| |
| |
| |
Het Orakel;
blyspel.
Eerste tooneel.
De Tovernimph, Alcindor.
In waarheid, myn Zoon, gy zyt wel onverdraachelyk!
Maar, myn Zoon! Waar komt gy van daan?
Van een plaats alwaar myne oogen het schoonste dat Natuur ooit vormde, met verwondering, aanschouwden.
Lusteloos door de warmte der Zon lag zy te slaapen op een bed van Roozen...
Hebt gy u wel voor haar bedekt gehouden?
Mevrouw...ik zeg u dat zy sliep. Een van haar schoone armen lag onder haar hoofd; de andere, uitgestrekt naar den kant alwaar ik my bevond,
| |
| |
Scheen de bloemen te zoeken die rondöm haar gebooren wierden uit den grond.
Een aangenaame droom verrukte haaren geest, en vertoonde op haar gelaat een leevendige en weldoormengde verw: verrukt door myn ontroering,
Scheen het aan myn hart dat myne oogen te traag waaren om het zelve de vreugde toe te brengen die zy genooten; ik was geen' meester meêr van myn vervoering...
Ik nam één van haare bevallige handen, die ik kuste met een teedere en vuurige zucht...
Maar, zich beweegende, vreesde ik dat zy mogt ontwaaken, en op datze my niet gewaar zoude worden ben ik schielyk weggevlucht.
Mevrouw, het is vruchteloos my te gebieden noch langer te vertoeven om my aan haar te vertoonen; ik kan u niet verder gehoorzaamen, noch haar byzyn derven.
Ik bemin haar, ik bid haar aan, ik wil haar zien, haar zulks ontdekken, my van haar doen beminnen, of aan haare voeten sterven.
Myn konst is krachtig van vermogen; ik ben de opperste der Tovernimphen; ik kan in een oogenblik een heerelyk Paleis oprichten, een vreesselyk onweer doen ontstaan,
Een aangenaam verblyf in een naare Woestyne veränderen: maar ik zie dat myn vermogen niet verr' genoeg kan gaan
Om een' jongen Wulp, wiens wiens harssenen door de liefde beroert zyn, te regeeren. Weläan, myn Zoon, verderf u zelf, verderf Lucinde, en verydel door uwe onvoorzichtigheid de maatregelen die ik heb genomen
| |
| |
Om uw geluk en ook het haare te verzeekeren.
Maar, om welke redenen begeert gy dat ik niet voor haar gezicht zal komen?
'k Zal 't u ontdekken. Op het oogenblik van uw geboorte, liet ik het Orakel om raad vraagen, het welk my dit antwoord deedt verstaan.
‘De Zoon der opperste Tovernimph word met zwaare ongelukken gedreigt: maar hy zal die ontgaan,
En zelfs gelukkig wezen, indien hy zich kan doen beminnen van een jonge Princesse, die hem zal gelooven, stom, doof en ongevoelig te weezen.
Stom, doof en ongevoelig!
Oordeel, myn Zoon, aan de tederheid die ik voor u gevoel, hoe my dit antwoord moest bedroeven en voor u doen vreezen.
Ik stelde echter myn gedachten hier over in 't werk, en hoopte, door zekere maatregelen, deze ongelukken die u dreigden, van u af te weeren en, met één,
Het Orakel te zien vervullen, hoe onmogelyk my zulks ook scheen.
Mevrouw, ik heb dezelfde vertrouwenheid niet als gy op de wispeltuurige keuze der Vrouwen;
En ik zal nooir gelooven...
Geef my gehoor. Op het zelfde oogenblik dat gy begont het licht te aanschouwen,
Wierd 'er eene jonge Princesse gebooren, de Dochter van een' nabuurig' Koning. Deze is uwe Lucinde, die ik heb geschaakt
En in dit Paleis gebracht, het welk ik ontoeganklyk voor alle stervelingen heb gemaakt,
| |
| |
Zy is daar in opgevoedt, en altoos bediend door zekere soort van Beelden, en zy heeft nooit anders gezien dan ongevoelige lichamen zonder leeven,
Aan dewelken ik, door de kracht van myn toverkonst, allerhande beweegingen heb gegeven.
Ik veinsde zelfs dikwils in haar tegenwoordigheid eenige werktuigen by der hand te nemen tot het snyden van eenig marber blok,
Om daaräan zekere vorm te geven, en het zelve vervolgens een leevende beweeging toe te brengen door het aanraaken van myn Roede of Toverstok:
En op het oogenblik wierd het een klein Hondje, het welk haar nablafte, of een aardig Aapje, waar mede zy zich bezig hield om het zelve allerlei grappen en sprongen te leeren.
In het eind heb ik getracht haar te doen gelooven dat zy en ik de eenige Wezens zyn die spreken, denken, oordeelen en redeneeren:
En dat alle de anderen, alleenlyk voortgebracht zynde om ons te dienen of van nut te wezen in de eene of de andere zaak,
Volstrekt ongevoelig zyn, zonder kennis, en te gelyk onbekwaam tot liefde of haat, tot droefheid of vermaak.
Wat is dan heeden, en wat is het oogmerk geweeit van alle die bedriechelyke verbeeldingen waar mede gy haar hebt op doen voeden?
Haar te doen gelooven, met u aan haar te vertoonen...
Ha! ik heb u verstaan; gy wilt haar doen vermoeden
Dat ik niet anders ben dan een Pop, of een onbeweechelyke Beeltenis, die de andere maakzels verre overtreft.
Die vinding doet my vermaak, en kan uw oogmerk ook doen slaagen, indien men 't wel beseft;
| |
| |
Pssché zag de Liefde niet; zy geloofde dat hy een Monster was, daar zy hem echter beminde.
De Inbeelding, door uw konstgrepen misleid, zal my zodanig voorstellen aan Lucinde
Als het Orakel begeert dat zy my zal gelooven te zyn: dat is te zeggen, alleenlyk een mond en twee oogen te hebben tot een bevallig cieraad.
Zy zal my nochtans beminnen; men kan de rede wel bedriegen: maar het gevoele nooit. Natuur zal, in dien staat,
Een zeekere onderrigting aan haar harte toebrengen, die zy met vreugde zal aannemen, die zy niet zal begrypen, en door een heimelyke ingeeving zal volgen om haar denkbeeld te sterken.
Gelyk de Byën de geur uit de Bloemen leezen. Die onderlinge verstandhouding, die tezamenbindende keten, dat overëenkomend vermogen der harten zal eindelyk beginnen te werken...
Ja, Mevrouw, zy zal my beminnen, en ik zal noch heeden de gelukkigste der stervelingen zyn. Gaan wy dan heen.
Laat ons haar zoeken; gy kunt my aan haar vertoonen, en ook vertrouwen, dewyl het belang van myn liefde zulks verëischt, dat ik niet anders ben dan een beeld, een waaragtig beeld...een gevoellooze marbersteen.
't Is noch geen tyd u aan haar te vertoonen: maar ik zie Lucinde komen; verberg u haastig in dit vertrek. Ik zal haar verstrikken,
En, in de t'zamenspraak die ik met haar zal houden, de zaaken beraamen en naar uw welgevallen trachten te schikken.
Eén woord noch. Wanneer zy bezig is met haar hondje te speelen word zy van het zelve gevleid en gestreeld.
| |
| |
Zou ik ook niet zomtyds, indien zy met my speelde?...
Zie daar ons marber beeld.
Hem doende vertrekken.
Vertrek; wy zullen zien: vertrek toch terstond...
|
|