pende klimaat niet heeft kunnen doorstaan, en alleen terug gaat, zonder kans op een spoedig weerzien, zonder zekerheid van een gemeenschappelijke toekomst.
Wie het laatste halve uur over het dek heen en weer loopt, terwijl het strijkje luchtige deunen speelt, en hier en daar met champagne wordt geklonken, ziet navrante dingen: een paar, dat zwijgend bij de railing staat, en elkaar nauwelijks durft aan te zien. Is het vertwijfelde teederheid, die in tranen dreigt uit te breken bij het eerste woord? of spelen ze voor het laatst de comedie van bij elkaar te behooren om geen opzien te baren, maar staat het al vast, dat, zoodra ze in Holland is, de scheiding pijnloos en correct zal worden verkregen? Ik weet niet, welke situatie het ondraaglijkste is, maar daar de laatste voor buitenstaanders boeiender lijkt, plegen we die hier bij ‘ziekteverlof’ van de vrouw aan te nemen, zoolang niet op de een of andere onweerlegbare wijze, (b.v. door haar terugkomst) het tegendeel is gebleken.
Oude baboes zitten gehurkt en staren naar de kinderen, die ze hebben gedragen en bewaakt en verzorgd, en die nu naar die onbekende wereld zullen gaan - ze staren met oogen, die bijna niet zien kunnen van tranen. Alle oude menschen, die afscheid moeten nemen, hebben hetzelfde troostelooze en wanhopig hunkerende in hun gezicht: de zekerheid, dat ze het geliefde wezen nooit weerzien zullen, en de worsteling, om het dan toch te laten gaan.
Bij de derde blaas wordt alles, wat niet mee moet, van boord gedreven; luidruchtig afscheidsgeroep overstemt de stille vertwijfeling, vroolijke vertrekkenden gooien serpentines naar den wal, die door de achterblijvenden worden gegrepen en zoo blijft er nog een poosje een schijn van contact.
Dan zet het strijkje het Wilhelmus in; alle hoeden gaan af, en overal zie je de kaken zich strak trekken om de aandoening te bedwingen.