Verhaal van drie voorname reizen naar Oostindien, te weten van Johan Jacobsz Saar, Volkert Evertsz, en Albrecht Herport
(1671)–Albrecht Herport, Volquardt Iversen, J.J. Saar– AuteursrechtvrijDarde Hooftdeel.Vertrek van Batavia met een vloot. Toeleg op Makao. Zware stormen, die de vloot verstrooit. Nieuwe storm. Gevaar van schipbreuk. 't Schip Gorkum gesneuvelt. Sobere staat van de vloot. Besluit van naar Taijowan te trekken. 't Schip Ter Veer koomt weêr by de vloot. TOen wy op Batavia een tijt lang hadden gelegen, Ga naar margenoot+ wierd in Zomermaant van 't zestienhondertënzestigste jaar een vloot van dartien schepen, met alderhande krijgsrusting, lijftocht, bussekruit, loot, en andere nootwendigheden toegerust, en twaalf hondert soldaten, met hun Oversten, daar op gebracht, Jan van der Laan wierd ons tot onze Admiraal ter zee, en Generaal te lant meegegeven. | |
[pagina 140]
| |
Wy begaven ons op d'eenëntwintigste van Zomermaant onder zeil, Ga naar margenoot+ en quamen op de drieëntwintigste in de Straat Banda. Niemant, dan onze Admiraal, wist waar wy heen zouden. Ga naar margenoot+ Maar zo haast wy de Straat van Banda deur waren, wierd aan ons het voorneemen geopenbaart, te weten naar d'Eilanden van Makao te zeilen, en de vesting der Portugezen, daar op gelegen, te belegeren. Hier op wierd aan yder bericht hoe hy zich houden zou, inzonderheit dewijl omtrent in deze tijt de vloot der Portugezen gemenelijk van Makao naar Goa vertrekt. Op de vijfëntwintigste van de zelfde maant zagen wy een schip voor ons, Ga naar margenoot+ naar 't welk een van d'onzen gezonden wierd, om te verneemen wat volk daar op was. Men bevond dat het een Sineesche Junk was, die van de kust van Sina quam, en naar Malakka zeilde. Maar dewijl zy geen nieuwe Pas hadden, wierden zy opgehouden, en d'overste van hun Junk op onz Admiraals schip gebracht, en hun schip van enigen van onze soldaten bezet, op dat zy geen bericht van ons zouden geven. In 't einde van deze maant hadden wy een harde wint, Ga naar margenoot+ en tegen de nacht een schrikkelijk weer van donder en blixem: in voegen dat men door de gedurige weerlichtingen de gehele nacht deur kon zien, gelijk op de klare dag. Wy hadden ook zware regen, en schrikkelijke travaadwinden. In 't begin van Oogstmaant zagen wy 't Eilant Demon, of Pulo Demon, en Pulo Bissang, die wy te rechte hant lieten leggen, en naar 't vaste lant voeren. Enige dagen daar na zagen wy de kust van Koinam, Tunkin en Kamboija. Tegen d'avont wendden wy 't altijt weer van de wal af. Op de twaalfde van de zelfde maant begon het zo hard te wajen, Ga naar margenoot+ dat wy de marszeilen moesten inneemen. Ter middernacht liep de wint om, en ons gantschelijk tegen de boeg, en wierd hoe langer hoe felder. D'Admiraal schoot dieshalven een scheut met grof geschut, tot teken dat yder met zijn schip wenden zou. Ga naar margenoot+ In deze storm quamen twee schepen, welkers vuren en lantaernen uitgegaan waren, zo na aan malkander, vermits zy elkänder niet konden zien noch horen, uit oorzaak van 't geruisch des wints en der golven, dat het een schip, Achilles genoemt, het ander, nieu Enkhuizen geheten, ter zijden aan de boeg zo fel trof, dat zijn anker daar in vast geraakte, en de gantsche boeg mee trok, en dat het ander met zijn achtersteven zo fel tegen de zijde van 't eerste aandreef, dat zy beide zwarelijk daar af beschadigt wierden, en dat zy niet anders dachten, dan dat zy zinken zouden. Zy hingen aan hun marssen en reen verscheide lantaernen, en schoten geduriglijk, tot een teken van dat zy in d'uitterste noot waren. Doch God de Heer hielp hen van malkander, gelijk wy aan de lantaernen, die zy overäl gehangen hadden, konden zien. Ga naar margenoot+ Des uchtens zagen wy van onze gehele vloot, die in dartien schepen bestaan had, niet meer dan vijf; en de wint was ons noch even zeer tegen, met een vliegende storm: in voegen dat wy 't lieten drijven tot aan de vijfde dag, in de welk wy weer een voorspoedige wint kregen. In de volgende dag zagen wy een schip, en voort daar na noch twee anderen. Toen de wint wat bedaart was, dee d'Admiraal een witte vlag wajen, en een stuk geschuts afschieten, tot teken van dat de Schippers en Kapitains ten raat zouden komen, daar in yder zijn ongeval beklaagde, zonder dat men wist waar d'overige schepen gebleven waren. Ga naar margenoot+ Onze Admiraal zond aan de twee beschadigde schepen, van de welken wy hier voor gesproken hebben, | |
[pagina 141]
| |
timmerlieden, hout, en voorts al het geen, dat 'er nodig was, om by mooi en bestandig weer hun schade te vergoeden, en te verbeteren. Toen dit gedaan was, maakte men weer zeil, om onze reis te vervorderen. Wy kregen weer een stijve koelte; en de Schipper giste dat wy niet verre van 't Eilant Makao waren. Na verloop van enige dagen, Ga naar margenoot+ namelijk op de negende van Oogstmaant, begon het weer zo schrikkelijk te wajen, dat wy alle zeilen, behalven de bezaan, en 't schoverzeil, moesten inneemen. In de zelfde nacht hadden wy noch een veel harder storm, dan ooit te voren: in voegen dat de Schipper meende dat 'er een Orkaan op volgen zou, dat is als alle de vier winden uit het oosten, westen, zuiden en noorden tegen malkander stoten; 't welk alle jaren gemenelijk omtrent die tijt gebeurt. Deze storm duurde gehele negen dagen: in voegen dat wy, uit oorzaak van de holle zee, storting der golven, en fel geblaas der winden niets konden koken: ja wy meenden niets anders, dan dat hemel en aarde vergaan zou. In deze storm konden wy niet meer dan vier, en somtijts slechs drie schepen tellen: in voegen dat wy om d'andere schepen, en om 't groot gevaar der gener, die wy zagen, gantsch bedroeft waren. Wy hadden ook een gedurige zware regen, die veel ziek volk in 't schip veröorzaakte. Sommigen lagen aan de Barbieri, 't welk een verlamming der leden is, enigen aan de waterzucht, en anderen aan de rode Loop. Na langdurig en kommerlijk weer zagen wy eindelijk lant; en toen de wint een weinig bedaart was, zagen wy dat het d'Eilanden van Makao waren. De Schipper besloot hier op, een haven in deze plaats te zoeken, en daar met het schip t'ankeren, om varsch water te bekomen. Maar dewijl onze Schipper niet wist waar een bequame haven was, gaf hy het beleit hier af aan de Sinesche Schipper over, die wy, gelijk wy hier voor gezegt hebben, van de Junk in onz schip hadden genomen. Deze gaf voor dat hy in deze plaatsen wel bekent was, en verzocht dieshalven dat men 't beleit van 't schip aan hem overgeven zou, gelijk ook gedaan wierd. Hy meende hier op tusschen twee klippen deur te zeilen. Ga naar margenoot+ Maar toen wy op een pistoolscheut daar aan waren, zagen wy noch een andere klip, die onder 't water verborgen was; en de Schipper, dit verstaande, liet het schip voor de wint omlopen, en keerde weer in zee. Wy vonden toen aan d'andere zijde van 't Eilant een haven, daar wy met vier schepen ten anker quamen. Op de tiende van Herfstmaant, tegen d'avont, zagen wy, door de glans der zon, die tegen de witte muur aan scheen, de vesting Makao, en ook enige Portugesche schepen, die daar in de haven lagen. Wy zonden een van onze vier schepen uit, om te zien of men geen meer van de vier overige schepen zou vinden. In de zelfde dag quamen twee van onze schepen in de haven by ons, van de welken 't een zijn grote steng verloren, en ook veel zieken op had. Na verloop van drie dagen quamen weer twee by ons, zonder enige schade geleden te hebben, en van de welken 't een, Hektor van Trojen genoemt, sedert d'eerste storm van ons af had geweest. Namaals quamen noch twee anderen, die, met noch een darde, tot onder de kust van Koinam waren gedreven, Ga naar margenoot+ daar een van hen, Gorkum genoemt, aan de klippen was geworpen, en daar in dier voegen tot splinters gestoten, dat niet alleenlijk de goederen, maar ook alle de menschen, die'er op waren, te gront gingen. | |
[pagina 142]
| |
Op dit schip waren hondert en vijftig eters, alderhande nootwendige voorraat van wapenen en krijgstuig, en bezonderlijk vijf treffelijke nieuwe mortieren, met de granaten, die 'er by behoorden. Maar men kon niet vernemen waar het ander schip, ter Veer genoemt, gebleven was. Op de veertiende van de zelfde maant quam weer een schip tevoorschijn, dat zijn grote ree gebroken, en zijn kruissteng verloren had. Hy dee in deze dag zijn sloep uitzetten, Ga naar margenoot+ en voer zelf van schip tot schip, om te bezien hoe het met alle gestelt stond, en bezonderlijk in hoedanige stant het volk was, van 't welk hy meer dan de helft ziek vond. Hy dee dieshalven de gemene krijgsraat te zamen komen, om te beraatslagen of men met zo weinig volk deze vesting Makao, onder de Portugezen staande, aantasten zou. Met gemene stemming wierd besloten dat wy, Ga naar margenoot+ dewijl het voornaamste schip, daar alle de krijgsvoorraat in was, te gront was gegaan, en ons noch drie schepen ontbraken, ons naar 't Eilant Formosa, of Taijowan zouden begeven, en daar vijf maanden wachten, om ondertusschen het getal der menschen groter te maken, en de zieken te doen genezen, en daar na, te weten in de naastvolgende zomer, onz voorneemen in 't werk te stellen. Wy deden hier op onze best, om de vaten weer met varsch water te vullen. Aan dit Eilant vonden wy niets anders, dan veel oesterbanken, die 'er veel rontom dit lant waren: en dewijl onze hoogbootsman hier ongelukkiglijk sneuvelde, zo gaven wy 't de naam van Hoogbootsmans Eilant. Toen yder schip zich weer tot vertrek vaerdig gemaakt had, Ga naar margenoot+ hield d'Admiraal een gastmaal; en daar na beval hy dat men d'ankers opwinden zou. Dus begaven wy ons weer in zee, en namen onze streek naar 't Eilant Formosa. Op de vijfëntwintigste van Herfstmaant zagen wy van verre een schip, Ga naar margenoot+ 't welk, toen het nader by quam, wy bevonden een van onze afgedwaalde schepen, ter Veer genoemt, te wezen. Dit schip had grote noot uitgestaan, en een nacht op 't zant gezeten. Wy vernamen noch niet van de twee andere schepen. Wy zeilden enige dagen lang met goede wint voort, en gevoelden dagelijks meer en meer koude. Onze stuurlieden gisten dat wy niet verre van 't Eilant Formosa waren; en dieshalven hield men naerstige wacht met uitzien, op hoop van 't lant in 't gezicht te bekomen. |
|