Kronijk van Hoorn
(2016)–Feyken Rijp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Kronijk, der Stad Hoorn.Alle die / oude of hedendaegse geschiedenissen schryven zijn verbonden / die Volkeren met hare nabuyren te raken / en alsoo ook te komen tot hare oorsprong en beginselen; In de beschryvingen der geschigten is de waarheyt de ziel / en so onafscheydelijk van sulke schriften / datse sonder die / voor schimpschriften of pluymstrykeryen gaan. Nu is de oorspronk der volkeren / de vrijfpaal der vindingen / praatjens en logens. Elk wil de Vorsten Staten en Machten wat opsetten / met vergehaalde dwalende Ridders / verjaagde grootse Ballinge / Volkplantingen / en sulke gevallen; voorts werden de namen gerabraakt ; van Grieks / Latijn / Schytir / Scer en Deens / moetense beginnen; strijden / overstroomingen / inbreuken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van de Zeën / vreemde krijgsluy / uytheemse Scheeps-magten moesten de kleederen van sulken Land-heldin borduyren ; vereeren van vorsten moeten by die uytgedogte Volkeren de Setel vesten en verdreven werden; en als over al dese dromen wel gesweet is / en de glans gehaald / hier en daar uyt Digters / wien 't versieren so eygen is / als den Histori-schrijver de waarheyd / dan moet voorts de beste vernis uyt de Klooster-schriften / en aantekeningen der Geestelijke gehaalt werden / die meer altijd op 't verbreyden van haar gewaande Wonderwerken / versierde Martelaarschappen / en eygen voordeelen van de gunste der Vorsten en Vorstinnen en haar gaven / geset zijn als op 't nasporen der twyfelingen; en 't openleggen der suyveren waarheyd. 't Land der Vriesen, Batavieren, Kermers, Chanisen, Frisiabonen, en andere / hare Bueren zijn ook al so van sommige opgeset: Ondertussen komt een volk / eerst van de samenhouding van veele inwoonders / 't zy in Vlekken / 't zy in Gehugten / Burgten of Steden; uytgesondert in de Volk-plantingen / aldaar waar men of leedig Land vind / of de landsaat overmeestert heeft. Elk van die Steden en Plaatsen / begint natuerlyker wyse van weynig Bueren / die om 't gemak / of nut malkander sig neerslaan / gaat het hun wel so volgt er aanwas; so niet so blijft het beginsel in zijn Ey smoren . Hier is de meyning aan de Leser te doen sien beknopt / het begin de Stad Hoorn, en zijn voortgang onder verschillende gevallen / tot dese vry bloeyende staat / die door Gods segen / in Vryheyd en Welvaren / lang mag dueren / onder de wyse en voorsienige bestiereng van wel beminde Raden, Burger- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||
meesteren en Schepenen, als Vaders van een stille en geschikte Burgery. Het volk dat van oudt dese streek bewoonden / Marsen, Frisiabonen, Canisen, of anders na de veranderingen der tyden / of de kondschappen die vreemde Schrijvers daar van inhaalden / schijnen my eertijds meest Caninefaten geweest te zijn. Door den Rhijn, die by Alkmaar nog tot Carel de Stouten van Bourgondiens tijd in zee liep van Batavia eerst; naderhand van Noord-Holland met Zuyd-Holland en een deel van 't Stigt Batavia uytmakende afgescheyden; welk in vorige eeuwen / gelijk nog in de Rentmeestery overvloedig te sien is / door den Ysel Lek Maas en Merwede van Zuyd-Holland was te scheijden. De gantsche Landstreek van Gooyland, Amstelland, en meer andere tot de Eylanden van Texel Schelling Vlieland en verder / welk nog Kermer gevolg genoemt is / heeft na de Historie van Tacitus, den oort der Caninefaten gemaakt / lopende tot 't Vlie verby en gescheyden met de Uytwatering van den Ysel, de gift so men stelt van Drufus gegraven / met vele Meyren / doorgesneden waar van 't Vlie-Meyr, de grootste ommekrits der lage landen so ver heeft ingeslokt / dat men de selve de Zuyder Zee noemt / die dagelijks meer en meer vreesselijk werd. Alle dese landen en een groot deel van Vriesland, was dese overstrominge gewoon en getroost ja selfs in die Moerassen / Meyren en Water Poelen bestond / haar sterkte en veyligheyd / so dat sy onverwonnen daar in gerust woonden / op duynen en op gekruyde hoogtens haar Vertrek tegen de Baren vindende / welke Noord-Zee inbrekende na schyn / selfs tot in Drent en Twent, zijne Merken / nog onder de aarde heeft nagela- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten waarmen nog Ankers, Scheeps gereetschappen en diergelijke in het turfmaken uytgraaft. Dese volkeren / ruw en stout sober en sterk / hebben 't geluk gehouden van haar eerste ingestelde en natuerlijke Vrijheyd / 't heeft de Romeynen niet gelukt haar onder te brengen / maar liever te nodigen als hare Broeders / en Bontgenoten tot hare vrintschap / so hebben sy van haar gemaakt Cammeraden in den Oorlog / daar sy wonderlijk in hebben uytgesteken ; gelijk sy deselve Romeynen wel genepen hebben / wanneerse aan haar vrijheyd tornden. Ik geloof dat 't onse Lands-genoten niet sal mishagen / eenige Staaltjes van onse Oudheyd te hooren die hoewelse van Buyte-landers / Romeynen of Grieken nagelaten zyn / alte spaarsaam in de loff der vreemden / gelijkse te groote opsnyders zijn van haar eygene daden; nogtans overvloeyden van onse Dapperheyd / Stoutheyd / en Trouw. Tacitus doet ons gelooven / dat de Volkeren die de lage landen aan de uytwateringen des Rhijns besloegen / zijn geweest Duytsen, die door huystwist of te sterk aangroeyen / gedwongen wierden te verhuysen dese zijn nu Vriesen, dan Batavieren dan Vranken genoemd na dat nu de eene dan de andere in magt / heldenroem / of overstens uyt stak / en wijlse Staads-regering voerden / in welke zy geen een Opperhoofd kenden als voor de nood of lust van den oorlog: so moest daar uyt dikmaals partyschap volgen / en de selve de grooten hoop in kleyndere schiften. Van de aansienlijkste waren Vriesen, Batavieren, Canifaten, Frisiabonen en Mattiaken; Caesar overal met sware bloedstorting in Vrankrijk, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en Neerland Meester geworden / sag dit volk aan / als men de Switsers nu agt / namentlijk dat haar Have / Staten / en Land / so goet niet en waren / nog hare lust tot Rijkdom so groot / dat de Romeynen om haar heblust die hoefden aan te doen / hy nam hare gemoederen dan in / met de eernamen van maatschappy en broederschap der Romeynen, gebruykte so den Rhijn, haar Schepen en haar Manschap / om Engeland te tanden; en haar hooft Cariovalda, die na voortreffelyke proeven van dapperheyd / in de togt van Germanicus Caesar op de Cheniscen, zijn paart verloor in 't midden der vyanden; en hem wees om den Eems op te komen en de Watten te kennen / die naderhand haar nog so duur stonden / door de Blom van onse Landaart geholpen / kregense so groote agting voor Bataven en Vriesen, datse in 't veld boven andere praalden / in Romen hoog gesien waren: maar de oppermagt der Roomse onder een Hooft gebukt / kreeg sulke gedrogten tot Keysers / dat de agting voor de deugt der Volkeren ophield / en zy de Rent-meesters Opsienders in die landstreken in voerden / welke haar gunst aan bedorve Vorsten hoven moetende maken door beursen / om dat al de schennis der Princen / en hare wellusten / so wel als 't omkopen der Legers gestadig geld eysten; dese vonden allerley konstenaryen / waar mede zy inboorden in onse vryheden / ook wierd de nijd dagelijks grooter tegen hare Krijgs-roem / zo datse nu en dan die uytbraakten / tegen enige van de Bevelhebbers / gelijk Julius Paulus de broeder van Claudius Civilis en andere meer. 't Geen wy dan van 't begin dese Volkeren weten / moet niet minder groots ons voorkomen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||
als het ons is nagelaten / om dat de Roomse Schryvers / Caerula quis stupuit Germani luinina, flavam Caesariëm: gelijk hunne Veldheeren / Vriesen, Kermers en Bataven eerder geagt en gevreest / als bemind hebben / men sietter van vele merken / in Juvenalis daar hy de schrik voor de grawe en blawe ooge van dese volkeren verbeeld / het versken van een Romeyn onder een gebootseert beelt van een Batavier geset. Sum figuli lusus, russi persona Batavi Ik ben het bootseersel van een rosse Batavier, die selve aangesigten die gy nu sou 't derven belacken / hebben uwe voor-vaderen wel gevreest. Die blonde hayrveruw van haar ros genoemd / is nog en aangeboren / aan dese volkeren / en door loog / of veel in de Son bloot te loopen / gemeen. Gelijk Martialis, Zeeuse en Bataafse Spog / Schuym en Zeep noemt / Et mutat Latias, Spuma Batava comas. Uyt dese agting en vrees / sproot het datmen / geen Tollen van haar door 't gantche Rijk dorst eysschen: veel min in haar Vaderland / die op haar halsen leggen / Julius Caeser, sond 400. van dese Ruyters op de Fransen, die ook met alle hunne Bende voor haar geweld plooyden. Augustus maakte van haar een bende Ridders, met de naam van Bataven. Corbulo voerden haar tegen de Persen, in Cappadocien. Sy wierden uytgekipt tot Keyserlyke hof en lijf wagten / als blijkt by 't oude graf-schrift. Hilarius Neronis laes: corporis custos, natione Friso vixit annos triginta tres. Galba onthaalden haar pragtig / als wanneerse van Nero in Alexanderien gesonden waren om de op-roer te stillen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Agricola; nam door haar alleen 't Eyland Mona in van de Britten, die versaagt wierden / van dese Helden / met swemmen door Zee en al de berning / sonder Vloot of Schepen / 't Strand wonnen en haar sloegen / en sulks was by uytnementheyt / haar stoutheyt datse gewapend met hare Paarden over den Donauw of Ister in Pannonien, en voor alle de scherm-vegters van Vitellius, swemmende door de Ticinus en Po streefden / en sloegen de Vestpasiaansche. In dese twespalt om 't Roomse-rijk, bestond wel ter sne / Claudius Civilis, in 't Schaker of 't Haagse Bos, zijn herstelling der vryheyd / te mets door de Romeynen, al grof gefnuykt / met seer slordige gierigheyd / so wel als met het te veel uytslepen van jonge Manschap / en 't beknellen der Stranden / Zee en Rivier-boesemen door hare Dwingers en Burgten: zy hadden de schrik en 't jok op de Gallen en Belgen, en ontsagen te weynig onse Helden / die by een genood / hun bondgenoodschap ten Oorlog staven en in Zuyd-Holland voor Hooft kiesen Claudius Civilis, een oud ervaren oorlogs-man van hooge afkomst /en oogschijnlijk van Duytse of Catten Konings bloed herkomstig; en in West-Vriesland Brinio, een waare afbeelding / der West-Vriesen inborst / onder de Kermers of Caninefaten was hy hoog geagt / en om de vryborstigheyd van zijn Vader / die de sottery en ydele zegepraal van Claudius openbaar uytlagte / als hy sag / dat men de Zee liet geesselen / en strand Schulpen in de Helmen en Schilden gegaard / na Romen sou voeren / om te toonen / de prooy en Buyt van de ondergebragte en getemde oceaan. Dese vryborstigheyt souden zy van niemand geleden hebben / maar hoe groots en prat de Room- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||
se Mogentheyt was / so sagse te klaar de noodsakelijkheyd van dese wakkere manschap te krygen in hare heyrlegers / en sag daarom niet alleen haar vrije tong door de vingeren / maar overgoot de selve nog met alle eer en praal. Men siet er van / een voorbeeld in Tacitus verhaald / in die tijd dat Pompejus te Romen nog in 't gemeyne best en Volk bestier / aansien en magt had / dat sekere Afgesanten der Vriesen, met die naam de West en Oost-Vriesen begrypende / in de Schouplaats sagen vreemde volkeren / welke haar rang en plaads namen onder de Raeds-heeren en de beschrevene Vaders / vraagden zy wat Volk die vreemden waren / en wanneer hun wierd geantwoord / datse waren Afgesanten van verre Landstreken / die seer dapper en getrouw de Romeynen dienst deeden / en dat men haar tot erkentenisse dese onderscheyde rang gunden. So riepen de Vriese Gesanten luydkeels uyt / waar zijnder Mannen onder de Son / dapperder en trouwer als wy Vriesen zijn aan u Romeynen, en dit geseyt hebbende / setten zy 't door 't volk heen / en namen mede haar Rang en Sitplaats onder de Raedsheeren; 't geen van alle de omstanders Romeynen en Vreemden / seer wel haar wierd afgenomen / wand de waarheyd van haar seggen was weereldkundig. Vriesen, Saxen, Bataven, Duytsen, zijn meermalen door een gemengelt van de vreemde Schryvers / by haar onkunde / maar die onder welke de Stad Hoorn naderhand is opgeboud zijn meest Caninefaten en Frisiabonen te agten. De Frisiabonen Caninefaten, en West-Vriesen waren van de Bataven door den Rijn gescheyden maar uyt een Volk / en onder een vermaagtschapt / niet minder in Dapperheyd / te voet en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te paart / nog stoutheyd in 't doorswemmen van Zee'n / Wateren en Rivieren / alhoewel se in getal kleynder waren / zijnde hare Landen seer doorbroken / en minder Inwoonders voerende; zy hadden Zeden / en Kleeding met de Bataven gemeen; Vrouwen / en Mannen by na van een toestel / een silveren knoop sloot een manteltje boven om de hals / en een rok het onderlijf / wat korter voor de Mans als voor de Vrouwen / die ook in 't slaan / by der hand waren / aan de Mans haar selven en hare Kinderen toonende / om voor haar vryheyd en behoud / de Mans aantemoedigen met krijgs gebaar. Hun Jonkheyd mogt geen Baard laten scheren / als na bewesene Daden op de Vyand / 't zy met die te dooden of te ontwapenen; die wierd sonder minnemoers van de eygene moeders groot gemaakt / vroeg te Paard / in Schieten, Springen, Swemmen geoefend / hun kost was Kaas / Vrugten / en allerley eenvoudige schaffing / hun drank Bier / zy waren wat min aan Wijn als de Mattiaken, of Zeeuwen en Bataven overgegeven / t geen by dese de Wijn deed / in de groote Staads-vergaderingen in 't Bos / deed de lust tot ruyme vrijheyd / in de West-Vriesen en Kermers, en haar overmaad tot den Oorlog / zy werden van haar buren genood tot de selve onderneming en sette Brinio op een Schild hem kiesende voor Gesag-hebber en Opper-hoofd in desen Oorlog. Een Man van stouten onvertsaagden helden aard / zijn Vaders vryborstigheyd / in dit Volk gemeen / die 't geense denken / selfs sonder haar belang / wel Ruyterlijk gewoon zijn te uyten; was een beweegreden / om hem boven anderen tot Veld-heer te kiesen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||
So op een Schild geset / sweerd hem yeder een Manschap en Gehoorsaamheyd / terwijl hy rondom het Heyr also op de Schouderen der Edelen werd gedragen / hy neemt die last niet onwillig aan / uyt eygen Oorlogs-vuur lust tot dese Opstand voor de Vryheyd hebbende / en bestookt so schielijk en streng de Burgten der Romeynen, langs de Zee-strant / dat hy met zyn Leger afliep al de Schansen / en plunderde alle de Leger-plaatsen der Romeynen, die nergens tegen hem dorsten uytkomen / maar in de loop lieten hunne Sterktens / Tenten / Wapens / en Veld-tekenen / en is dese aanloop na waarschynlykheyd / van Ameland of tot Alkmaar. De eene mond van de Rijn voortgeset / naderhand / aangemoedigt tot groter / siende hoe laflijk de Roomse Bevel-hebbers aan alle Oorden / voor haar vlugten / en alle de Tros / Bagagie / Karrooy / en Huys-raden tot buyt laten. Dit geschiede selfs met so groote geswintheyd dat er van de Batavieren self weynige als haar Stad-houder / Claudius Civilis kennis van hadden / die onder de hand / Brinio styvende / nog konstelijk de Romeynen gaande hield / als of 't een misverstand was / of wel een lafheyd in hunne Hopluyden en Slotvoogden / dat zy sulken oproer niet hadden ondernomen / door hare manschap te dempen / die ook den Romeynen quanswijs daar toe zijn hulp aanbood / om haar op te houden tot dat de Zeekant en Rhijn om laag versekert was. Brinio met zyne West-Vriesen niet minder voort settende de begonnen Oorlog / steekt den rooden haan in alle die Roomse Toorens en Tol-huysen brand en blaakt / hun Paalschansen / en Wagttoorens / en valt met zijn Schepen / hare Zee- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Brinio
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||
magt in die Zeeburgten verspreyd aan die hy alle in brand steekt / gebruykende alleen de Masten en Zeylen / tot uytrusten van der bondgenooten Vloot op den Rhijn; so als men hier siet verbeeld;
Dese heyrtogt is geschied ontrent 50. jaar na Christi geboorte / gelijk de togten voor Caesar, so veel voor de geboorte onses Saligmakers zijn uytgevoerd; vroeger kennis heeft men niet van dese Landen / want van de tijd / dat zy van de Catten en Hessen afscheydende dese Zeeoorden besloegen is seer onwis te oordeelen. Maar nu was 't Harnas aangegespt / en onversoenlijk de uytvoering tegen 't Roomse-Rijk, waar in nog veele Vriesen, Bataven, Frisiabonen en Caninefaten haar onthielden / dese door Civilis Brinio, en anderen genood om deel te nemen in de verlossing van haar Vaderland / en hare Bueren / vorderden / hare Ruytery met nieuw paardevolk te versterken / om de benden vol te houden / die zy in 't onderbrengen der Bourgognons en Auvergnaten, hadden verloren / voords verhooging van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||
haar gagie / en de vereeringen haar van Vitellius belooft weygerende togt en dienst aan 't Rijk / so hun dat ontstond. Dit ontydig met voordagt geeyst / en niet voldaan / deed haar uyt 't Roomse Leger / (waar van zy de Bloem en Kragt van Tacitus genoemt werden) vertrekken / Hordeonius Flaccus Opper-gesag-hebber der Romeynen, dorst haar niet stuyten / maar hoopten haar te nypen / tussen zyne Leger-magt en 't Guarnisoen van Bon, daar Herennius Gallus gesag had / die van de Vriesen en Batavieren beleefdelijk wierd om vrye doortogt versogt / maar te gelijk by weygering gedreygt / dat so hy haar belemmerde / sy de Weg met de degen souden maken. Herennius valt met de besettelingen / en al wat hy by een samelen kon op haar in / maar wierd so gehavent / van dese Oorlog-gewone Manschap / datter een Legioen van 3000. Man in de loop bleef / en hy tot in de Poorten van Bon vervolgt / de Graft moest sien vullen van doden / meest omkomende al die hy uytgevoert had; Dit so helder verrigt hebbende / vervolgende stil / en wel ongemoeyt haar weg na het Vaderland / daar vonden zy Ava Romana, Romen of Rodenburg, met de Sloten aan den Rhijn en Zeestrand al vermeesterd / de Dwingelanden / elk om 't eerst haar bergende en haar selven in staat / om een aansienlijk Leger uyt te maken / so van Paard als Voetvolk / die Wijk te Duyrsteden, Rhenen, Nimwegen en alles in een Ren van hare overwinningen bemagtigden / eyndelijk de grote en welgesterkte legerplaats van Santen met groote buyt en gevangens in kregen / Keulen dwongen / en Trier aan haar zyde bragten / en dit tot daar toe / alles met haar eygen Volk / dat gelukkiger de gantsche saak / sou | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hebben uytgevoert / haddense geen Walen en Fransen in haar Bontgenoodschap ingenomen / want dese plooyde laffelijk onder 't oude Jok so dra men van Romen, daar de vrees en ontsag vandie gedugte namen der Batavieren, Wilten, Stormers, Catten, Canifaten, Frisiabonen, en Chaniesen, alles ontroerde / sware Legers / over de Alpes, haar tegen sond; de gevallen liepen verscheyden / maar de dapperheyd in 't vegten / de schranderheyd in de krijgs-streken / en de stoutheyd in 't ondernemen en uytvoeren / blonk grootser uyt by de Onse / als 't geweld en getal by de Romeynen, bysonder wederom der West-Vriesen en Kermers, die van Civilis verstendigt / dat er hulp-troepen uyt Engeland over ontboden waren voor de Romeynen, met alle haest haer schepen bemanden / de Vyandelijke waarnamen en hunne gantsche Vloot verstrooyden / met bemagtigen of doen sinken. So verging het ook de Vlamingen op de Naam van Marinen om datse aan Zee lagen / die van de selve Caninefaten en Frisiabonen, afgelopen wierden / so van de Stranden als van de Zeeuwse Binnenwateren / welke so veel schrik maekte in de Romeynen dat zy van ons uytgetart tot een Scheepstrijd niet dorsten aanbijten / daar had Claudius Civilis, Brinio, Tutor, Classicus, en andere elk over haar Volk gesag voerende / van de genome Roomse schepen en hare eygene een Scheeps-vloot toe gesteld / Vlaggen en ander tuyg tot Zeyldoek gebruykt / en om de Romeynen meer te sarren / die vloot opgetooyt met de plundering van hare Vyanden / maar hoe voordeelig wind en stroom voor Cerelis was / hy dorst geen torn wagen / om 't geheugen der neerlagen so in zee, als op den Rhijn, daar dese brave Volkeren / met hare banieren als zegepralende de zyne braveerden / door welke uytdaging Cerelis | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||
siende / de Magt / Stout en Dapperheyd / der geener daar mede hy te doen had / en dat de verdere saken meest te water te doen waren / seer geerne te vreden was / de oude Vrede Vriend en bondgenootschap met de Gesaghebbers der Nederrijnse en nabuerige volkeren te sluyten latende ongekrenkt de Vrijheyd weer bloeyen / en afstappende van de Zee en Rivier-schansen met alle de buyt / van Wapens / Rijkdommen Schepen die de West-Friesen en andere op het Roomsche Rijk gehaalt hadden / met een grote en Roemrugtige Naam van de Herstelders der Duytse vrijheyd / vijf en seventig Jaar na Christus Geboorte. Door welk geheugen / daar na 't elkens / dese en andere Vriesen met eenige Duytse volkeren / de Romeynen in 't hayr saten / siende dat de schrik der Legioenen / in naam alleen bestont / en dat dit Volk uyt hare Poelen en Moerassen opdonderende / haar Arenden vertreden / hare Vaandelen gescheurt en hare Sterktens omgekeert hadden; in alle welke Geschiedenissen gestadig de Lof / voor dese natien uytblinkt. Die grote roem in Krijgshandel en de ware Vrijheyd by dese Volkeren in kragt / maakten hare Landen vreeslyk en by de vremde / bemind by de buyren / sy bleven in hare Land-palen te vreden / tot op den huydigen dag behouden hebbende / deselve manier van bestieren in elks gemene best / gelijk zy ook van hare taal / weynig zijn afgeweken: en waren zy niet so gemengelt met vreemden / welker toevlugt zy altijt zyn geweest men soude ook by haar de selve deugt vinden. Haar bestier was / dat men de beste en edelste door Wapendaden / uyt het Volk verkoos / die quamen maandelijks eens by een / om op 's | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lands saken te beraden; daar een yder met Vrijheyt zijn meyning uyte. En om dat het sonder geveynstheyd souw toegaan / vindmen vanhaar nagelaten / dat zy wel gedronken hebbende / aan 't slaan gingen om hun oorlogs-vuer te vergrooten / en aan 't raden / om niet te konnen veynsen / Deliberant dum fingere nesciunt. De gekozen Gesag-hebber en de Staten / namen haar Raad-besluyt / maar dwongen er de Gemeente niet toe / door ontsag of dwang / maar door sagte leyding van goede gedagten / redenen en woorden / behaagde de voorstel aan 't Volk / so sag men dat datelijk aan haar blanke Swaarden die zy tegen een klonken / als de Romeynse Soldaten hare pieken deeden drillen / op 't behagen van de aanspraak harer Overstens. In welke Raadslagen men ook in dese Landen de Vrouwen / en Weduwen van hoog aansien of jaren niet en veragte. Ja self sommige voor Uyt-deelsters van Godspraken hield. Gelijk men aan de meyning van Civilis, Velleda en andere kan sien; tot welke agting voor de Vrouwelijke / kunne hare Kuysheyd / Sindlijkheyd Yver en Manmoedigheyd sekerlijk veel hebben geholpen: Sijnde al eenige Slagen gewonnen die in uytslag twijffelagtig stonden / door het aanmoedigen der Vrouwen / die men ook tot 't bestier der saken veelmaal heeft opgevoert en als Heeren gehoorsaamt. Die nu nog Neringen Land-bouw / en meer waarnemen terwijl de Mans na Oost- en West Indiën, de Levant de Oost-Zee Groenland en Muscovien varen / of de Vissery uyt zyn verdubbelende so hare winsten. Behalve hare Schoonheyd / die in maaksel van Lijf / Blankheyd van Lijf-verruw / en blonde Hayrlokken uytsteekt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Keysers na de neep onder Vespasiaan, hielden haar tegen dese Volkeren vriendelijk / en waren in 't oog der selvere ook niet seer ontsaglijk / men vindse by den Keyser Hadrianus, gebruykt om de Zevenbergers of Dacen te dwingen / daar zy den Ysel door geswommen / de Vyanden tot gehoorsaamheyd dwongen. Naderhant in de Twisten om 't Rijk van verscheyde Kaijsers siet men een Slag van Juliaan in Anmunianus Marcellinus by Straatsburg, daar de Romeynen de Slag als gewonnen hadden / wanneer vier benden Ruyters van Bataven (waar onder West-Friesen en Kermers verstaan werden) schielijk de saken doen van aangesigt veranderen / zy breken tegen de meester spelende Legioenen in / overlopen en te grond geworpen hebbende de hulp Ruyters / zy sprongen met ongewone behendigheyt en stoutheyd van en op de selve Paarden na de noot en Krijgskunde vereyscht / slaan dan met hare grote Swaarden / in stukken wat haar voorkomt of doden met haar kleyne Dolken / Man en Paart / tussen de Roomse ryen en gelederen ingedrongen / en doen de Overwinnaars ter noot veld houden. Sulke getuygenisse zyner oneyndig van hare wel verdiende / Oorlogs eer / gebleven op de naam van Bataven, tot dat de naam van Vriesen meer 't Hooft opstak / dese die haar Geschietboeken van 300. Jaar voor Christus opvijselen / met Vorsten Hertogen en Koningen, de dromen verby stappende van Frison in Indiën by Alexander de Grootens tijd / so komt men tot een Soon van Grunnius Friso de Jonge, zyn Vader stigten Grunnigen, en hy nam ten egt een Dogter van Ubbo derde Vorst der Vrisen, Frouw genaamt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sette sig in Nieuw of West-Vrisland neer / boude Frouwgast, by Alkmaar, Vrouwlegeyst na der hand bekent / by de naam Veronen, door de Roomse Schrijvers / so gehakkelt en veranderd / hier volgen Ascon, Segon, Dibbald, Tabbo, die de West-Vriesen hulp tegen de Catten of Bataven, Ascon de twede Hertog der Vriesen Adelbold Tito Bocayal, die met hulp der West-Vriesen sloeg de Gotthen en Wandalen, anno 240 Richold zyn Broeder / Ubbo, wederstont. De Bataven in hare togten op West-Vriesland, Haron, in wiens tijd eenige Edelen met Radbod haar Hooft / tot Medenblik het Hof-slot van West-Vriesland bouwden / Odibald, wiens Stadhouder Iglon Lascon tegen de Sicambren en Bataven oorloogde. Udol Haron, de laatste hertog / Richold Offo de eerste koning der Vriesen, sloeg de Bataven uyt West-Vriesland waar zy ingevallen waren / Odibald, Richold, Beroald, Adelgil tot de Christelijke Godsdienst bekeert / Radbod de onbekeerde Anno 718 begraven te Medenblik, Adelgil, Radbod, de twede die met Wittekint, tegen Carel de Groote veel Strijden verloor / en storf in Denemarken, Gombout zyn broeder / onder wien het Rijk tot een Republijk veranderde na de maniere der West-Vriesen, uytgesondert onder Thiery de Soon van Radbod, die Waterland eerst deed bewonen / Haron deed met zyn oude Vriesen, want men noemde dese nieuwe / naderhand Wester-Vriesen, hem veel aanstoot lijden / onder Beroald de Mannelijke linie van Elin ontbrekende / smolten de oude en nieuwe Vriesen in een / tot Karel de Groote ; haar Vorst geweken zynde / en zy Christenen zynde geworden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||
haar alle tot haar eerste Vrijheyd deed keeren / die egter maar met de naam was verloren / want het volk en de Edelen / hielden genoeg hun Vorsten / of Koningen maar voor Capiteyns Generaals en Hoofden van 't Gerigt / blijvende voorts stip by haar eygene Vryheden. Na eenige tijdt agter dese tegenspoeden vind men dat Vortigrines een Christen Koning in Engeland, seer gequelt werdende van de Picten en Schotten, drie Oorlog-Schepen te hulp kreeg van Hengist en Horsus bestiert / met Saxen, Vriesen, Frisiabonen en Bataven, door welker behendigheyd in Zee en Krijgs-handel hy zyne Vyanden uyt zyn Rijk dreef / en haar Landen verdelgde. Na welke Ronixe de Dochter van Hengist, trouwde aan de Koning / die van Hengist over kreeg drie nieuwe Oorlog-Schepen / uyt West-Vriesland, doenmaals (als voren nieuw Vries-land) waar in sig ook vele Saxise en Vriese Ridders vonden / die so sterk wierden / van gestadig overkomende Landsluy / datter Vortigrines jaloers over wierd / en onder voorwentsel van geen Christenen te zyn haar geerne loosde / waer toe den Heyligen Lupus en Germanus, haar Prediking gebruykende / vele bekeerden / die van Vortimeer gestookt wierden / welke in twee slagen Horsus en Hengisti Neef Catiger deed sneuvelen / waar door gekrenkt / zy wederom na West-Vrisland overweken / van waar met Hengistus sterker weergekeert / na dat door loosheyt / op een maal 460. Heeren en Edelen der Engelsen overvallen en gedood waren / zy in 't Rijk van Engeland Meesters bleven / en by accoort / gedeelt wierd het gantsche Rijk tussen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Britannien en Saxise-Vriesen. Die daar op alle Christenen wierden / door bewerking van Bertha, des Fransen Konings dogter en Edelhert, daar toe gebruykende / een Munnik Augustinus die van den Paus Gregorius, in 't leven van den Keyser Mauritius daar heen wierd gesonden / men heeft van de selve grote Mannen gesien als Beda, Wildstried, Vigbert, Willebrood en Plegthelmus, die naderhand over quamen in West-Vriesland, de Zeetel van hare Voor-vaderen. De getuigenis van Beda, hout in / uyt Marcellus schrijven sprekende van Suydbert, Bisschop van Uytrecht, Suydbertus quarebat Salutem omnium praecipue Frisiorum et Saxonum, eo quod Angli ex eis Propagati sunt. Sy waren dese talen kundig als hare Moeder-taal / en daarom bequaam en met vrugt hier te werken / so zeyd Procopius, in de Gotthise Oorlogen / dat Willebrord op Walcheren uytstapte / het Evangeli in de Vriesse taal leerde / en als een Vries tot de Vriesen het woord verkondigde. Nu heeft men van Willebrord in Kermer en West-Vriesland de meeste Heug-teken; als Heyloo St. Willebrords Put en diergelijk / so dat de West-Vriesen, de voornaamste onder de Vriesen blijken geweest te zyn. Van welke nog een heerlijk overblijfsel is / de ordre van de goude Kroon / van Carel de Groot, en zyn nasaten verheerlijkt / voor de Vriesen en Bataven, welker Manschap vele grote daden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uytvoerden tegen de ongelovigen; en met dese ridderschap beloont wierden. Men vind daar na twee van de Koningen der Vriese Saxen die beyde na Romen gingen en monikken wierden / onder de Paus Constantin, Anno 711. Daar na vindmen Horald een West-Fries Oorlogs Man / die Gerlachs Luytenant was / welke in 't beleg van Uytrecht gequest / de wijk nam na zyn Hofslot tot Medenblik, dese hield so lang door zyn dapperheyd / als Cocles, de Bataven, tot dat de rest in 't slot behouden was wanneer hy / door zyne wonden verswakt / en door zyne sware Wapen-rusting verdronk / tot groote droefheyd en beklag der zynen; Gordian syn soon / viel tot weerwraak in Holland, van waar hy met veel buyt te rug na Vriesland quam op 't versoek van de Vrankise Konings Gesant. In die tyd begonden de West en andere Vriesen na 't voorbeeld der Zeeuwen, veele Hoogtens te maken by haar Terpen genoemd / om by overstroming der Zee veylig met hare Beesten op te wyken / en huys te houden. Tendelyn, Radbods, laaste dochter / gedoopt zynde troude met Grimoald soon van / Carel Martel, Vrankise koning; Daar na droomt men van Carel de Kale, Koning der Vranken, dat die West-Vriesland aan Holland der Bataven sou gehegt / en so als een Graafschap weg geschonken hebben / maar de blyken zyn seer flauw / en men soud nog konnen seggen dat die vorst der Vranken, uyt dese volkeren was gesprooten en die heerschappy uyt Vriesland, Gelderland en Over-Ysel beginnende / met syne buyren / de oude Gallen, had onder gebragt / en dat yemant van ons eygen volk maar was een deel lands toegelegt / om er als hooft van het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||
regt en den oorlog in te beschikken na de wetten des volks / en so mogelyk 't woord Graaf van swarigheden Gravia, oorspronkelyk syn. Het land der West-Friessen heeft niet willen hoger dien Graaf kennen / so hebben Velsen, Amstel, Woerden, en andere getoont aan Graaf Floris, en de West-Friessen in zo veel slagen het self de / dit begon in die tyd van die Vrankise graaf Thierry; Dese Thierry of Dirk de eerste Graaf van Holland / kreeg dan van Carel de Kale, wiens naam klaar toont de Vrankise afkomst zynde / duyts en een Krygsman eygen / op 't versoek van zyn oom Hagene, de landen van Egmond, van de suyd-herders hage / tot de voortrappen of drempels en Kumen, alwaar de landen van Egmond tot geestelyken overgegaan / even als of sy daar van de eygendom hadden / over de rest / uytgelegt schynen / gelyk doenmaals en te mets noch meerder / de geestelyken over al sig meester maekten en de besittingen in sleepten / dit land was niet groot van uytstrekking / want de suyd-herders hage of bosschen / waren over eenige zeeuwse Eylanden / en een deel van Zuyd-Holland te verstaan / tot aan de Kumen of Kenneme, tussen Alkmaar, en 't oud klooster der Karmelyten / als een vliet of beek lopende. Hoe verre geevens yemand hier aan hadde / laten wy aan die het willen betwisten / ten minsten blykt niet dat er yemand sig heeft regt aangematigt op de West-Vriesen, die ook lang met de Vriesen een gemeyne taal / onder de Landsaten hebben gehouden; welke nu nog op 't platte land in eenige streeken plaats houd; als in Vriesland. Om een denkbeeld van dese West-Vriesen-land / te hebben in 't leesen der oudheyd / kanmen Plinius op volg- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en die de landen tusschen de armen van den Rhijn, bevolkt noemt / met Catten, Bataven, Caninefaten of Kennemers, Phrosen of West-Friesen, Frisiabonen of Waterlanders, Cauchen, die van de Eylanden tot den Eems toe / Marsen of Marsalen, Tubantinen, Glutions, meerendeels in de Zuyder-Zee verswolgen / als Grebbers en andere; de Rhijn die by de Alpen zyn begin neemt / vloeyt door de Palts Ceulsland, en Gelder, scheyd sig in eenige armen die andere namen dragen als de Waal en andere / of griften als den Yssel, hy loopt in zee door veele gaten / ter eener zyde by den Briel, den Breeden Heel, ter andere by Tessel en 't Vlie, Flevius Lacus, houdende een flauwe loopt regt toe door Uytrecht, en Leyden tot zyn gestopte gat by Catwijk, waar van / en vroeger afgestroomt heeft langs Haarlem, by 't Huys te Cleef Breederode en meerder tot buyten Alkmaar, tegenwoordig daar niet te kennen en nauwelijks te heugen als in twee trekken; hebbende te vooren sterk by Albertsberg heen / waar 't Hof van die Grave / gelyk te Haarlem, wel gehouden is / gelopen / en Egmond, en Vrone door gestroomt / waar van te Bergen, buyten Alkmaar op de Geest wel steene overblijfsels inde grond gebleven zyn; door dit opstoppen / en versanden / is 't water gevallen in de lage beemden van Rhijn en Kermerland, heeft het Meer van Haarlem en Leyden, tot sulken groote gebragt / en door de Vecht en Amstel, het Ty doen swellen / door den Yssel, het Vlie Meer, samen gewassen tot de Zuyder-Zee, onse gevreesde / hoewel schipryke buyrman in en tusschen dese armen van de Rhijn, heeft sig de Graaf van Holland magtig gemaakt / en gestadig op de Vryheyd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der buyren happig / allengs op Gooyland, Amstelland, Kermerland, en met verloop van tijt op Waterland West-Friesland en 't Noorder-Quartier, heeft toegeleyd / en sig bedienende / van de ongelegentheden door sware Winters onse Meyren bevloerende / of door de Zee de een van den ander by inbreuk scheydende / tot in Vriesland, meester geworden: Dese Dirk de eerste graaf is 't Jaar 800. na Christi geboorte hier in de Landen so aangenomen van eenige maar van de West-Friesen en haar naaste buyren / hardnekkig tegen gegaan. Syn soon Dirk de tweede beoorloogde de selve Vriesen, dog dese drongen syn magt niet alleen te rug / maar kregen Alkmaar, doorliepen Kennemerland, tot sy onder de Burgt van Leyden gestuyt en te rug gedreven wierden / sy voegden daar na alle hare magten te samen en dreeven de Deenen uyt Uytrecht, onder 't Bisdom van Balduc de 15. Bisschop van dat quartier en de Stad; die stad / was van de eerste Plaatsen diemen regt Steden kon noemen / so om hare groote als sterkte van Muyren en inwoonders / en was van de selve natuyr / als de meeste Steden van Duytsland, die ook niet seer oud en syn / uytgesondert de sulke in welke de Romeynen haar volksplantingen bragten / en hare guarnisoenen hielden / om uyt die besettelingen / in voorvallen de inbreuk der vreemde volkeren / die haar dikmaals quamen bestoken / hunne Legers in 't Veld te brengen. Want / alle de Schryvers stemmen eenparig over een daar in / dat de Duytsen geen Steden en bouden maar dat een ygelyk woonde / en huysboude / na dat hem nut of nood aanried; tot dat hy het voorprediken van het Christen geloof / de Bisschoppen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Cloosters en Kerken deeden bouwen / en de selve / door hare deugden en goed leven / of konstenary / deden overvloeyen van Toehoorders / en menschen die om geestelyk bediend te konnen zyn geerne digt by haar sig neersetten; dese maakten pragt in hare Kerken / en Rijkdommen van hare renten om welke te beschermen sy die goede Vorsten en ingesetens tot het sterk maken van hare Plaatsen aansetten / deselve met Muyren toorens als andersints versekerende / en van die tyden af / vermenigvuldigden en in hoog en in Neder-duydsland / de Steden seer verbeterde. Anno 1024. Storf Dirk de derde, die de Vriesen en West-Friesen mede beoorloogde / maar in West-Friesland, meer slagen als voordeelen bevogt. Enige Graven / elders tegen de Duytsen en Gelderse beesig lieten adem scheppen / aan West-Friesland, Dirk de derde bleef van een Pijlschoot te Dort, Floris syn Broeder by Heusden in 't verscissen na sijne overwinning op den Grave van Cuyk en de zynen. Onder de banieren van Robert de Vries, vogten sy niet min dapper als gelukkig tegen Philips Koning van Vrankrijk / by Montrenil. Graaf Dirk de vyfde van die naam 1075. sloeg met nadeel der West-Friesen, Twee slagen met haar / en drong door tot Staveren, 't geen hy innam / en moesten alsoo dese rustige voorvegters van hare vryheyd voor een tijt plooyen / onder Floris de Vette lieten haar enige Friese en West-Friese Edelen met veel roem onderscheyden in Jerusalem en daar rondom / onder Koning Baudonijn, gelyk mede in Syrien, men vind in 't jaar 1119. een proef van de stoutheyd der West-Friesen van dit Quartier van Hoorn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en Enchuysen, en de hooge agting die men voor haar Edelen had / in 't voorval van Galog van Galama, die van het Enkelhelsuysen of Enkhuysen te jagt gegaan onder Medenblik, door Graaf Floris berooft wierd van twee a drie Jagt honden; waar op na enige dreygementen de Graaf op een andere tyd / Galama tegen quam wel verseld / die den Graaf aan viel / hem self quetste in den arm en doode twee van zyne lijfschutten; hoe hoog nu sulks den Grave verongelykte en liet hy egter niet na / liever aan de Graaf Godefroy van Braband, de onmin weg te doen nemen / als die te wreken. Die aan Galama toewees den halven eygendom van 't Bosch van Creyl, voor hem en syne nakomelingen erflyk. Hoewel dit nog uytbrak naderhand tot een Oorlog in welke de West- Friesen, eerst seer veel Hollandse Ridders dooden / maar naderhand onder raakten / dog tot Hooft nemende / Floris de Swarte, des Graven van Hollands Broeder / die by haar toevlugt genomen hebbende / haar Capiteyn en aanleyder wierd / vallende in Holland / alwaar sy Alkmaar plunderden / en tot Haarlem toe / alles verwoesten en souden verder gegaan hebben / was Lotharius de Keyser niet tussen beyde gekomen / en had haar vyandschap gestift. Anno 1163. By na hondert Jaren hadden doenmaals dese Landen rust / tot Willem naderhand Rooms Koning / om haar te dwingen / het Slot van Heemskerk timmerde / waar van hy Gerard van Heemskerk, Castelyn maakte / en met een Hoog Baljouw van Kermer-land, die nevens syne besettelingen de magt had / om de Kermer-landsaten tegen de West-Friesen te doen opsitten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Thierry by Haarlem, Alkmaar, Medenblik, Spaerland, Kennemerland, Waterland, Amsterland, Gooyland, en 't Noord-deel en Westerdeel van Vriesland waar van Hoorn de Hooft Stad is / wiens begin en voortgang hier wort beschreven. Na eenige tijd agter dese tegenspoeden / vind men dat Graaf Willem Tot Rooms Koning gekooren / en daar na door den Paus Innocentius tot Lions uyt geroepen voor Keyser / in de plaats van Fredrik, was te grooten Heer geworden / om de Vriese en West-Vriese vryheyt te blyven houden in de selve stand / waar in sy by eenige Graven te vooren nu geleeft hadden / waarom sy te samen gedwongen waren tegen hem op te staan / anno 1243. Sy vergaderden / hare manschap / en vielen in de palen van Holland / alwaar sy groote buyten maakten; hebbende haar tijd wel waar genomen / terwijl den Graaf Willem, nu gekroonde Rooms Koning en uyt geroepen Keyser / naar Romen meynde te gaan / om sig de Keyserlijke Kroon van de Paus te laten opsetten; dog de selve keerde daar op haastig te rugge / om sijn aangebooren goederen en Patrimoni niet te verliesen kennende de dapperheyd en stoutheyd / der West-Vriesen; waar van te rug zijnde gekomen / soo deed by alle syne magten aanstonds na Alckmaar trecken / van waar hy in West-Vriesland inviel / en vele schaden / het Noorder Quartier aanbragt. Latende bouwen / tot geheug-teeken van sijn grimmigheyt een Toorn, het Kasteel van Toorenburg buyten Alkmaar, in den jare van 1255. En daar hebbende by een vergaderd alle magten; strekte hy sig uyt tot verby Vroonen, om waar te neemen het winter weer / in de hoop van by sterk vriesen / te konnen trekken over alle de Meeren en Poelen der | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||
West-Vriesen, maar ten gelukte na sijn meening niet / want den Heer van Brederode, de voorste Benden aanvoerende / had wel wat voordeel op de Drechters, en sloeg de selve met hare banieren uyt de verhouwe sterkte. Dog den Koning Willem, van sijn zijde de middel-trop aanvoerende / lukte het soo wel niet. Want de Vorst geseeten zijnde / op een sterk en moedig Paard aan 't hoofd van sijn Volk; soekende door te dringen by een korter weg aan de Heyrbaan van Hoogtwoude, welke plaats hy meynde in kolen te setten; stiet al te stout / verre voor de sijnen / voor uyt / op het ys / even als of hy op een vaste grond van land reed / waar op het ys te swak zijnde / brak / en plotselijk den vorst te gelijk in 't wak deed tuymelen; schier ten eersten te grond gaande door de swaarte van sijn Wapenrusting; en met sijn Paard belemmerd / aldus in 't ys martelende / sonder hulp van sijnen / te ver van sijn hitte voor uyt gevoerd / werden hem de West Vriesen gewaar sonder te weten / dat het den Graaf was / waar op sy / uyt het riet / en ruygte waar in de voorwagten haar verschoolen / met pijlen quetsten / en toe loopende met knodsen doodsloeg en ziende te laat aan de schoonheyd van sijn schild en gehenk / of bandelier / dat het eenig groot Heer was. Maar in dit selfde quartier hielden zich eenige Hollanders, die als banneling uyt haar Vaderland / daar haar toevlugt hadden genomen / dese ontdeckten wel haast dat het de Graaf was / die een Rijks Arent / doorsneden met de Hollandse Leeuw op sijn Beukelaar voerde als Rooms Koning; Keyser en Graaf; van Holland; waar op onder deWest-Vriesen selfs geen kleyn gejammer ontstond. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die over dit geval raad pleegende / het Lijck in alle stilte in een huys in Hoogtwoude begroeven; den Grave / soo verongelukt zijnde / soo bragt dese Dood / het Leeger der Hollanders in groote verleegentheyd. Waar van de Banieren elck sijns weegs gingen. De Vorst gewoon zijnde in het bosch van Creyl in West Vriesland te jagen van waar hy / de Hasen en 't Wild / die van sijn volk gevangen waren was gewoon te senden / aan de Abten ten platten lande / by de welke hy sijn selven dikmaals ging vervroolijken / en haar door die gemeynsaamheyd veel goederen schonk / en weldaden deed genieten. Soo schonk hy onder anderen het Eyland van Tessel, aan de Abdye van Lunkerken, gelijk sijn Voorsaat het Eyland van Wieringen geschonken had aan de Abdye van St.Odulf, of Olof. Maar sijn Suster Margareta, ontnam na dit ongeluk den Vorst haar Broeder overkomen / Tessel en Wieringen, en gaf die Eylanden en andere goederen; aan Mariengaarde en Merkhoven. Anno 1260. was'er een swaar onweer / in welk het zee water tegen de wateren van den Yssel Vecht en Eem opsettende / deed verdrinken seer veel land / tussen Staveren en Enchuysen, inswelgende veel lant 't selve Enchuysen of 't Enkelhuysen en 't Slot van Medenblik / welk naderhand niet meer wierd ingewonnen / en met verloop van tijd tot de Zuyder Zee is uytgewassen. Kort na die tijd / verhaalt men van seeker Edelman Hartman Galama genoemt / het navolgende. Dat hy gaande sijne goederen van t' Enkelhuysen en de sluys van Horn na ziende / in een vliet een haring vond / binnen dijks (dog is wel aan te merken / dat de dijken doenmaals om 't onver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mogen der landsaten / en om den oorlog / geenzins bestand en waren / als men de selve sedert heeft moeten en konnen maken / dese een Haring siende swemmen; was den edelman / daar van seer verwondert / en synde van wakkere doordringende geest / twyfelde aanstonts of de grond niet mogt ondermynd syn van 't Zeewater / en daar op al dieper denkende / verkogt hy alle zyne Landen; van welke hy te vooren geen voet en soude willen vermindert hebben / vast stellende / dat de Groote Zee /dat land wel haast soude inslokken; vertrok zig in Vriesland op 't Hooge van Coudom, en de geestlanden van hem Reys genaamd / om dat hy daar was vreemd komen neersetten / nu aan den Edele Heer de Wildt, Secretaris ter Admiraliteyt van Amsterdam, behoorende gelyk Coudom Grietteny aan den Heer van der Waeyen: Daar heeft hy zig dan neder geset en zyn Geslagt is daar rondom in groote luyster en aanzien gebleven. Anno 1268. Stonden de West-Friesen op voor hare vryheyd en om buyt te maken / maar trokken eerst aan haar de Waterlanders Kennemers en Amstellanders, kiezende tot haar Hooft Gijsbregt van Amstel, sy verjoegen alom de Ridderschap aan den Grave van Hollands Hof behoorende / en verdelgden hare Sloten en Burgten; so dat sy den Adel dwongen de wijk te nemen in Haarlem en Leyden, sy belegerde 't Huys te Vreeland vergeefs maar beklommen Uytregt by nagt / waar in gevallen synde / maakten sy de Wapenkreyts van de vryheyd / en trokken veele der Borgers / in de wapenen geraakt aan haar zynde joegen den Adel uyt / en kosen nieuwe Heeren en Gildemeesters na hare zin / kregen ook Amesvoort en Em- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||
meland, met Gooyland, in haar bondgenoodschap / smeeten af de sloten van Rysenburg Abcoude en Vianen. Sy wierden aangetast van Otto Grave van Gelderen / maar dwongen hem te rug te wijken / van Zeyst na de Veluw, daar na vol glorie scheydende / belegerde Haarlem vergeefs / en trokken so vol buyt na huys. Anno 1280. trok Floris den Soone van Graaf Willem den Rooms Koning en Keyser op / tegen de West en andere Vriesen, alwaar de West-Friesen van Hem geslagen wierden by Schellinkhout, hy sloeg de tweede slag uyt wraakgierigheyt om sijns Vaders dood / en de edelmoedige lust om sijn gebeente met roem op te delven en ter eeren te doen begraven; in dese tweede slag bleeven ses honderd meest West-Friese landsaten. Onder de gevangenen / was er een oud man / die aan den Graaf Floris aan wees de Plaats daar zyn Vader Koning Willem was gedompeld; van waar hy het Lijk vervoerde / en liet het te Middelborg in Zeeland, in een pragtige Graf-stede leggen. 1288. is de vereeniging van dese Landen van West-Friesland, het Noorder-deel, Waterland, en eenige buyten nu verdronke Landen geschiet met den Hollanders, sodanig dat sy den Grave / met seer vrye manieren erkenden als haren Heer / in krijgs-togten en gerigts-bedienigen / so dat sy aldus konnen genoemd werden te zyn gebragt onder de gehoorsaamheyd van de Grave Floris de vijfde, onder wiens regeringe het land eerst bedijkt wierd / en veel wegen daar door gemaakt om het selve ligter te door reysen / ter selver tijd kregen zy ook wetten / en regulen na welken sy haar souden gedragen. En gelijk dese dag een eynde van haar Vryheyd was / verschaften die | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ook te gelijk een beginsel van Ruste / en Welvaart. Daar waren nog geen sonderlinge Markten en plaatsen / om de koopmanschappen / en goederen te veylen / en te verkopen / welke alleen maar wierden gehouden daar de meeste toeloop van Vremdelingen of koopers en verkoopers was / (gelijk 't nu nog blykt aan de Wilde-markt, buyten Stavoren, op het Land-goed van den Heer Secretaris de Wild, alwaar uyt vele Plaatsen nog alle jaren heel veel Volkeren by den andere komen / om hare goederen te verkoopen: dese Wilde-markt duert drie dagen / en is zo oud dat niemand weet wanneer / en van wien die is ingesteld) en dese confluentie / en toevloet nam van tijd tot tijd aan / so dat de Inwoonderen allenskens rijker / grooter / en magtiger wierden als haar geburen: en aan dese oorspronk zijn de meeste steden van West-Vriesland haar opkomste verschuld. De stad Hoorn was eertijds maar een groote Sluyse met een Overtoom aan de oostzyde van de Roode-steen / dienende tot ontlastinge van het binnen-water / en tot de uyt en invaart van de Zee: aan de binnen-zyde liep de Togt in die tijd de Gouw genaamd / welke nog heden buyten de Koepoort is: aan de buyten kant lag wat voorland meest riet / door welk in Zee een zekere kil liep / die bequamelyk diep en schier gekromt was op de manier van een Hoorn, en dienvolgens seer bequaam voor de Schepen om daar te havenen. Dese kille is nu de Haven van de Nieuwendam, het land waar nu de Stadt is was laag / en moerassig bekwamer om riet / en biesen voort te brengen als iets anders: maar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dat verder inwaarts lag was seer goed / en vrugtbaar / beset met schoone Dorpen / welke met haar omkring dese Sluyse besettende / geen bekwamer toegang tot de zee hadden / dan dese Sluyse. Door dese gevoegelijke situatie / en gelegentheyd / kwamen veel Vremdelingen om van de inwoonderen haar Kasen ander suyvel / en waren te koopen / en wederom met haar van buyten ingebragte goederen te verkoopen / en aan de Ingesetenen uyt te slyten / dryvende op die wyse hare koopmanschap. En kwamen op die wijse ook drie Hamburger Broeders, Brouwers van haar neringe, welke veel met haar Bieren quamen handelen / en merkende de goede gelegentheyd van de Plaatse / als ook de aftrek van haar Bieren / goedvonden aldaar yder een huys te bouwen / en daar Herberg in te houden / dit geschieden in het Jaar 1316. zynde de eerste Huysen die gestigt zyn / welkers eene nog gestaan heeft 1560. waar van nog een oude muer agter het Huys van den Heer Burgermeester Jacob Wybo. Dese Huysen veroorsaakte groote neringe / en toevloed van alderhande Natien en Volkeren / en wel voornamentlijk de Eyderse, en Deenen, welke van die tijd af haar Ossen-Markt hier vast stelden / zo dat uyt sulken kleynen beginsel alleen in 6. a 7. Jaren en wel betimmerd Dorp aangroeyde. Anno 1323. of daar ontrent wierd de eerste Kerk gestigt in den naam van Sant Cyriacus: dese kerk was slegt / van hout en riet / en stond een weynig buyten Dijk daar nu 't eynde van de Vijsel-straat aan de zee komt. In 't Jaar 1328. branden dezelve weder af / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en als doen waren de Ingesetenen wel ontrent 40. Jaren lang zonder Kerk. In 't Jaar 1341. was de neringe en koopmanschap so sterk aangewassen dat sy genootsaakt waren een kleyn Dijkje afteleyden van de Zeedijk tot aan de mondt van de voorgemelde haar Haven dienende om de groote Schepen beter te kunnen lossen wijl de haven in zig zelfs te droog was om zulke sware geladen Schepen in te laten komen; dit dijkje is naderhandt betimmert / en is nu den Nieuwendam. In 't Jaar 1369 ondernamen zy weder een Kerk te timmeren / dog om dat de See so sterk aannam van jaar tot jaar besloten sy deselve binnen dijks te setten op die selve plaatse daar tegenwoordig de Groote-Kerk staat / en voltooyde deselve nog binnen het jaar / maar was maar ligt opgetimmert als de eerste / van hout / en ried / en wierd gewijt aan Sant Cyriacus, en Sant Jan Baptista. In 't Jaar 1375. op Marcellus-dag was er een vreeselyke storm uyt den Noord-westen waar door veel dijken door braken / en men anders niet verwagte als het land verlooren te sien gaan: maar daar kwam tegens den Avond een groote donderslag / waar na de wind schielijk afnam / en als by mirakel het water voorts begon te dalen / en afteloopen. In 't Jaar 1381. wierde het Schipper-Gilde opgeregt onder de naam / toeeygeninge van Sant Geertruyd. Waar by haar verscheydenen keuren / en voor-regten wierden vergundt. In 't Jaar 1385. werden de eerste Kloosters gestigt het eene in de Gouw onder de order der Jeronymiters anders Broeders van de goede wille, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het andere agter de Kerk Sant Agneta Klooster voor de Vrouwen onder de derde regel der Franciscanen. In 't Jaar 1388. werd het Reguliers Klooster in de bannen van Wester blokker gestigt / welke seer in pragt en rijkdom uytmunte. In 't selve Jaar werd ook de Zijp bedijkt maar liep binnen korte jaren weder onder. In 't Jaar 1400. werd gestigt het Klooster van Sante Catrynen in de Gouw. En daar na in het jaar 1402. het Klooster van Sante Cicilie aan de over zyde in de Gouw. Het Jaar 1404. het Klooster van Sante Geertruyd mede in de Gouw. In 't Jaar 1405. op Sant Paulus-dag in January stierf Hertog Albregt, die de Stad veel goeds gedaan / en veel voor-regten gegeven hadde. In 't selve Jaar werd onder de regeringe van Hertog Willem de sesde het eerste steenen werk met het Kruys-werk boven het choor gemaakt / welk alleen gemaakt werd ter eere van Sant Jan Baptist. Anno 1407. wierd de eerst houten Kerk van de Jeronymiters gestigt in de Nieuwe-steegh ter eere van Sante Maria. Anno 1408. wierd het Sante Maria Klooster in de Gouw gestigt / in die tijd wierd de Veenhop van het Baljouschap van Medenblik ontlast / en gebragt onder de Jurisdictie of regts-geding van Hoorn; dese waren Berkhout, de Gooren, Avenhorn, Mysen, den Oudendijk, de Beets, Grosthuysen, Scharwoude, een gedeelte van Schardam, en diergeleyke. Waar van haar een voorregt door Hertog Willem werd vergunt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In 't Jaar 1414. wierd al der eerst ontdekt het souten van de Pekel Haring om die in tonnen op te slaan / door een Willem Beukelsz. van Bier-Vliet. Als ook Anno 1416. het brayen van het groote Haring Net, so dat dit selve jaar / nog de eerste Buyssen van Hoorn in Zee staken op de Haring vangst / daar men te voren niet als met kleyne voere die men Slabberts noemde / en de Haring niet en gebruykte van vers / of in den rook gehangen. De E: Heer Constantyn Huygens Heere van Suylichem en Secretaris Van drie Prince van Orangie, seydt onder anderen in seker vers tot lof van onse Stadt Hoorn gemaakt.
Ga naar voetnoot* Ik heb van allen eerst 't groot Haring Net gebreydt,
Van allen eerst gespreydt, van alle eerst verbreydt.
Anno 1419. groeyde / en bloeyde de Stadt niet alleen in aanwas van seer veel huysen en gestigten maar ook in de Politie / burgerlyke regeringe en aansienlykheyd der Inwoonderen / als mede in Groote / en uytbreydinge van haar Negotie / en Koopmanschap so wel ter zee / als te lande indiervoegen deselve in het korte haar nabuurige Steden (schoon ouder) overtrof / en de eere verkreeg van der zelver Hooft-Stadt te wesen. In 't Jaar 1420. wierd door de Magistraat groote vlyd aangewend om de wijken / en straaten van de Stad in order en bequaamheyd te brengen / zo dat de Roode-Steen, de Kerk-straat, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het Oost, het West, het Venidsen, en de Nieuwendam met steenen beleyd wierden. Anno 1421. ontstond een groote sware storm / waar door de dijken Tussen Dordregt en Geertruydenberg door braken; in 't Noorder-Quartier brak den dijk by Petten deur / waar door het gantse Dorp / en des zelvs Inwoonderen vernield wierden / niet tegenstaande wel 400. hun getragt hadden te behouden in de kerk / maar de kragt des waters storte de kerk om verre door wiens instortinge de meesten wierden verplet en de overige spoelden met de stroom weg / en verdronken: by Hoorn brak ook een gat of twee in de Wester-dijk, dog zonder aanmerkelyke schade. In 't jaar 1422 kregen die van Hoorn nieuwe privilegie en voor-regt van Hartog Jan van Beyeren, om zelvs haar Burgermeesteren, en Schepenen te kiesen. In 't Jaar 1426. wierd Hoorn eerst van alle de West-Vriese steden (uitgesondert Alkmaar) met Wallen voorsien / en dat wegens de sware Oorlogen / en onlusten die ontstaan waren tussen de Hartog Jan van Brabandt, en zyn Huysvrouw Vrouw Jacoba, terwijl de Inwoonderen van Hoorn nu besig waren haar Stad te versterken geschieden tussen het Leger van de Hartog, en zyn Vrouw Jacoba de Slag tot Alphen alwaar Vrouw Jacobaas leger zegenpraalde en rest van 't Leger tot voor de Poorten van Leyden agtervolgde. Hier door wierden de Inwoonders van Kermerland als Vrinden van Vrouw Jacoba zeer trots en hoogmoedig / nemende tot haren Oversten bevel-hebber Willem Nagel een krijgskundig / en geoeffent Edelman. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Werpende eerst Heemskerk, en eenige andere Heeren Huysen om verre rukten doen in Waterlandt, overwonnen Edam, Monnikendam, en 't Huys te Purmerendt, trokken verder in West-Frieslandt en wonnen Medenblik en Enkhuysen, en marcheerden eyndelyk op Hoorn aan / wiens burgeren haar tegen gingen / en slag leverden tussen Swaagdijk en Ooster-blokker, maar met verlies mosten wijken. Deze tydinge snellyk in de Stad gekomen zynde / wierd by den Raad goedt gekeurd / dat de overige Gemeente even buyten de Ooster-poort haar in slag-ordre zouden vertonen / om den Vyand hier door schrik aan te jagen / of gedagten doen maken / dat hy aldaar nog met een nieuw Leger zoude moeten vegten / en in der daat zulks geschiede ook / want de Kermers een weynig aan naderende / sagen de Vrouwen en Dogteren met haar hulsels en witte Schorteldoeken voor gewapende Mannen aan / zo dat zy weder aftrokken en haar in de naaste Dorpen nedersloegen: des anderen daags belegerde zy de Stad / en ontboden al het overgebleven Volk dat nog in het overwonnen West-Friesland gebleven was. Zo dit Leger dan zig gereet maakten om de Stad te bestormen / kwam in de Stad van s' Hartogs zyde Jan de Villers Heere van Lileadam met ontrent 500. gewapende mannen / daar onder 300. Piccarden kloeke handboogschutters dese kwamen regt op de middag aan / en wierden door bevel van de Heeren Burgermeesteren over de geheele Roode-steen lange Tafelen gedekt / waar toe yder Burger by bragt / het geen dat hy hadde / en beste konde om haar bont genoten wel te onthalen. Zo haast de Maaltijt geeyndigt was trok de Heer Lileadam met zyn Volk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en Burgers de Noorder-poort uyt tegen de Kermers aan / als doen geschiede een week na de slag by Swaagdijk een bloedig gevegt op Keeren / ('t welk men seyt daar van de naam gekregen te hebben / van het wyken of keeren der Kermers) in welk gevegt de Kermers geheel verslagen en op de vlugt gedreven wierden. In 't selfde jaar werd nog in de herfst gestigt de Vrouwen Kerk ter Eeren van de Maget Maria. In 't Jaar 1429. werden de twee agter Kerken van de Groote Kerk gaande van 't kruyswerk na het Oosten / d' een aan de Noord syde van 't Choor en d' ander aan de Zuyd syde volkomen opgemaakt / en nog des selven jaars den 9. maart gewijdt. Dit is te verstaan tot aan het uyterste van het Choor toe / want het agterste deel van de Kerk met den omgang om 't Choor werden eerst lange tijdt daar na opgebouwt. Aan dit agter werk werd gesegd dat zeker Truydeman de noorder-muur geheel alleen tot zyn kosten liet opmaken / welke Truydeman hier met zyn huys vrouw aan kwam zonder dat men oyt heeft kunnen weten van waar / en om wat reden sy hier kwamen: sy eyndigden haar leef-tijdt sonder kinderen / en waren seer rijk / en seer mildadig jegens de Gods-huysen / en armen menschen / en so verre / dat sy de eerste geweest syn / die in de Winter de behoeftigen / en nootdruftigen van brood versagen. Het Huys daar de selven in hebben gewoont / staat op het Oost, by de oude Ooster, ofte gevangen Poort alwaar deselve in Steen uytgehouwen nog in de gevel staan / tot een eeuwige memorie. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Groote Kerk
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In 't Jaar 1435. vier a vijf dagen na Vrouw Ligtmisse was de Zuyder Zee so vol / en sterk met ys beset dat Pieter Haring een der burgeren door seker wed-spel 12. Ossen over Ys dreef van Stavoren op Enkhuysen. Anno 1436. overleedt Vrouw Jacoba, in dit selve Jaar was er een groote afwateringe / waar door het gesaayde koorn omtrent Uytregt in de Betuwe en voort den Rhijn langs merendeel vernield wierd waar uyt een seer groote dieren tijdt ontstond / en eenige dagen geen Brood in de Stad te koop was. Anno 1437. Was het gewas nog even weynig / waar voor de honger van tijd tot tijd aannam / so dat voor een schepel Tarwe een Engelse Nobel gegeven wierd. Dese dieren en beklagelyke tijd wierd in het jaar daar aan volgende nog veel swaarder vermids den Oostersen Oorlog: Een roggen broodt wierd op sommige plaatsen verkogt voor een Postulaatse Gulden; op de Beets werd een heel stuk lands gegeven voor een Tuyl Broodt, en diegelijke meer. Anno 1440. Begon de dieren tijd wat aftenemen / eensdeels wegens een overvloedig inlandts gewas / en ten anderen om dat de onse een groote Oosterse Vloot overmeesterden / waar onder wel 23. Pruysische Schepen waren . Anno 1441. Wierd de Vrouwe Kerk in de midden met Steenen opgehaalt / en de andere Kerken seer verbetert / en verciert met Autaars / na dat doenmaals het gebruyk was. Anno 1445. Werd op Keeren gestigt het eerste huys voor de Melaatsen met de Kerk van Sant Lazarius nu nog genaamt het Siek-huys. Anno 1446. Den 18. april was het alhier so | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||
grooten storm van windt hagel / en snee / dat niet alleen de vrugten veel schade leden / maar ook veel boomen uyt de aarde gerukt wierden / veel Toorens schoorsteenen en huysen omstorten; kort om daar was nauwelijks een huys / dat niet door het onweer geschendt was. Anno 1446 kregen die van Hoorn privilegie om behalven haar Palm, en Pinxter-jaar-markt nog een derde vrije Jaar-Markt te hebben drie dagen voor en drie dagen na Sant Laurentius dag welke nu voornaamste is wegens het Zaysoen van het jaar. Anno 1447. Oposeerde en kanten de Waterlanders sig tegen de opgeleyde schattinge / waar over veel van de voornaamste van haar bed geligt wierden / voort na den Haag gevoert / en niet ontslagen / voor dat zulks voldaan was / en nog zo veel daar boven / dat de groote nieuwe zaal die voor 't Hof is / daar van uyt de grond opgetimmert wierde. Anno 1450. Werd de Ooster of Sant Anthoni Kerk ondernomen gestigt te werden. In die selve tijd wierd ook het Kruyswerk / en het steenen Choor aan de Vrouwen Kerk gemaakt. Anno 1452. Kregen die van Hoorn een Voor-regt om by haar drie Burgermeesteren een vierde te verkiesen / sullende uyt die een verkozen werden die het Jaar daar aan volgende president is met de naam van oud Burgermeester. Anno 1457. Werd het Dals Klooster of het Hof van Sant Pieter gestigt van eenige Tertianen van Sant Pauwels Convent van Amsterdam. In 't Jaar 1464. In de voortijd kwam de jonge Prince de Grave van Charloys gesegt tot | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoorn, en wierd zeer deftig ontfangen / men bragt hem in een Oorlog-schip / alwaar een tonne biers gedronken wierdt wyl hy daar in was / zy vereerden hem op zyn vertrek met twee vette Ossen. De burgermeesteren verteerden op die tyd drie stuyvers op het Stadt-huys en naderhandt nog eens dat deselve grave daar was twee stuyvers en een halve. In dit selve jaar verteerden deselve Burgermeesteren op Paasche dingsdag aan de Maaltijd en Bier 16. Braspenningen / en 10. stuyvers aan Franse Wyn / en zo in andere diergelyke. In 't selfde Jaar wierd ook gemaakt het houten Hooft aan de mondt van de Haven In 't selfde Jaar brak een groot gat in de dijk by Wydenes. In 't Jaar 1469. Wierd tussen Swaag, en Wester-blokker de Bangert beplant door Jan Heesjes burger van Hoorn. Anno 1470. den 21. may ontstond tot Hoorn een tumult of oproer onder het gemene Volk / om de schattinge en verhoginge van de accysen / door Hertog Karel op gesteldt / plunderde het huys van den Secretaris / en al des zelvs boeken papieren en registers aan stucken scheurende / en vernielende &c: Hier over wierden eenige van de voornaamste gevangen na den Haag gevoerd / 6. van deselve geregt / en andere met groote kosten vry geraakt. En egter wierden de Excysen den 29. july ingevoerd / en voor een tijd lang opgebragt. Anno 1475. Werd het Klooster Bethlehem in de Bangerdt gestigt door een Mr. Gerrit Regtsgeleerde, en 2. Priesteren. Waar van nog overblijfselen syn te sien. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1477 sneuvelde Hertog Karel in de slag by Nancy tegen de Switsers. Na de dood van Hartog Karel succedeerde of kwam in de plaatse zijn Dochter Maria van Bourgondien, onder wiens regeringe Hoorns onheylen op nieuws aangroeyde. Welke / (kortelyk) aldus ontstonde / de aanleyder daar van was eenen Dirk Jansz. Banjaardt, die onder verscheyden redenen en hymelyke Vergaderingen / van sijn Cabalen de saak so wist te drayen / dat men 8. Capiteynen verkoor als hoofden van de t' samenrotters. Het eerste dat sy uytregten was / de Regters van de twaalf onder Hoorn hoorige dorpen wijs te maken / dat de schout van Hoorn Maarten Velaar door de Stads-penningen het Schout-ampt had verkregen. Een tweden / dat 2100. Rinsch-guldens / van de Dorpen afgeparst / gebruykt waren om het Octroy van de Accysen te verwerven / en sulks strooyden sy uyt om de Dorpen mede aan haar Partye en beweging te doen gehoorsaamen / en daar hulpe door te krijgen. De Gedeputeerde der Dorpen begeven haar hier op na het Raathuys / eyssen de Penningen weder op; dog werden van de Burgermeesteren anders onderregt die haar tragten te stillen; en voor verder ongeval vreesende bestemmen dier-halven dat de Schout MaartenVelaar het getal zijner Dienaars tot 14. soude vermeerderen / het welk hy doet / en met die twee dagen agter een zo na de Kerk als na het Stad-huys met groote trotsheyt gaat / dog dit was Oly in het Vuur / en verbitterde de gemoederen der inwoonderen / die van een andere partye waren / sodanig dat de voornoemde agt Capiteynen rond uyt tegen hem seyden / dat sy | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||
niet gedoogen wilde dat hy met so veel Dienaars ging; kortom het Grauw raakt op de been / terwyl Schout Burgermeesteren, en Schepenen boven vergadert sijn; sy roepen en schreeuwen met geweld dat de Accysen zouden afgeschaft werden / of dat sy allen op het Raadt-huys zouden daarom moeten sterven. 't Welk most agtervolgt en na gekomen werden 't sy wat redenen de Raad mogt gebruyken om haar te stillen. Dit dan so geschied synde wierd te Gent een algemene dag-vaard gehouden op welke de schout Velaar met eenige Gunst-genooten ook gesonden wierd / en verwurf aldaar van de Princesse verder octroy van syn Schouts-Ampt / het welk hy hier aan syn Vrienden bekent maakte haar vermanende een vrolyke Pasche te houden. En dewyl dese tydinge so stil niet gehouden scheen te werden en op witte donderdag over kwam / rotten de gemeente weder by een met haar voornaamste Banjaart en Capiteynen, seggende dat sy de verkiesinge van Burgermeesteren en Schepenen daags daar aan synde goede Vrijdag na haar sin wilden hebben; of sy souden sulk een kattendans aanrigten / dat men het bloed met Emmers uyt de Kerk soude dragen. Waar op Burgermeesteren haar uyt vreese buyten de Stad begaven / egter ging s' anderdaags den 15. April de verkiesinge voort met dat regt als na gewoonte / behalven dat Schout Burgermeesteren niet tegenwoordig waren. In welke verkiesinge Banjaarts partye boven raakt en tot Burgermeesteren verkoren wierden Euft Allertsz. als oud / Jan Pietersz. Jaaps, Jan Egbertsz. en Dirk Jacobsz. Roelofs, dog van dese leste is geen volkomen sekerheydt. Ondertussen kwam Velaars onder-schout | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||
na de middag om den Eed af te neemen / maar Burgermeesters wilden hem daar in niet erkennen / gelijk ook niet in de uytkiesinge van 7. schepenen uyt de 21. en namen die ook selfs den eed af. In dese tijd wierd de Regeeringe t' eenemaal omgeset / Velaars huys wierd geplondert Banjaart wierd tot schout aangesteld / om dat de gemeente sulks begeerde / zoo dat men met regt mogt twijffelen / of den Raadt / of het Grauw op het kussen sat. In middels wierd afgelesen dat Schout Velaar, en alle andere die gevlugt waren uyt de Stad daar weder vry mogten inkomen maar Velaars aanslagen en insigten niet na zyn verwagtinge uytvallende / verkoopt zyn regt aan de Grave van Egmondt, welke beloofde hem en de sijne te sullen herstellen als voren. Hier op ondernam de Grave van Egmond anno 1479. den 11. February een aanslag op de Stad / gelijk ook agt dagen daar na weder ondernomen wierdt en mislukte. In dit selve Jaar begon den dieren tijd die weder / lange jaren aanhield. Want voor den Geldersen Oorlog van buyten / en door de verdeeltheyt tussen Hoekse, en Kabeljouwse, van binnen kond de Stad groeijen nog bloeijen. Anno 1480. kwam de Prince Maximiliaan selfs in Holland om te sien / dat hy de beroerten wat mogte stillen. Stelde derhalven een nieuwen Raadt in den Hage, en tot stadhouder den Heere van Lalayn. Den 10. January anno 1481. werd Leyden door Heer Reyer van Broekhuysen in de nagt beklommen / en aan de sijde van de Hoekse bemagtigt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In 't selve Jaar den 6. April wierd Dordregt by ligt dag ingenomen / door Heer Jan van Egmond voor de partye van de Kabeljauwse. In 't selfde jaar op Goeden Vrydag / als men op de middag besig was / met de verkiesing van de nieuwe Magistraat; ontstont tot Hoorn een vervaarlijke en seer ellendige brandt / in Sinte Clara Klooster op het Noordt, van waar hy door de kragtige Ooste Windt oversloeg aan de over zijde in een huys vol klap-hout / en brande seer heftig / met groote verbaastheyt der Burgeren / menende dat Heer Jan van Egmond weder verraad op de Stadt hadde /en dat dese brandt daar van het teken was: uyt dese overweginge liepen Volkard Melisz. Oud-Burgermeester / met veel van de Heeren / uyt de Kerk na het Raadhuys / lieten aanstonds de Poorten sluyten / en op lijf straffe af kondigen / dat niemand der Burgeren zig na de brandt zoude begeven / anders als de Geestelijke en de Vrouwen; maar dat yder sig gewapent op sijn post soude vertoonen. By dese occasie nam de brandt als niet gesteuyt werdende / seer kragtig en hevig aan / in zoo verre dat hy naderhand niet te keeren was / voor dat door de selve een groot gedeelte van de Stad was weg genomen. De gantsche West-zijde van 't Noord branden af / van de Noorder poort tot aan de Gelderse steeg de Verken-merkt, Burgwal, 't Smerighorn aan Wedersijde tot aan de Wester-Poort: die streek van 't Noord, daar de brandt eerst begonnen was / die eertijdts uyt Vermeyen pleeg genaamd te werden / wierd langen tijd nog genaamt de roode Hel. Anno 1482. Overleed de princesse Vrouw Maria van Burgondien, latende agter een Sone Phi- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lips als Erfgenaam van den Lande / maar alsoo hy maar vier jaren oudt was / bleef zijn Vader Maximiliaan in de regeeringe. In 't selve jaar kwam de Stadhouder Lalayn tot Hoorn, en lokte onder schijn van Vrindschap de nieuw verkorene Burgermeesters of voornaamste Regenten in den Haag, en laat die gevangen setten / bestierde de saken tot Hoorn middelwijl soodanig / dat de voornoemde Schout Velaar, weder in sijn dienst en Ampt hersteld / en drie regeerende Burgermeesters en alle de Schepenen afgeset wierden. Velaar nu in sijn dienst hersteld / en Burgermeesteren en Schepenen / na sijn genoegen bekomen hebbende / sette veel braave Mannen af / en bande de selve nevens veele anderen uyt de Stad / welke als Ballingen naderhand de Stad / weder in neemen / met seer groote behendigheyt / en alleen met ontrent 60. mannen / sonder dat'er meer als drie of 4. menschen in den beginne gedood wierden. Waar door Velaar wederom met de sijnen uyt de Stad vlugt / en kort daar na de selve wederom aan de Noorder-poort bestormt / al waar hy af geslagen / en in de storm gewondt wierd / dat 'er de doodt op volgde. Daar na op den 20. July drie dagen na Velaars dood / kwam de Stadhouder, met de Grave van Schoorle, Heer Jan van Egmond, Petit Salifaart, en veel anderen Oversten / Bevelhebberen / met ontrent 6000. Mannen / en namen de stad stormender hand in: bedrijvende de Soldaten grote moedwil / dood slaande soo schuldigen als onschuldigen / ja al dat maar voor kwam / ontsiende selfs geen Geestelijke plaatsen. Na dese veroveringe wierd op gemeene Lands | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Noorder-Poorts sterkte; en 't Schuytje van Koehuyden
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kosten een nieuw Fort gemaakt by de Noorder-poort met twee sware Steenen Torens / en de poort selve / die voor heen van hout was van steen gemaakt / en een weynig bewesten geplaatst. Anno 1484. Wierd Heer Jan van Egmond Stadhouder over Holland, Zeeland, en West-Friesland. Anno 1490. Daags na Sant Jeroen ontrent 6. uren in den Avond-stond / regende het so kragtig en overvloedig / dat het Binne-water binnen ses uren tijds boven de ander half voet was geresen / en opgehoogt. So dat de Koeyen datelijk wierden opgeset. Waar door het volgende Jaar / als ook door andere oorsaken den dieren tijd seer vermeerderde / en groote hongers-nood ontstond. In 't selve Jaar ontstont ook een groot tumult / of oproer om de groote accysen / en schattingen; welke door die van Haarlem wel eenigsins gestild / maar egter naderhand weder volkomen aangestoken wierd. Ook wierd het Blokhuys weder afgebroken / synde het Fort aan de Noorder-Poort, daar wy hier vooren een weynig van aangeroert hebben. Anno 1492. Wierden de schattingen veel swaarder ingevoerd als voor desen met verscheydene nieuwe uytvindingen als honderste-penningen huys-geld &c. So dat de steden en wel voornamentlijk Hoorn onmagtig waren om haar Los of Lijf-renten te betalen / waar uyt geen kleyne onheylen ontstonden. Hier op volgde het volgende jaar een groote sware Pest / die binnen Hoorn ontrent 1500. Menschen in een Somer weg nam / en met dese Pestilentie scheen de bedroefden tijd syn afscheyd te nemen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1494. Wierd de Prince Philips den gantse landen door gehuld / en regeerde deselve voort alleen als syn eygen voogt en meerder Jarig synde. Als doen begonnen de binnenlandse twisten / en oneenigheden allenskens uyt te slyten / en onse Stad begon na 24. Jaren sukkelen / en in droefheyd omswerven de Vrugten van een geruster en gelukkiger Staat te smaken. In 't Jaar 1500. Wierd de ommegang van Choor van de Groote Kerk voltoyd / welke al twintig Jaren herwaarts begonnen / en ondernomen was maar door gebrek van geld / en dieren tijd was steken gebleven. In 't Jaar 1502. wierd de Wester-Poort met steenen nieuw opgehaald / en de Noorder-Poort vernieuwt en sterker gemaakt / en wierd aan de Wester-Poort gesteld een groot steenen beeld van Sant Cyriacus, en aan de Noorderpoort een groot Lieve Vrouwen Beeld. In de Herfst braken de dijken wederom door / so dat ontrent Hoorn het Land met water sodanig bedekt was of het een volkomen See hadde geweest. Anno 1503. Wierder seer sterk gearbeyd aan de Stads-Wallen die niet weynig verhoogt / en verswaard wierden. Anno 1505. Meenden die van Swaag uyt kragte van haar privilegie of voor-regt / dat sy alle jaren een Burgermeester en Schepen in de Raad van de Stad mogten hebben / waar uyt verschil ontstaande de saak in den Haag voor het Hof geventileert wierd / waar by die van Swaag van haar ombillyke eys wierden versteeken / en veroordeeld in de betalinge der kosten. Sy appelleerden voor het Hooge Hof te Mechelen; maar wierden aldaar op deselve wijse gehandeld. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1508. Wierd de Stad seer vergroot / de Wallen en Gragten verbeterd en verdiept / waar aan veel Huys-lieden uyt de naast gelegene Dorpen uyt liefde quamen arbeyden; egter wierd yder man van des Stads wegen daags een halve stuyver tot een vereeringe gegeven. Als nu de Wallen van aarde wel voorsien en opgetoyt waren / wierden daar nog eenige Steenen Torens so tot cieraat als afweringe van den Vyand opgesteld. In de herfst op Sant Gallen-dag kwam weder sodanigen hoogen vloed / waar door veel dijken doorbraken. En in 't Jaar 1509. Op Palm-dag weder een hooge vloed / waar door de nieuwe gemaakte dijk by Schardam weder inbrak / en door de groote persinge des waters / negen kloeke Huys-lieden met een stuk van de Dijk weg spoelden en verdronken / van welken men eenige lighamen nooyt heeft vernomen. In dit selfde voor-jaar wierden Legaten gesonden aan de Koning van Denemarken, wegens de Tollen van de Sond, onder welke ook was Mr. Pieter de Jonge, Vader van den hooggeleerden Doctor / of Genees-meester Adriaan Junius welke geboren wierd Anno 1511. den 1. July in de Kerk-straat, alwaar desselfs Beeltenis nog is te sien / in de gevel van dat huys alwaar hy in geboren is; alwaar ondergesteld is door den geleerden Hendrik Bruno. Hier lag eerst Junius nog taal-loos als een Kint,
Wiens wedergae men niet in seven Talen vint.
Anno 1510. Wierden de Dijken weder ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maakt als mede de Stads-wallen verbeterd / en uytgelegt. In 't Jaar 1511. Wierd aan de oude Ooster-poort eerst begonnen / en de boven aarde gebragt / na dat eerst de grond wel besayt was. Ontrent dese tijd geschiede door de Bedelaars veel moedwil ten platten lande onder praetext van bedelen veel stroperyen / stelen / en diergelyke bedryvende / waar tegens in Hoorn een streng Placaat wierd afgekondigt / dat de sodanigen betrapt werdende souden geset werden aan de Kaak met een spijker door het eene oor / en so lang daar aan staan tot dat sy selfs de spijker los haalden / en voordt ten eeuwigen dagen gebannen uyt den Landen. Anno 1513. Wierden de gronden gelegt van die twee platte steenen Toorens tussen de Noorder en de Koe-poort. In 't Jaar 1514. Op Sant Jeroens-Dag / ontstont hier weder een seer hoogen Watervloed / waar door tot Enkhuysen een stuk van de Vesten met een gedeelte huysen weg spoelden. Tot Hoorn liep een gat in de dijk en maakte daar de Meeren die nu de groote en kleyne Waal syn. Anno 1515. Verhefte de pest in dier voegen tot Hoorn, dat ontrent 600. Menschen binnen korten tijd daar door wierden weggerukt / en duurde deselve bykans 12. Jaren / eer dat die / so wel in de Stad / als door gants Holland, een eynde van haar treur-roe maakte. Anno 1516. Wierden de lasten / en schattingen seer verhoogt / ontstaande uyt den Oorlog / die Holland tegen de Gelderse moest voeren. Waar uyt verscheyden onlusten / verdeeltheden / en aanslagen ontstonden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dit selfde jaar wierden egter des Stads straten op verscheydene plaatsen gemaakt / als mede de Roode steen verhoogt / het Noord en andere plaatsen met steenen straten verciert / en de muur om de Stad van de Ooster-poort tot aan de Bisschops Toren, synde ontrent half weeg de Koe-poort opgehaalt. In 't Jaar 1517. Trokken de Gelderse Vriesen op dit kwartier aan / namen Medenblik in / en verbranden deselve tot de grond / overblyvende alleen het Slot / dat door de Casteleyn Joost van Buuren kloekmoedig beschermd wierd. Rovende / stropende gants West-Friesland en platten Lande door / kwamen voor Alkmaar, namen de selve Stad ook in / die sy ook plunderden. De Burgeren / en inwoonderen van Hoorn, het gevaar / dat haar dreygde merkende / staken door raad / en de beleyd van de Heer Floris van Yselsteyn, de Huygen-dijk door tussen de Waard en Schermer, en versterkten haar met andere nabygelegene / en van de vierde Man op ontbodene Manschap uyt de Dorpen op de hoek van het gat van de Dijk. Maar hoewel dit een saak van een goed / gevolg scheen wierd egter niet aanmerkens waardig uyt gevoerd / want de Gelderse agt dagen lang de Stad Alkmaar geplonderd hebbende / trokken de negende daar uyt / na dat sy de Stad op verscheydene plaatsen in de brand gestoken hadde / welke door trouwe hulpe van onse Burgers geblust wierd. Terwyl onse Burgeren hier mede van buyten den Vyand tegen gingen / was den Raad steeds van binnen besig om haar Stad te versterken en voor den aanval haarder Vyanden weerbaar en ontsaggelyk te maken / tot dien eynde wierden alle | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ambagts-lieden die de byl oeffende bevolen / om de Stad rondsomme met een dubbele staketting te voorsien / dese arbeyd ging so schielyk voort / dat sy al dit werk in drie dagen op maakten / middelwyl hadden sy de kost van de stad / en vergasten somtijds in het een of ander Clooster Anno 1518. den 28. September / Trok Groote Pier met 25. Schepen in Zee / met ontrent 500. andere seggen 1200. Mannen / en kwam in de na nagt met een aanslag op de Stad op de Dijk aan de Jan Oomkens steeg, maar also de Burgers goede wagt hielden / moest hy weder vertrekken alleenlyk eenige huysen in de voornoemde steeg plunderde. Uyt dese onderneminge der Gelderse heeft die steeg daar na altijd de benaming van de Gelderse-steeg gehouden / maar soude ook kunnen vermoeden / dat die al lang die naam gevoert heeft van Anno 1436. synde als doen een seer dieren tijd / in welke veele Geldersen wegens hongers-noot na onse stad kwamen / en haar in de Jan Oomkens steeg ter nedersetten. Daar na kwam de voorgenoemde Groote Pier tot Medenblik aan den Dijk onder de bedieninge van de hooge Misse / en stak aldaar drie a vier Huysen in de brandt en vertrok weder. In dit selve Jaar wierd van den Koning van Denemarken aangehouden een Vloot Nederlantse Schepen ten getale van twee hondert / dog hy liet deselve wederom na eenige dagen vry varen. In 't selve Jaar wierden de fundamenten gelegt van de Stads-muur / en nog in de herfst opgemaakt / strekkende tussen de Pomp-steeg en het Hooft. Anno 1519. den 27. February / wierd tot | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoorn voor de vrouw van een Cornelis Ketelboeter een wonderlyk misdragt ter wereld gebragt / synde twee kinderen / wiens buyken en lighamen van de navel / tot midden de dijen aan malkander verknogt waren / sonder dat men manlyk / of vroulijk lit aan haar konde bekennen. In 't selve Jaar in de voortijd wierd het bestand met de Geldersen voor twee jaren vernieut / en verlangt. In dit selve jaar wierd seer naarstig gearbeyd aan de Kerken / om die hoe langer / hoe aansienlyker te maken; want in dat jaar boven dat het Suyder Kruyswerk van de Groote Kerk gemaakt wierd / werden ook de helft van de koperen Tralien voor het choor gemaakt / en koperen kandelaars gesteld rondom het Choor door een vrywillig geschenk van een onser Burger Claas Pietersz. Sloos. In dit selve Jaar wierd tot Hoorn in de Somer op St. Pieter / en St. Paulus dag groote vreugde bedreven over den Prince Karel, welker 19. jaren oud synde tot Rooms Keyser verkoren was. Van welke electie of verheffinge men een groote verwagtinge voor de Nederlanden had. In 't Jaar 1520. Was een seer gesonde tijd so dat in de geheele maand February maar vier doden begraven wierden. Synde verwonderens waardig als men aanmerkt het getal der Menschen / want daar waren op dese tijd wel 4000. communicanten / uytgesonderd de Geestelyke die wel 400. waren en dan kinderen wiens getal (na gissinge) wel eens so veel waren als Ouden. In dit selve jaar wierd aan de Dals-Kerk door de Kruyse broeders sterk gearbeyd; ook wierd ter selver tijd / een gedeelte van de Stads-muur ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bouwt beginnende van de Noord-syde van de Ooster-poort tot aan de Bisschops Toren toe. Anno 1521. Den 6. Juny op de middag ontrent 12. uuren viel seer schielyk over de Stad een groote Plas-regen / gevolgt van een seer sware blixem / en afgryselyken donder-slag waar door brandt ontstond in de Groote-kerk, welke door dapperheyd / en groote moeyte weder uytgeblust wierd. Door dese blixem wierd een Barbier Aris so geraakt / dat hy lange tijd van syn selve lag / en als hy bedaarde niet konde gaan / gevende veel bloed tot de keel op. Over het blussen van dese brand wierd een seer statelyke Processie gehouden sodanig als binnen Hoorn nooyt gesien was. Anno 1522. Is het Oordeel agter het Choor als mede de schildereyen boven het Choor geschildert door Jacob Cornelisz. van Oostsanen, wonagtig tot Amsterdam, een man in die eeuw seer voortreffelyk in syn konst. En in 't jaar daar aan volgende wierd de groote Orgel aan de suydsyde gemaakt en geschilderd. In 't selve Jaar ontstond een groote brand in de Schepen / leggende in de Nieuwe Haven, dog wierd sonder seer groote schade nog geblust. In 't Jaar 1525. Wierd een resolutie van den Raad afgekondigt / dat indien eenig Burger een Brouwery wilde opregten de stad hem 100 guldens soude leenen so lang hy de Brouwery aanhield. In dit selve Jaar wierd een Vonnis by het Hof uytgewesen / wegens het verschil dat de Stad Hoorn had met eenige omleggende Dorpen tot elf in 't getal. spruytende voornamentlyk uyt de Sluys die 't sedert de laatste vloed nieuw opgehaald | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was / tot welke onkosten de Dorpen niet wilden betalen / of immer so veel niet als de Stad van haar eyste / maar sy wierden by 't Hof gecondemneerd / en moesten dien halven een considerabile somme aan de Stad uytkeeren. In het Jaar 1527. Wierd van twee timmerluyden met consent van Burgermeesteren / de eerste Helling op het Baad-land gemaakt / om de Schepen op land te halen en te vertimmeren. In 't jaar 1529. Wierd de Vrede met Vrankrijk gesloten / en dewyl het land nu van den Oorlog ontlast was / besloten de Regente en Kerkmeesteren een Tooren op de Groote-kerk te maken / daar voor desen als dikwils van gesproken was. Anno 1530. Wierd na dat men lang ondersogt had na een bequaam fondament om de Tooren op te setten / alles vervaardigt als kalk steenen het houtwerk gereet gemaakt / alles onder opsigt van een Meester Jacob van Edam. Anno 1531. In de na Winter wierd de tooren eerst gevoegt / en daar na boven de Kerk op syn fundamenten gebragt. Den 1. May wierd de groote Klok gewijd / werdende deselve gebruykt om het heele uur te slaan / en in tijden van Brand / en diergelyke. In 't selfde Jaar wierd tot Hoorn gestigt het eerste Weeshuys tussen de Jeroen, en Bostelsteege. In 't selve Jaar wierd ook opgeregt het nieuwe Gasthuys in de Kerk-steeg, en het oude dat voor de Kerk uyt kwam in die tijd de Bayerd genaamt / gebruykt om vremdelinge in te plaatsen. Anno 1532. Den 10. February begon het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe Uurwerke voor de eerste reysen te staan / en spelen seer konstig / bearbeyd door den voornoemden Meester Jacob van Edam. Den 12. October wierd by Burgermeesteren / en raden een resolutie genomen / dat van nu voortaan geen Schepen in de Vroedschap / of Stads Raade soude toegelaten werden / ten sy de selve een lit van den raad was / of eenige keure te maken was. In 't selve jaar werde ook gebouwt de Groote Tooren aan het Hooft, en den eersten steen gelegt op den 6 augusty. In 't selve jaar wierd de Sond gesloten waar door wel 400. Schepen ledig lagen / en wel 10000. Matroosen groote armoede met wijf en kinderen kwamen te lijden. Hier door ontstond ook een seer dieren tijd / so dat midden in de Somer een last rogge al gelde 46. Gout-guldens. Dog daar wierd in 't korte een verdrag gemaakt / waar van de tijdinge kwam op den 21. July; dit aangenaam gerugt alomme verspreyd synde / gaf aanleydinge dat de Rogge in 't kort afliep op 22. Gout-guldens. In 't begin van November op aller Sielendag / ontstond uyt den Noord-westen een seer sware storm / en het water swol so hoog op / dat het een voet over de Dijken heen stroomde / 't welk in geen hondert Jaren gebeurd was. De Wester-poorts dijk brak op verscheydene plaatsen door / in de Stad stroomde het water over de Roode-steen. Ook bleven veel schepen / en verdronken veel Menschen en Beesten. Kort hier op volgde een seer strenge Vorst / so dat het ys in 't kort twee voeten dik was / synde St. Maarten, hier door bleven de dijken onge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maakt en het water stroomde de gaten in en uyt. Anno 1533. Werden de gaten wederom gemaakt / en wierd besloten om de Dijk henen merkelyk deel te verhoogen / gelyk ook die selve Somer nog de Dijk tussen Hoorn, en Enkhuysen een ton hoogte opgehoogt wierd. Insgelyks wierd het Oost van de Ooster-poort af tot aan de Roode-steen opgehoogt. In dit selve jaar wierd ook de Librari, Bibliotheek, of Boeksaal agter de kerk op gerigt. In 't selve jaar ontstond weder een nieuwe Oorlog tussen Denemarken en Lubek synde Bontgenoten / en tussen Holland waar door de Sondt weder gesloten wierd / en wederom een benauwde dieren tijd veroorzaakte. Anno 1536. Stond den Oorlog met Denemarken nog al in den selve staat / den oorlog tegen Vrankrijk die een weynig was geslist / raakte weder heftig aan het woeden. De Hartog van Gelder (niet tegenstaande de Vrede nog nieu was) begon ook wederom beweginge te maken / en hadde een aanslag in den sin op Enchuysen. Den 25. of 26. Juny kwam een generaal beslag wegens de Kayserlyke Majesteyt op alle Ooster, en Wester-vaarders. Anno 1537. In January wierd een Vreede handelinge tussen den Keyser en Koning van Vrankrijk ondernomen. In 't begin van May wierd een bestand van drie gesloten tussen Denemarken, Lubek en de Onse, waar door de Sondt weder geopent wierd / en het koren so afsloeg dat Rogge van 36. goutgl. in April gekost / in May weder voor 16. goudgl. verkogt wierd / en so met alle andere Oosterse waren na proportie.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1538. overleed den Hertog van Gelder in den Ouderdom van 71. jaren / na dat hy 36. jaren beyde syn eygen / en syn nabuurige landen in groote onrust en gestadige kwellingen gehouden hadde. Dit Jaar wierd ook de kap gemaakt van de Ooster-poort, daar voorheen alleen maar een Wagt-huys opgestaan had. Anno 1539. In de Winter wierden de Koopvaardy Schepen / so Hier, als tot Amsterdam beslagen / om den Keyser in de Middelandse Zee te dienen. In 't selve jaar was het Edel Geslagte der Aalbouten uytgestorven op een Dogter na / die / alhoewel bastaard / egter by gebrek van een ander wettig erfgenaam gemaakt / en geadopteert wierd. En daar na ten huwelijk gegeven aan Adriaan Win, een man door syn overgroote Rijkdom / en daar na door syn Armoede genoegsaam kenbaar. De gedenk-schriften melden van deselve / dat hy behalven Huysen / Renten / en andere middelen in eygendom besat 125. Morgen van de beste Landen in Noord-Holland, in plaats van Tin of Aardewerk / hem altijd liet bedienen van Silver op tafel / en over de Maaltijd en alles verder na mate van een Princelyke toestel. Hy hadde een glas in seker Speel-huys laten schilderen / waar op afgebeeld stond / een Man sittende op een Paard / of Ros met een Valk op syn hand / waar onder stond. Ik mag rijden, ik mag vliegen, ik mag gaan
Ik behoef niemand ten dienste te staan.
Maar God Almagtig wederstaat dikwils den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||
trotse der Grooten so wel / als hy genade bewijst aan den Nederigen: gelijk men bespeuren kan uyt dese Adriaan Win, dat hy door onagtsaamheyd / verkeerde mildadigheyd / en kwade levens wijse als een deploraat man verlaten zijnde / nog stierf in een Hoy Schuur van een Boer / die eertijds sijn Pagter geweest was. Anno 1540. Was het seer heete en drooge Somer / soo dat selfs in de Rivieren weynig waters was. Men ging tot Parijs dwers door de Seyne, en men seyd dat seker Landman sijn ploeg dreef / dwers door de Rhijn. In Julio kwam de Keyser in Holland, stelde met de Staten alles in order / en gaf haar Rhene de Chalons, Prince van Orangien tot stadt-houder. Anno 1551. Wierd de Muur tussen 't Hoofd, en de Baad-Lands Tooren, nieuw gemaakt. Als mede de Steenen Brugge steenen brugge op het Noordt. In dese tijd was ook een groote brand in de Vyselstraat, maar wierd door naarstigheyt van de Burgers nog weder uyt geblust. Anno 1542. Vervielen dese Landen weder in een Oorlog / met de Geldersen, vermits het meeste deel den Keyser af gevallen en den Hertog van Cleef aangenomen hadden. In dit selve jaar was het bestand met Denemarken geeyndigt / en alsoo men malkander niet wel kon verstaan / verviel men weder in een Oorlog / soo dat de Sond weder twee jaren gesloten bleef / en de Oosterse vaart stil stond. Anno 1544. wierden de verschillen neergeleyd / en de Vreede met Denemarken soo wel / als met Vrankrijk getroffen / en gesloten tot groote blijdschap van het gemeene Volk. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dit jaar wierd het Toorentje gemaakt op het Stadhuys, als ook de blauwe steenen Trappen voor het selve. In 't jaar 1545. Wierd door bevelen van de stad tot Uytregt van Mr. Jan van Tolhuys, eenige stukken Metalen Geschut gegoten. Anno 1546. Wierd de Stads Muur / tussen de Wester en Noorderpoort op gehaalt / als ingelijks de Pijp of Sluys daar de Schuyten in en uyt en door varen. Anno 1547. Wierden de Stads Gragten verdiept en op veel plaatsen verwijderd. Anno 1551. Staande midden nog de vrede met Vrankrijk, namen deselve egter veel van onse Schepen die na de West Kust, Spangien en diergelijkte haar Reyse tragten tebevorderen. Waar uyt weder met deselve een swaren Oorlog ontstond. Hier op volgde een generaal beslag der Schepen om die Land-streke varende; als mede een verbod van den uytvoer van Koorn / Kaas en diergelijke. In dese selfde Somer wierd ook het schoorsteen-geld op gebragt. Anno 1553. En drie a 4. volgende jaren volhardt den Oorlog tegen Vrankrijk, en wierd seer heftig gevoerd soo te Lande als te water. Anno 1554. In den Oegst / geschiede een aanmerkens waardig gevegt in de Hoofden, tussen 19. Franse Oorlog Schepen en 6. Jagten, en 22. van onse Koopvaardy Schepen, of Straats-Vaarders. De onse meerder ervarenheyd hebbende / om met het Geschut om te gaan / sogten niet anders als haar verweeringe met het Geschut / daar in tegendeel de Fransen niet anders sogten; als de onse aan Boord te klampen / en te enteren / te meer om dat haar Schepen ongelijk sterker met Volk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||
beset / en opgepropt waren. Dit gevegt duurde van s' morgens ten 9. uren / tot na de middag te 3. als wanneer de Fransen de moet ontvallende / bestand versogten / maar wierden / soo wel door 't geraas van het kanon / als yver van de onse in het Vegten / niet verstaan. Derhalven staken de Fransen als alle raad ten eynde zijnde / de brand in haar eygen Zeylen / om de onse alsoo een vrees aan te jagen / en alsoo van malkander af te raken; het welk met sommige gelukte / en met sommige al te vast aan een-zijde mislukte. Het verlies van den Vyand wierd begroot op omtrent 1000. mannen en 6. der selver schepen verbranden / en een in de grond geschoten wierd: integendeel bleven van de onse ontrent 300. Mannen / en verbranden 6. Schepen / en 5. wierden van de Fransen genomen. Anno 1555. In October gaf de Keyser het Gouvernement van de Nederlanden over aan sijn soon Prince Philips, en 't volgende jaar 1556. Resigneerde hy ook het Keyserdom by geschrifte aan sijn Broeder Ferdinand. Trok verder met sijn twee Susters na Spangien, daar hy hem als de last van de Regeeringe hatende / van alle die Wereldse heerschappye ontsloeg / sonder hem meer met s' Lands saken te bemoeyen. In 't selve jaar den 7. July gaf Koning Philips de Steden van West-Vriesland, als Hoorn, Alkmaar, Enchuysen, Edam, Monikedam, seker voorregt / dat niemand, van wat staat of conditie soude moge appelleren van eenig Vonnisse by den Gerigte uyt gewesen, niet boven de 60. Gulden monterende. Weynig daar na / den 20. Augusti wierd van wegen de Koning het straffe / en bloedig Placcaat tegen de ketters vernieuwt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dit selve jaar / wierd aan de Rijkdom / of (Vroedschap,) het eerste Comparitie geld uyt gedeeld voor het Vaceren in Stads saken / en was niet meer als een blank of halve stuyver. Anno 1557. Was het een seer dieren tijd / tot Hoorn gelde een last Rogge 116. Gout-guldens swaar geld; een Roggenbrood van elf pond / wierd verkogt eerst voor 5 / daar na voor 6 / 7 / 8 /en 9 stuyvers / en was ten laasten nergens nog niet te bekomen. Den 2. Juny Wierd een Verbod af gelesen / dat het Brood niet hoger soude verkogt werden / als voor 8. stuyvers / maar dese Ordonnantie wierd niet agtervolgd / want men bevond dat het onder den duym verkogt wierd voor 10 / 15. ja selfs voor 20. stuyvers, Den 7 dito kwam de blijde tijding dat eenige Schepen met Koorn aan kwamen / dog sy waren meest op Amsterdam gedestineerd. Den Oogst viel in dit jaar seer over vloedig so dat de schaarsheyd door een grooter overvloed gevolgd wierd. Anno 1558 Was'er een groote sterfte tot Hoorn, en 't ganse Land door / in de Stad stierven dagelijks 20 a 30 Menschen de gantse Somer door / de Slijk-Steeg stierf binnen het jaar twee maal ledig / uyt genomen een Vrouw Lubbe genaamt / die beyde de reyse overbleef. In dit selve jaar overleed Keyser Karel. In dit selve jaar wierd ook de Heykens Molen soo genaamd na des selfs eygenaar / verplaatst van de Verken Markt, op de Molen Werf, nu nog Heykens Molen Werf genaamt. In dit selve jaar viel een aanmerkens waardig wedspel voor tussen Ellert Vescarn, anders | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Graaf genaamd / en een brouwer. Dese voornoemde Ellerd nam aan een Schuyt te maken alleen van vier Koe-huyden, met welke hy soude varen van Hoorn tot Dantsig, sullende niemand by hem hebben, als alleen een kleyn Hondje tot sijn tijd verdrijf. Dese wedding voltrokken sijnde is hy van Hoorn afgestoken / en behouden tot Dantsig aan gekomen; heeft sijn Schuytje aan eenige Koopluyden aldaar uyt nieuwsgierigheyd verkogt / welke het selve aan den Koning van Polen vereerd hebben / welke het selve tot Cracou in de Hoofd-kerk tot een eeuwige gedagtenisse heeft doen ophangen. Anno 1559. Wierd de Waag vernieuwd / en tot dien eynde seker erf gekogt ter syde van deselve. Ook wierd de Vrede getroffen met Vrankrijk, en de saken gestild synde / trok den Koning Philips na Spangien, latende de Hertoginne van Parma syn Suster tot Gouvernante van de Nederlanden. De Koning Philips nu uyt de Nederlanden vertrokken synde / en het gouvernement of regeringe aan syn Suster overlatende / bloeyde en groeyde. Anno 1560. Deselve landen seer uytmuntend in Rijkdommen Neringe / en alderhande wereldlyke Voorspoeden / so dat der selver luyster bykans ten top punt van haar volmaaktheyd scheen opgestegen te syn. Maar gelyk de voorspoed des Werelds dikwils / ja meest altijd de vrolykheyd van de gemoederen der menschen in so verre uytbreyd / dat niet selde door deselve de Herts-togten van matigheyd werden over getreden / en te buyten gegaan. So sagmen ook sulks hier te lande sterk in swang gaan / en dat wel voornamentlyk onder de Geestelyke / welke door haar kwaad / ergerlyk le- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ven een groote aanleydinge gaven; dat veele haar van de Roomse-kerke afsonderde / en andere Secte, en Vergaderinge bywoonde / en aan namen. Uyt dese sake ontstond die groote / en sware Vervolginge / en verdeeltheden onder de Religie of Godsdienst / so dat de Vervolginge sterk bevorderd / en het Placaat tot uytroeyinge der ketteren / en invoeren van de Inquisitie in trayn gevoerd wierd / so sterk / en streng / als immer mogelyk was / en dat alles voornamentlyk door beleyd van de Cardinaal Granvelle. Dese Invoeringe van de Inquisitie stoote den Adel en de gantse gemeente bysonder tegen den Borst / tot welken eynde de Grave van Egmond na Spangien gesonden wierd / om den Koning te persuaderen en te vertonen / dat de Inquisitie niet soude kunnen stand houden als met een groot Verderf / en mogelyk geheele omkeringen der Gemeente. Geduurende dese tijd toonde de Magistraat van Hoorn haar seer gemakkelyk ontrent haar Burgerye / die van de Roomse Kerk afgeweken waren / so dat sy somtijds de menschen die verdagt waren / en gegrepen stonden te werden / selfs lieten waarschouwen / om haar te versteken / of soek te maken. In dit selve jaar wierd de Vismarkt meer als de helft vergroot / en uytgeleyd / dewyl deselve te voren seer kleyn was / en de vis alleen op de Roode-steen ter markt gebragt wierd. In dese tijd wierd de Roode-steen en de Kerk-straat merkelyk opgehoogt. 1561. Wierd de Gragt verwelfd van de Groote-kerk af dat nu de Niewe-straat genaamd werd. Ook wierd in de Somer het leyen dak op het Stadhuys gebragt. Anno 1562. Was de pest seer heftig tot Hoorn, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waar door een nieuw Pest-huys voor den Armen gemaakt wierd. In 't jaar daaraan volgende wierd het Wees-huys vernieuwd op deselve plaatse daar het voor heen gestaan had / te weten op het Oost aan de West-syde van de St. Anthoni Kerk. Ook wierd gestigt het nieuwe St. Jans Gast-huys in de Kerk-straat voor de Groote-kerk, Ter selver tijd wierd de Axcijs van de Bieren verhoogd / ingaande den 23. Augustus / niet sonder groot ongenoegen der Burgeren. Anno 1564. Wierd de Paarden-steeg gemaakt. Anno 1565. In Juny / wierd de Muur tussen de Togt, en de Koe-poort opgehaald. Ook wierd by secreten Raad tot Brussel versogt / om eenige vrye Leer-markten te houden / waar van de Stad Hoorn een vergund / en gehouden wierd in 't laaste van May met een matige toevloed / en confluentie van Vremdelingen die hier op de markt verschenen / en wierden van de Magistraat vereerd met des Stads Wijn Kannen. Anno 1566. De vervolginge om de Religie het moorden / hangen / en branden steeds in swang gaande / begon ondertussen een yder te verdrieten / en wel voornamentlyk veele van den Adel / en Grootste Personagie des Lands / welke daarom heymelyk een verbond maakten tegen het invoeren der Spaanse Inquisitie, en gaven gesamentlijk aan de Gouvernante de Hertoginne van Parma een Request over tot afweringe van de selve. En schoon dat request of Versoek schrift niet aangenomen wierd als 't wel behoorde / het verschafte egter gelegentheyd van meerder rust / minder vervolginge / en meerder vryheyd in de Religie. Welke van veele in dier voegen gebruykt wierd / dat sy als verwoede en ongebonden Menschen de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Beelden, Autaars, en andere Kerkelyke Ornamenten, of Versiersels vernielden / en hier uyt kwam de naam / en daad van het Beelde stormen door het gantse land. En of die van de Gereformeerde Religie haar verontschuldigde aan het Hof / het wierd egter niet geloofd / maar op haar rekeninge gesteld. Den 14. July / wierd buyten Hoorn daar nu de Balkweyd is de eerste Predicatie gedaan door een Jan Arendsz. anders de Mandemaker genaamd / en was dese Predicatie mogelyk de eerste / die oyt in Holland, of West-Vriesland geschied was. Weynig dagen daar na verliet de Pastoor van St. Anthoni Kerk de Roomse Godsdienst en begon op Keeren by het Siek-huys opentlyk te prediken. Ontrent dese tijd kwam ook kwans wijse om de Landen eens te besigtigen de Heer van Brederode in de Stad dog het geschiede nergens om / als om de voornaamste Burgers mede het verbond der Edelen tegen de Spaanse Inquisitie te helpen uytvoeren. Hy hadde by hem syn Huys-vrouw van den Huyse Meurs, twee Susters van den Prince van Orangie onse Stad-houder; de Heere van Welp, en verscheydene andere Edelen, en wierd treffelyk van onse Heeren onthaald / die 't Noorder-land met hem omreden / veel playsier en vrolykheyd met hem hadde en het Vive Le Geux dikwijls onder het drinken lieten rond gaan. Over de maaltyd hing hy den Burgermeester Willem Pietersz. Enchuysen een goude penning om den hals daar 't verbond der Edele opstond. Die voor de drank aan gedaan en beschonken synde des anderen daags seer verlegen was. En niet sonder groote reden want de Hertog van Alva in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Nederlanden eenige tijd geweest hebbende en van dese saak verwittigd koste dit de voornoemde Burgermeester een groot deel van sijn middelen. In dese tijd / schoon de Beelden stormen en schenden der Autaren, seer heftig door gantse Land in swang ging, so was het tot Hoorn seer stil / en wierd voor voorsigtigheyd van onsen raad sorg gedragen / dat niet het minste geschonden wierd. Anno 1566. Wierd de Haven agter de St. Anthoni Kerk die seer vervuyld was by na een mans lengte verdiept ende aarde gebragt om de Vulders Waal van een groot deel te dempen / welke in die tijd heel van de Gouw af strekte. Anno 1567. Wierd by Ordonnantie van Burgermeesteren en Raden, van de buyten Schepen eenig Haven geld ontvangen / die overwinterd hadde / het bragt de eerste Reys op 215. Guldens en 6. stuyvers. Het volgende jaar ontrent een derde minder. Ontrent dese tijd wierd het buyten land van Scharwoude meest weg gedolven / en gebruykt tot verhooginge / en versterkinge van de Dijk. De Hertoginne van Parma Gouvernante van de Nederlanden nu bemerkende dat het in Spangie aan het Hof kwalyk genomen wierd / dat er so veel beroertens om de veranderinge / en vryheyd van Religie ontstonden nam voor / om ook op een straffer manier haar Regeeringe te agtervolgen / en dat sodanig / dat binnen korten tijd de vryheyd der Conscientie wederom gedooft / en het moorden / agtervolgen een begin nam / te meer / wyl de gerugte sig al omme verspreyden; dat de Hertog van Alva (wiens wreeden inborst | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||
genoegsaam in de ooren der Nederlanden klonk) met veel Troepen / en Krijgs-behoeften dagelyks verwagt wierd. Uyt dese bron der onheylen ontstond / dat veele voorsigtige en voor uyt-siende Menschen / van alderhande soorten haar buyten het Land begaven /onder anderen ook de Prince van Orangie, en veel andere Grooten, en Edelen. Ondertussen versamelde de geconfaedereerde Edelen stilletjes so veel krijgsvolk als mogelijk was / om haar tegenweer te stellen van dese Inquisitie; gelijk ook op May-dag een gedeelte van Brederodes Volk tot Hoorn voor de Stad kwam, het welk al eenige tijd met haar overste de Heer van Brederode tot Amsterdam hadde vertoeft dog de Heer Brederode sig siende verlaten van al sijn Bondgenoten en de Raad van Amsterdam ongenege tot syn voorslagen / nam eyndelyk een besluyt om syn Krijgs-volk af te danken / en vertrok voort over Embden naar Duytsland, alwaar hy kort daar na overleed / den 15. February 1568. Synde een man van een kloek beleyd / schrandere geest / en dappere uytvoeringe. Syn Krygs-volk ontrent 2400. sterk / kwamen (gelyk gesegd is) voor de Stad / alwaar de voornaamste Capiteynen en Edelen tot 28. toe al in gekomen waren en aten / en dronken / eer de Burgermeesteren kundschap daar van hadde / welke den Adel en Capiteynen vroegen wat de oorsaak van haar komste was / sy antwoorden dat haar versoek was om eenige schepen, en ook kruyt het welk in de Vroedschap overwogen synde / haar eyndelyk wierd vergund / om kwader gevolgen voor te komen / vermids de Soldaten ten platte Lande vry groote moedwil bedreven / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en de kloosters spoljeerde. Burgermeesteren ordonneerde verder de Sluysen te openen, om het Zee-water over het Land te brengen, om also Brederodes volk voor haar Stad te doen af wijken gelijk ook geschiede / welk doen aftrokken na Medenblik, en na een wakkere tegenweer eyndelijk overwonnen / en verstroyd wierden door de Grave van Megen / welke tot Hoorn was aangekomen / en haar agtervolgde / de Capiteynen en Edelen trokken een ander weg als de Soldaten en wierden so gekregen / en gevangen na het Hof tot Brussel gesonden / alwaar sy eyndelijk jammerlijk zijn omgebragt. Den 26. May wierden de Geuse Predicanten Clemmet Maartsz. en Evert Gorter aangesegd om de stad te ruymen / en diergelijke meer / geschiedende nog alles onder de bestieringe van de Hertogginne van Parma. Maar in den Oogst kwam de Hertog van Alva tot Brussel aan, verseld met een seer groot en magtig Heyr-leger om also met geweld de Spaanse Inquisitie te doen stand houden / de Ketters te verdelgen / en uyt te roeyen / en de Roomse Kerke in de Nederlanden wederom in haar oude gesag te herstellen. Tot dien eynde versekerde hy sig van de voornaamste Steden, en Sterktens, liet de Graven van Egmond, en van Hoorn nevens veele andere aansienlijke Burgeren en de voornaamste van het Land gevangen setten; benam de Ordinaire Regters en Vierscharen haar Gesag, en wierd door hem aangesteld een Raad die de Bloed-raad genaamd wierd by het gemeene Volk. Bestaande uyt 12. Raeds-Heeren, genaamd den Raad der Trouble, by dese Bloed-raden wierd verstaan dat de confaederatie der edelen, een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||
conjuratie of 't samen sweering tegen de Ketters gestigt was. In dit selve jaar regeerde boven alle dese swarigheden een seer sware Pest, die en groot deel Menschen weg nam. In 't selve jaar nam de Hertoginne afscheyd van de Staten der Nederlanden en vertrok. In 't voorste van dit selve jaar wierden de Graven van Hoorn en Egmond, nevens veele Edelen en voornaemste ter dood verwesen, en omgebracht. Hy sloeg ook het Leger van Graef Lodewijk, en stuyten het voornemen en optogt van de Prince van Orangie, en stelde de ingevoerde Inquisitie so strengelyk in / als maar met syn sin over een quam. Anno 1569. Ontbood de Hertog van Alva de Staten van alle de Provincie, en belasten haar dat sy ten dienste / nutte / en profijte des Koninklyke Schatkamer moesten opbrengen een honderste Penning van alle roerende, en onroerende goederen, en dan in het toekomende de 10. Penning van alle Koopmanschappen, en de 20. van alle vaste goederen, en schoon sulks hem van eenige wierd afgeraden / en van andere onmogelyk geagt / het moest egter geschieden / en na syn sin volvoerd werden. In dit jaar kwamen de Geuse Vrybuyters van de Prince van Orangie op See / en namen veele Schepen. Den 25. September kwam de Grave van Bossu tot Hoorn, en verreysde daags daar aan na Enkhuysen, om op de voornoemde Geuse Vrybuyters order te stellen. Den 23. October wierd de honderste-penning van het Raedhuys afgekondigt / en ontrent een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maand daar na begon men de Huysen te pryseren beginnende van het eynde van het Oost af. Anno 1570. Wierd de Trom geroerd om onder den Stad-houder de Grave van Bossu tegens de Water-geusen te dienen / en voeren den 18. February uyt onse Stad na Enkhuysen twee Oorlog-schepen waar op Capiteynen waren Jan Vest, en Burgermeester Jan Symonsz. Rol. En / na dat sy met de andere Vloot geconjungeerd waren / agtervolgde de Water-geusen, namen twee van haar Schepen / en dreven de anderen op de vlugt / welke Actie meest door vlijt / en dapperheyd van Jan Symonsz. Rol uyt gevoerd wierd; en daarom seer van den Hertog van Alva gepresen wierd / en bevorderd tot Vice Admiraal van de gantse vloot. Maar schoon de Water-geusen nu al eens verdreven schenen / sy kwamen egter wel ras wederom / en deden groote schaden / en schoon Duc d'Alva daar al in voorsien liet hy konde niet avanceren / wyl syn eygen Schepen tot de Geusen overliepen. Den 1. November was er so een vreeselyke storm uyt den Noord-westen / dat het binnen Land een openbaar See geleek / door dien de Dijken door-braken / of het water daar over stroomde / en dat wel voornamentlyk den hoogen Dijk by Medenblik, daar verdronken door dit onheyl na gemeen gevoelen meer als 100000 Menschen. Tot Edam dreven twee groote schepen door het gat in de dijk op het groene Land, het Water was twee voeten hooger als in de vloed twee jaren te voren, so dat het selve over de Roode-steen stroomde het Noord langs. In dit gevaar kwam de Priester met het sacrament om het water te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||
besweeren, dog het was van geen effect, so dat hy van veel Burgeren bespot wierd. Anno 1571: In 't begin van Maart kwamen de Water-geusen Texel in, met 3. Oorlog-schepen en 23. Jagten, en namen een gantse vloot van 31. Schepen. Den 12. Dito kwamen sy in de nagt tot Monnikkendam, plunderde eenige Huysen / en namen eenige rijke Burgers mede / die sy randsoeneerden om groot geld. Sy kwamen ook voor Medenblik / en aan de Noord-dijk, en bragten de Huysluyden over al ten platten Lande in sulken vrees / en benauwtheyd / dat verscheydene Dorpen haar alle maanden seker geld tot Brantschattinge opbragten. Anno 1572. In february kwam Willem van Trelong een van des Prince van Orangies Capiteynen met syn Oorlog-schip in 't Vlie / en meende van daar na Texel te verseylen / dog wierd door het Ys gedwongen onder Wieringen te loopen; wierd aldaar door het Ys tot in Maart opgehouden / dagelijks met het volk aan Land gaande / en van den Huysman levende. Hier op wierd Jan Symonsz. Rol met 4. Vaandelen Soldaten / eenig getal Bootsvolk / en eenige Burgers uyt onse Stad uytgesonden om het Schip van Trelong te veroveren / tot dien eynde kreeg Jan Symonsz. Rol nog assistentie van kruyt-geschut / en andere Oorlogs-behoeften door de burgermeester Dirk Gerbrantsz. Maar Trelong begroeten haar sodaanig met syn geschut dat sy het Schip niet konde by komen / en maakte eyndelijk soodanigen ruymte door opbijten &c. Dat hy de Zeylen ophalende de Vyand het agterste deed sien / haar onnoselheyd bloodheyd / en onervarentheyd daar en boven dapper bespottende. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 11. Maart wierd het Placaat van den tiende-penning weder vernieuwt / waar toe tot Hoorn eenige Burgeren aangesteld waren / om deslve onder den Eed in te voeren / maar dese mannen wilden dese last niet aanvaarden / agtende sulks niet te kunnen geschieden / dan met een groote beroerte van het gemene volk / en geen kleyn gevaar van haar Eer / en Leven. Terwijl dese beroerte van den tiende-penning so door de gantse Stad sweefde / kwam de Grave van der Markt den 1. April met 20. Oorlog Schepen / en nam den Briel in voor de Prince van Orangien, 't welk sulk een verandering baarde / dat ses dagen daar na / en den 3. May Vlissinge, en ter Veer sig omwierpen: Ja op dit gerugte begon de Gemeente van Hoorn, en Enkhuysen haar ook te bewegen; die van Enkhuisen van den 6. May afgewankeld hebbende verklaarde haar den 21. voor de Prince. Den Admiraal François Boshuysen kwam met eenige Schepen van den Briel daar onder ook waren vier groote Schepen tot Hoorn toegerust / om met die Vloot / waar op eenige Vendelen soldaten waren / Enkhuisen wederom onder de Gehoorsaamheyd van den Konink te brengen. Maar wat listen en lagen dat van Boshuysen, ja selfs van de Regeeringe, die nog voor de Konink scheen / gelegd wierden 't was alles vergeefs / 't welk meest geschiede door een Cornelis Pietersz. Luts, die men meende dat een heymelyke last hadde om de Stad voor de Prince te versekeren. Als nu de burgermeesteren sagen / dat door geweld niet meer te winnen was / en dat het Grauw meester was / sloegen sy een andere weg in / met de Burgeren een verdrag in gaande / dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sy nog aan de syde van de Hertog van Alva, nog aan de syde des Prince van Orangie eenig volk souden innemen; en op dese wyse dan lieten sy Boshuysen, met de Oorlog Schepen / die sy aangehouden hadden weder varen. Van dese Schepen raakten een aan de grond / en wierd fluks van de Geuse Vrybuyters besprongen / en verbrand; den Raad des Stads oordeelde / dat men een ander Schip daar voor in de plaatse most geven / en verkoren daar toe het schip van een burger N. N. dat als doen in de Haven lag / maar dewyl die syn Schip niet wilde laten volgen / en veele burgeren hem in dit voornemen ondersteunde /wierd de saak daar door weder erger / en geheel in beroerte. Staande dan dese / en de voorgemelde onheylen waren Gecommitteerden aan den Grave van Bossu gesonden / welke met seer streng en trots antwoord te rug kwamen / het welk der Burgeren gemoederen in dier voegen verbitterde / dat sy den Eed van getrouwigheyd aan den Hertog van Alva voor den Konink, en de Grave Bossu als Stad-houder niet wilde afleggen / nog ook niet de Stad ruymen /gelyk het antwoord van de Gecomitteerde van Bossu was gegeven. Hier op versterkte sig yder om het best / den Raad had een Vendel Soldaten met eenige Schutterye in de Wapenen; het Grauw als verwoed liet de Trom slaan / die de Konink en Prince van Orangien lief had moest op sodanigen uur en plaatse verschynen. Het welk geschied synde / so liepen sy met geweld na het Stad-huys / slepende met haar eenig geschut / verjaagde sonder eenige tegenstand de vergaderinge der Burgermeesteren en namen twee daar van / en eenige andere gevangen / staken voord des | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Prince Vendels tot de Poorten uyt / en verklaarde haar voor de Prince van Orangien, sonden ook in alderyl na de Geuse tot Embden, na de Grave van der Markt in de Briel om bystand / en aan de Prince selfs om een gouverneur. Dit wierd alles in alle geswindheyd volvoerd; want de Water Geusen van Embden kwamen den 22. May met 26. Oorlog Schepen / en 500. Mannen en eenige Prijsen met geladen Koorn daar in de Stad groot gebrek aan was. Ook kwam van den Briel, eenig Krijgsvolk / onder Capiteyn Ruichaver, Cabeljau, Cornelis Loefs, en Roobol. De Prince van Orangien, sond ook Jonkheer Dederik Sonoi tot Gouverneur over de Steden van Noord-Holland, voor die hem als Stadhouder wilden erkennen. En op dese wijse ontsloeg de stad Enchuysen haar eerst van de wreede Regeringe van den Hertog van Alva. De Prince van Orangie wetende / dat hy veel Burgeren in de stad Hoorn hadde / die hem minde / schreef aan de Raad en Gemeente een Brief / op den 20 April daar in meldende hoe dat hy altijd getragt hadde de Vryheyd van Conscientie / haar Privilegie / en alles wat tot nutte / en diensten van den Konink / Staten / en Stad heylsaam mogt zijn / te bevorderen / biddende dat sy / (nu de wreede vervolginge des Hertogs siende) van andere gedagten mogten werden / en sijn Volk innemen; met belofte van haar nieuwe Privilegien boven anderen te sullen geven. Hier door wierden de Burgermeesteren seer verleegen: niet wetende wat sy zouden doen. Schreven derhalven aan de Grave van Boussu om hulpe van Soldaten / en tragten die in de Stad te brengen / maar wierd door de Burgers belet. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den Raad nam ook het Advijs van Jan Symonsz Rol, haar Vice-Admirael, by welke goed gevonden wierd / dat sy haar tegen het aankomen van de Soldaten van Bossu souden versekeren / van de Roode Steen en het Stad-huys. Ondertussen lieten sy het Geschut van de Wallen halen en met scherp laden / plantende het selve op de Markt / en voornaamste uyt-eynde der Straten. De Burgeren dit ziende / vraagden Jan Symonsz Rol, wat hy en den Raad daar mede voor hadde / maar hy gaf dwars en spijtig antwoord / dreygende den gene die hem vraagde te doorsteken. 't Welk van de Gemeente soo kwalijk genomen wierd / dat alles op de been geraakte; en Jan Symonsz Rol met de sijne genootsaakt was / sijn leven met de Vlugt te salveeren. Ontrent 8. uren s' avonds begon te Trompetter van de Tooren te blasen / zijnde dit (na vermoeden) het teken / dat het in de Stad kwalijk gesteld was / en dat de Soldaten die van Bossu's wegen tot assistentie kwamen / wel weder mogten af trekken. Ondertussen brachten de Burgeren het Geschut weder seer spoedig op de Wallen / op haar vorige posten / des anderen daags kwam Jan Symonsz Rol uyt de stad / en begaf zig na Amsterdam. De burgermeesteren maakte ook met de Burgerye een verdrag / dat sy wederzijds geen nieuwigheden souden ondernemen. Ook wierden van de Burgerye over de Schutterye agt capiteynen voor de eerste reyse gekosen: als
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 26. May hebben Burgermeesteren en Capiteynen de plaatsen verdeeld / daar yder wesen most intijden van nood / en dewijl het de Schuttery te swaar viel soo gestadig wagt te houden / wierd gesamentlijk besloten / om uyt de arme Gemeente nog drie Vaendelen Soldaten te ligten: flux wierd de Trom daar toe geroerd / en de 13. Juny wierden de Vaendels gemunsterd sterk zijnde ontrent 350. Mannen / onder de Capiteynen Ian Otsz., Dirk Hermansz. Hertog, en Ian Taamsz Schaft, in meninge en voornemen / om de Stad / soo wel voor de Troupen van de Prince als die der Spanjaerden te bevrijden en te beveyligen. Ondertussen wierden uyt Enchuysen op verscheyden reysen / verscheyden Gedeputeerden gesonden / om Hoorn te bewegen / haar voorbeeld na te volgen / tot dat eyndelijk den Raad vergaderd zijnde de Communicatie van de Capiteynen / en ook de Voogden van de Gildens nootsaakelijk oordeelde. De omvrage wierd gedaan / of men Volk soude innemen van den Hartog van Alva of van de Prince van Orangien, dit debatteerde 's morgens van 9. tot 12. uren / maar de Vroedschap kon niet eens werden; tot dat eyndelijk de Capiteynen / en Gilde Voogden / haar gestijft ziende met eenige uyt de Vroedschap / haar voor den Prince verklaarden. En alsoo ging onse stad aan die zijde over / sonder merkelijke ontroeringe: de Burgermeesteren sogten hier op van haar Eed te mogen worden ontslagen / dog te vergeefs; dies sy uyt de Stad vlugten; van welke twee namentlijk Ian Berkhout, en Mr. Ian Binnenblijf, op den dijk gevolgt wierden / en van de Burgeren met smeeken / en bidden versogt / dat sy sou- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den weder keeren / gelijk geschiede; dog Mr. Ian Binnenblijf trok naderhand weg / dog latende Ian Berkhout eenige dagen alleen werdende Pieter Florisz. na overlijden van Sijvert Luitsz. aangesteld / zijnde de agste Burgermeester die in dat eene jaar aangesteld was. Den 28. Juny ging Alkmaer aan de zijde van den Prince. Gelijk ook Edam, Monnikkedam, Haarlem, Gouda, Leiden, en gants Zuid-Holland, uytgenomen Amsterdam en Schoonhoven, en die sonder eenig geweld. Zoogroot was den haat tegen de Tyrannie des Hertogs van Alva in de gemoederen der Hollanders ingedrongen. Den 3 july wierden des Stads Schutters ontboden om den Eed van getrouwigheyd aan de Prince van Orangien af te leggen / en die sulks niet wilde doen / verlieten de Stad / en trokken na Amsterdam. Op die self de dag leverden de Gereformeerde een Request in om in de Groote Kerk te mogen Prediken. Dog haar wierd geantwoord / dat wijl haar getal kleyn was / sy haar met de Vrouwen Kerk wel konden behelpen. Dog sy Antwoorden daar op / dat sy souden tonen / dat haar getal groot was / en wierd door bevreestheyd van den Raad haar de Groote Kerk toegestaan / onder voorwaarde van de Autaren en Beelden met alle ordentelijkheyd af te nemen, en ongeschonden te laten. Den 4. en 5. July wierden de Eerste Predicatien in de Groote Kerk opentlijk gedaan, door een Leonardus anders Roogans genaamd. Kort daar na kwam Clemmet Maartens en wierd op St. Jacobs dag tot Predicant aangesteld / met een Tractement van 250. Guldens. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 26. Dato wierd de eerste vergaderinge na de veranderinge der Staten van Holland gehouden tot Dordregt; alwaar de Prince van Orangie wederom verklaard wierd stad-houder van Holland, Zeeland, en West-Friesland. Daar wierden ook bedagt op middelen om den Oorlog te voeren / en hoe men de gemeene saak best soude maintineren / en voor staan. Den 7. Augustus wierd het silver uyt de Kerken wegende 159. Ponden in een Haring ton gepakt / en na Dordregt gevoerd om ten dienste van het gemene Land gemunt te werden. Ontrent den Herfst wierden verscheyden Schansen in Waterland, en elders gemaakt. Ondertussen voeren onse Schepen van Edam, Monikendam, Hoorn, het Y op, en gingen voor Nieuwendam leggen om de schansen te bevrijden / waar door de onse met die van Amsterdam somtijds in gevegt geraakte / en den vyand dapper havende twee dagen aan malkander. Zo dat de Onsen / door dese overwinninge aangemoedigt werdende / de magt van den Vyand so veel niet vreesden als voor desen Ontrent dees tijd kwam de Prince van Orangien, selfs met de Grave van Barby, Mander-Sloo, en eenige andere edelen en Hof-stoet in Holland, hy kwam eerst tot Kampen, en daar na over Enchuysen tot Hoorn alwaar hy met groote tekenen van Eer en Vreugd ontvangen wierd / hy brogt het ongeregelde Krijgs-volk wederom tot bedwang / regte de bykans vervallende Justitie weder op / en maakte den Staat des Lands in een vaster en geschikter ordre. Anno 1573 regt na nieuwe jaar / wierd het Reguliers Klooster in de banne van Wester-blok- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ker afgebroken. Den 12 maart voer de Stadhouder Sonoy met eenig volk en Schepen om de Diemerdijk in te nemen / tot dien eynde verschanste hy hem in alle spoet / maar was van geen Krijgs-behoeften nog voedsel genoeg voorsien / so dat die van Amsterdam, so als Sonoy uyt was om het selve te besorgen / het volk overvielen en haar noodsaakte te ruymen met agterlatinge van eenige Schepen. Daar wierd tot twee maal al een Vloot uytgerust om de Vloot die gevlugt was te redden / en de Schans te ontsetten / maar hy was in 't uytseylen van de laatste Vloot al verlaten. Den 7. April hielden de 6. Steden vertonende de Staten van den Lande een dagvaart met Sonoy, waar op men bedagt was op middelen / die tot welstand van de gemeene Saak / toerustinge van een Oorlogs-vloot en Land-militie / noodig waren tot dese toerustinge toonde onse Stad / dat sy de welstand van haar vaderland seer ter herte nam / want sy voorsag het Leger en vloot niet alleen met vivres / en ammunitie / maar ontbloten haar so van het geschut dat sy niet van binnen overhield. Ja de magistraat kogt op die Somer nog 14. Metalen stukken te gelyk / sy ontbloten haar ook van al het koper bykans dat sy hadden / sodat de Klokken van de Kloosters de koperen Tralien van het choor selfs tot de Kandelaars incluys tot geschut gegoten wierden / door een Mr. Hendrik van Trier, die de St.Anthony Kerk daar toe tot syn Werk-huys vergunt wierd. Ja de burgeren selfs gaven daar toe haar koper so dat er Trogen de Stad door reden / waar in het selve gegoyt wierd. Ja; so het de pyne waard is sulke Kleynigheden optehalen / de Schoppen en Spaden die men gebruykte in den togt na den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't State Logement, en de Ooster of de Gevangen-Poort
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Diemerdijk wierden van de Burgeren / en Boeren daar toe gegeven / in onse Stad bevond men meer als 1800. In het begin van May / tragte die van West-Friesland het Y te oversteken / waar toe veel schepen gebruykt wierden / maar te vergeefs. In 't laaste May / kwam een brief van den Prince van Orangie aan de Staten van de 6. Steden so als sy haar daagvaart hielden / met faveur om die van Purmerend mede in de vergaderinge te admitteren / maar de Staten antwoorden de Prince seer beleefdelijk / vertonende dat die van Purmerend maar 300. Guldens opbrachten / daar in tegendeel andere Steden wel meer duysenden opbrachten / so dat voor die tyd nog buyten de vergadering bleef. Den 23. Juny wierd de vergaderinge der Gecommitteerde Raden vast gesteld / dat tot Hoorn soude gehouden werden / als leggende midden en aldergelegenst van alle de ander West-Friesse steden. Den 13. July wierd Haarlem aan den vyand opgegeven. In 't begin van Augustus wierd by stemminge der Gecommitteerde Raden tot Hoorn een Ammunitie en Artillery Huys geordineerd. Den 12. Augustus kwam het leger van de Spanjaarden ontrent 16000. Mannen sterk en belegerde Alkmaar, waar op onse Gouverneur Sonoy aanstonds met al het Volk dat hy krijgen konde sig meester maakte van de Huygen-dijk stak die door / en beschanste sig aan de mond van het gat / een daad die een seer groote voorsichtigheyd / en krijg-kunde in hem vertoonde / bragt ook twee Oorlog-schepen op de Schermer, een Galey en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een carviel, en belette also dat de vyand niet kon overkomen. So ras nu het beleg van Alkmaar ondernomen was / spanden de Magistraat al haar kragten in om haar Stad te versterken. En wierd doen het Blokhuys of Rondeel aan de Wester-poort gemaakt binnen seer korten tijd. Ondertussen deede Antonis van luytenant van de Grave van Bossu een inval in Waterland / daar Sonoy met een burgermeester Jan Maartsz. Visser en Syvert Crommedijk na toe trok / en alle vlijt dezelve tragten te stuyten. Den 18. September schoten sy voor Alkmaar met 20. Kartouwen 2036. Schoten op de stad / en stormde daar op aan twee syde / maar wierden dapper afgeslagen / en door de regen so afgemat dat sy genootsaakt waren den 8. October af te trekken / na dat het beleg een dag minder als 7 weken geduurd hadde. Den Hertog van Alva was nu selve binnen Amsterdam gekomen / en bemerkte selfs dat West-Friesland anders niet wel te winnen soude syn of men most sig meester maken van de Zuyder-Zee. Ruste dierhalven een seer aansienlyke vloot uyt van ontrent 30. Schepen alle wel voorsien van krijgs-behoeften / en Soldaten. Maar wel voornamentlyk het Schip van den Admiraal daar de Grave van Bossu op was genaamd de Inquisitie, synde een deftig groot nieuw Schip met twee dekken / voerende alleen 32. Metalen stukken / en behalven 150. Matrosen / nog 2. Vendelen soldaten / het was ook gemaakt met een dubbelde kiel / en twee bodems om niet ligt in de grond geschoten te werden. Met dese Vloot gingen den 12. September 't seyl de Grave van Bossu Stad- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||
houder van Holland, Maximilianus Heere van Kruyningen, Ioost van der Werve, en verscheydene andere Edelen / als ook Françoys van Boshuysen, Jan Symonsz. Rol die uyt de Stad gevlugt was / gelyk hier voor verhaald is en meer andere / onse Vloot leggende aan de mond van het Y om haar schansen in Waterland te dekken / meende / dat sy sonder eenige sorg waren / om dat sy het Y met Schepen hadden doen besinken / en dienvolgens de deur-togt van Schepen belet hadden / maar of door de stroom of anders dezelve verdreven waren / de Vloot geraakte den tweden dag daar door / waar op de onse resolveerde . om na het Pampus te seylen / en aldaar de Vloot des Vyands aftewagten; de Vyand hier door aangemoedigt / wenden alle vlijt aan so te water als te land om de Schanse van Schelling-woude in te nemen gelyk ook geschiede / en ook al de Schansen in Waterland, overmids die de Schansen in besettinge hadden niet wisten wat het beduyde dat onse vloot afweek agtende / dat sy niet konden ontset werden. Dese tijdinge tot Hoorn komende baarde een algemeene droefheyd in de gemoederen der Burgeren / eensdeels om het verlies van haar versterkingen / maar wel voornamentlyk om dat des Vyands Vloot was door de wrakken heen gekomen / daar sy sulken kosten en moeyten gedaan hadden om het Y te laten besinken. Dog egter overdenkende dat het voornaamste namentlyk haar Vloot nog overig was schepten weder moed / maakten in alle spoed nog eenige Schepen tot Hoorn en Enkhuysen gereet en sonden die by de Vloot / nu t' samen uitmakende 24. Schepen. Dog het geen het voornaamste was / het ontbrak meest aan Volk om de Schepen te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bemannen. Hier over wierden verscheydene besluiten genomen / eindelijk hier op uyt komende / dat men de helft van de twee vendelen Soldaten op de schepen souden verdeelen / onder Capiteyn Ruychaver. Onse Stad / als ook de Vloot was niet heel wel voorzien van Metale stukken of geschut / en nog minder van kruyt / daar de Vyand seer op schimpte / seggende / dat sy niet als Houten Pompen in de plaatse van Geschut voerden / niet twijfelende / of hy had de saak so goed als in sijn handen / so dat sy door dese kleynagtinge van onse Vloot en Volk haar tijd versuymden / en aan de onse gelegentheid verschaften / om haar verslagene gemoederen weder op te beuren / en haar aanslagen wel rijpelijk te kunnen overleggen. Want na dat den Dijk ingenomen was / vertrok eenen Ver-Dugo aan den Hertog / om hem van alles kondschap te geven. En den 24. trok de Grave van Bossu selfs nog na Amsterdam. Den eersten October ging hy weder 't scheep; en ter selver tijd zeylden onse Vloot van Pampus na het Oost-eynde van Marken, in het gesigt van Hoorn. Den 5 de ontrent elf uren ligten de Vloot van Bossu haar Anker / en kwam op de Onsen aan / die hem manlijk verwagten en slag leverden tot laat in den avond. Des anderen daags wierd het gevegt hervat lopende de Schepen in en door malkander / sonder aan boord te klampen. Het welk den Vyand / als zijnde veel beter van Geschut en hooger Schepen voorsien / geensins sogt. De onse in tegendeel wenden alle haar vlijt aan om aan boord der vijanden te komen / vertrouwende daar by het meeste voordeel te sullen doen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Op dese wyse dan tragte den Admiraal van Monnikkedam Cornelis Dirksz, den Admiraal van den Vyand aan boord te klampen, maar de sterke wind / en het beter zeylen van den Vyand verhinderden sulks. Op dese wijse deeden ook meeste alle onse Capiteynen maar te vergeefs / als alleen twee / namentlyk Thamis Frederiks van Medemblik, en Jacob Til van Enchuysen. Dog Thamis Frederiks moest weder af houden / dewijl den admiraal Bossu met nog twee a 3. anderen tot ontset kwamen / so dat in een seer korten tijd Thamis in de 40. Dooden verloor. Til van Enchuysen veroverde het Schip van Schuylenburg de swager van Boshuysen in den derden aanval / nam de Capiteyn / en eenige anderen gevangen / en sond die naar Hoorn, de rest van 't Volk wierd verslagen of buyten boord geworpen. Maar so den Vyand op hem aan kwam / wierd hy genootsaakt het Schip weder te verlaten / na dat hy het Geschut daar van genomen hadde. Op desen dag bleef wederzijds veel volks / den admiraal Cornelis Dirksz. wierd gekwetst aan sijn Arm / den voornoemden Capiteyn Til van Enchuysen en Capiteyn Jan Dirksz. Lip vanHoorn, die haar dapper gekweten hadden / sneuvelden. De vyand had gedagten gemaakt / om op desen dag meester van de Westfriesse Vloot te zijn / dog het haperde aan sijn misrekenen / en hy kreeg alleen dit voordeel / dat hy onsen de wind af kneep. Sakkende de onse naar de Nek, en de vyand blijvende daar wy van te vooren gelegen hadden. De Grave van Bossu sig verlatende op sijn groot en sterk Schip / en menigte van Volkeren die op het selve waren; spotte maar met onse vloot / seggende dat sy niet als met Houten Pompen schooten / en dat het meestendeel slegte Burgers en Boeren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijnde / gants geen kennis / of krijgs-kunde geoefend of geleerd hadden. Maar over dit geval met Ian Symonsz. Rol spreekende / wierd van hem anders onderregt. Antwoordende / dat men sekerlijk wel mogt staat maken / dat den Vyand die men voor hadde geen Veen-vossen of Turf-treders waren / gelijk sy op de Haarlemmer Meer gevonden hadden; maar Krijgs-luyden / die haar dapper verweeren souden. Dewijl hy de selve welk konde / en van jonks aan met haar was op gevoed. Waar op Bossu geantwoord hadde / Hij wist raad om haar manieren te leeren. Dog den uytkomst van het gevegt heeft wel getoond / dat hy haar manieren al te wel heeft geleerd. De waarheid van Ian Symonsz. Rols seggen / is ook wel gebleeken; want na dat sy den 6. October malkander so scherp hadden aangetast / bleef Bossu wel 5. dagen stil leggen / niet tegenstaande de wind / of onweer sulks niet verhinderde. Ondertussen hielden de onsen Krijgsraad / en stelden ordre wat Schepen den Grave Bossu, en wat Schepen de vice-admiraal, &c. souden aantasten. Den Admiraal Cornelis Dirksz. gekwetst zijnde / wilde egter niet na Land gevoerd / agtende de betragtinge om sijn Vaderland te verlossen hoger / en dierbaarder als sijn leven. Maar daar wierden 2 Commissarisen ouden en ervaren Schippers by hem gevoegd / daar en boven de Capitein Ruighaver, sijn Vendrik Renoy, en den geweldigen Ioghem Nierint altemaal uyt gelesene Krijgs Oversten / en met haar ontrent 200. Mannen. Het kruyt was by de onse so schaars / dat sy voor namen geen meer Schutgevaar te vegten / maar aanstonds aan boord te klampen. Gelijk ook van de Staten van West-Vriesland aan den Ad- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bossu geslagen Aº 1573
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||
miraal den 9. October een Missive van den selven inhoud gesonden wierd. Den 11. October s' morgens zijnde Sondag / kreeg onsen Admiraal een brief van Sonoy, om nog een dag a 3. te wagten / eer hy den Vyand soude aantaste maar den Admiraal de selve gelesen hebbende verbrande die aanstonds / liet de Ankers ligten / en zeylde met een Zuyd Oosten Wind regt op den vyand aan. Den Vyand sulks gewaar werdende / ligten insgelijks sijn Ankers / soo dat op de middag ontrent 12. uren de Zee-slag aangevangen wierd / zeylende onse Admiraal met een voor wind regt op den Admirael der Vyanden, gebood aanstonds op de selve aan te leggen; de Stuurman deed soo / dog na by komende beving hem een schrik en vreese / en begon weder af te houden / de Commissaris Jan Floor dit siende / voerde den Stuurman van het roer / en bragt het schip selfs regt voor de boeg van den Admirael. De Stuurman was nauwelijks van het roer / ofwierd geschoten. Bossu meende sijn Anker te laten vallen / om niet na lager wal te drijven / maar onsen Admirael kwam hem so kort voor de boeg / dat het Anker onder weeg opgeschort wierd / 't welk ook als een van de voornaamste oorzaak van sijn ondergang is aan te merken / gevoegd by twee voordelen die de onse hadden. Het eene dat onse Admiraels Schip merkelijk hoger was / het tweede / dat sy rondsom haar Schip seker borstwering gemaakt hadden van oude netten / so digt in een gepakt; dat de plaats daar de meeste aanval was / voor een Gootelings schoot bevrijd waar door het Volk veel vrymoediger was. Het gevegt sijn aanvang nemende / kwam aanstonds Capitein Back van Hoorn, en leyd den Admirael | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aan de eene zijde aan boord / als ook Capiteyn Trijntgens van Enchuysen, en Capitein Boer van Schellinkhoud van agteren / welke laatste genootsaakt wierd af te houden / om dat sijn Schip te kleyn was / en den vyand hem door kragt van vuur soude in brand gestoken hebben. De andere 3. bleven vast / en dreven al vegtende met malkander agter de Nek ontrent Wydenes daar sy aan de grond raakte. De vyand was in het begin van het gevegt al berooft van de Eere / om sijn Inquisiti Vlag ten trots van sijn Vyanden te laten swajen / dewijl een Jan Haring een stout en kloekmoedig Held / flux het wand op klauterende / en de voorstanders met alle furie uyt de mars jagende met dese Vlagge na beneden kwam / maar beneden komende / wierd uyt een luyk in de borst geschoten / dat hy aanstonds dood bleef. Terwijl de onse met de Grave van Bossu soo doende waren / blonk de dapperheid der West-Friesen niet minder uyt in het bevegten / en kloekmoedig aanvallen op de andere schepen / in soo verre / dat de vyanden ziende haar Admirael ontwimpeld / en sonder Vlag haar eygen Schepen vol dooden en gekwetsten / en die nog overig waren / sonder eenige Moed of Couragie om een goed heen komen sagen / en de voorstevens van de onse haar agterste met de Vlugt vertoonden / en dat met sulken verbaastheyd / en vreese / dat sommige haar geschut over boord worpen om des te ligter over 't Pampus te zeylen. Andere haar aan Land lieten setten / om niet van de onsen agterhaald te werden. Soo dat de onsen / indien sy haar overwinninge maar hadden agtervolgt / ontwijfelbaar het meeste gedeelte der Vyandlijke Schepen souden bemagtigt hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ondertussen duurden het gevegt met de Grave van Boussu, wiens Schip door sterkte / en dappere tegenstand nog soo ligt niet te overwinnen was / en wierd aan onse zijde veel volks daarom verspild / en onse Vice-Admiraal daar Capiteyn op was Pieter Bak, was so door het Vyandlijke Geschut doorboord / dat het begon te zinken / en grote moeyte met pompen als anderen gedaan wierd / om het nog binnen de Haven der Stadt te krijgen. Onse Vloot wierd gestadig met alderhande verversingen / en fris Volk voorzien / zijnde veele van de Burgers / die uyt liefde van haar Stadt en Vaderland, haar na het gevegt begaven. Ja dat meer is / de overige die in de Stad bleven waren nog yverig doende om haar Stad te versterken / of het gebeurde dat sy de Zee-slag verlooren hadden; voorsiende den Dyk met borstweringe / van het Hoofd af / tot aan de Wester-Poort toe / voor nemende om haar Stad / Staat / en Vryheyd tot het uyterste toe voor te staan / en (gelijk men segd) Goed en Bloed daar by op te setten. Den Grave van Bossu verweerde hem tot des anderen dag s'morgens. En wierd het accoord gesloten / dat sy souden gehandeld worden na Krijgs gebruyk / en dat de Grave nevens sijn by hebbende edelen souden behandeld worden. Gelijk te geschieden gebruykelijk was. En aldus wierd de Grave van Bossu met sijn Edelen den 12. October tot Hoorn ingebragt / en van de Magistraat seer statelijk en beleeft ontvangen. Dog de Gemeene man gaf so nu / en dan eens een schimpwoord. Wanneer hy op haven nevens het Rood Hart kwam / liep een Amsterdammer Vroutje hebbende een kanne biers in de hand / na de Grave toe / en verwelkomde den selven. Seggende / Mijn Heer, het is | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||
beter dat gy ons toekomt, als dat wy tot u kwamen. De Grave het niet durvende weygeren / nam de kan aan / en dronk: Diergelijke ontmoetingen gebeurden hem meer / terwijl hy in de Gevangenisse was. Welkers gevangkenis is geweest in de Agterstraat / naast het Weeshuys / waar voor nog boven den Ingang dit navolgende Vers tot een eeuwige gedagtenis staat: Anno 1573. Men sag,
In October den elfden dag,
Graaf Bossu hier verovert tot Hoorn;
Gevangen in dit Huys hy lag,
Even drie dagen na de slag,
Dien Hy op Zuyder Zee had verlooren.
Het getal der Metalen Stukken / die bemagtigt wieren / waren seven of 38. werdende hier tot Hoorn gebragt / en naderhand onder de Steden verdeeld. Daar wierd ook een Kist met geld en des Grave Bossu sijn silveren Servies gevonden. Dese overwinninge veroorsaakte een algemeene blijdschap aan die van West-Vriesland, dewijl die de behoudenisse was van haar en het gantse Land / was en oorsaak dat de benauwde Burgeren van Haarlem het leven behielden / die anders haar Vonnis al weg hadden van te sterven. Men hield een Algemeene Dank en Bede dag over dese overwinninge / en de Vlagge van den Admiraal wierden tot een eeuwige gedagtenisse in de Groote Kerk boven het Choor opgehangen, waar van nog lappen en vlarden / tegenwoordig zijn te zien / en waar op Cornelis Thaamsz. dit Jaar Gedigt gemaakt heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Door 't LoVter geWeLt,
Van MenICh heLt,
der VrIIe WestVrIesChe NatIe,
Wert BossV geVeLt,
dit hIer gesteLt,
Tot Lof-teken Van Gods gratIe.
Men beraadslaagde nog of men den Vyand soud vervolgen. Maar haar meeste Schepen waren al tot Amsterdam aangekomen / soo dat eenige Boots maar bemant wierden om een onderneminge te doen op 3. a 4. vyandlijke groote Schepen / die door gebrek van water het Pampus niet konden passeren / maar sy syn sonder merkelijk voordeel wederom gekomen. Men sond hier van Hoorn aanstonds dese tijdinge van de overwinninge van de Grave van Bossu over aan de Prince van Orangie, met byvoeginge van eenige subsidie gelden / wijl haar niet mogelijk was / het langer uyt te voeren: de Soldaten begonden ook oproerig te werden door gebrek van betalinge / so dat de Staten van ons kwartier raad moesten nemen / om geld te fourneren / het kwam dan van daan daar het best konde / gelijk sulks ook geschiede. Hier op komt niet onaardig te pas de redeneeringe die Chiaspin Vitelli Luytenant van den Hertog van Alva pleeg te voeren; seggende / Dat hy van geen Natie, niet meer verwonderinge wierd aangedaan, als van die van West-Friesland, want daar sy van te voren, als sy maar een enkele Boot souden uytrusten ten dienste van sijn Majesteyt, soo klaagden sy seer over haar onvermogentheyd en Armoede; maar nu sy Rebel, of wederspannig geworden waren, toonden sy haar in staat om een Koninklijke Vloot, niet alleen in Zee te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||
brengen. Maar ook jaar op jaar te onderhouden. En waarlyk men bevond dat sulks met regt mogt gesegd werden / want nu moestmen door nood het geweld afkeeren en de magt ten uytersten toonen. De Hertog van Alva dese tijdinge tot Amsterdam aangekondigt synde / sag nu dat de saken een andere koers stelden / en vreesende voor groote beroerte nam voor om aanstonds te vertrekken / gelyk hy sig ook des anderen dags al vroeg met het vertrek haaste / om also syn Crediteuren onbetaald te laten / want hy had met den Trommel laten omslaan so ymand eenig geld van de Koninglyke Majesteyt pretendeerde hem des anderen dags tegen de middag voor syn Logiement moest opdoen. Kort na het vertrek uyt Amsterdam vertrok hy uyt het land / latende als een vrugt van syn verbasterde Aart / en onmenselyke wreedheyd de saken in veel grooter onheylen / als hy die gevonden hadde. Den vyand nu bemerkende dat het ter Zee met haar gedaan was tragten te lande West-Friesland te benauwen / en te verweldigen. En tot dien eynde kwamen van Amsterdam na Waterland verscheydene nieuwe Vendels Soldaten; welke met grooe furie ontrent Assendelft invielen verbranden een gedeelte van Crommenie, deed een aanval op Wormer, en aldaar gestuyt werden trok voort na Oost- en Westsanen, en pleegde veel wreedheden. Dog aanmerkelyk is het voorval van die Jongeling welke niets van syn goederen bergende alleen tragte syn Oude Moeder van het geweld der Spanjaarden te verlossen / slepende haar voort op een Berrye / en als de Spanjaarden hem vervolgde verborg hy sig in het riet; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De vlugt van Westzanen, en de eerste Munt van West-Vrieslant.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dese vrome daad trof het herte der bloed dorstige Spanjaarden egter sodanig / dat sy de oude vrouw vindende sonder de minste moeyte aan te doen / met vreden lieten. De Soon kwam na haar vertrek weder uyt syn schuyl-hoek / en worstelde so lange / tot dat hy syn oude arme Moeder tot Hoorn voor de Wester-poort gesleept hadde; een daad waardig om van de geschigt Schrijveren verhaald te werden / gelijk die ook ter eeuwiger gedagtenis van dese Jongeling met een vers aan de Wester-poort vercierd is / welke aldus luyt. Doen Dwingelandy den Staat, en West-
Zaan dede Zugten
Bevrijd dees Brave Soon syn Moeder van
de Doot
En quam op dit vatsoen, van daar tot
hier toe vlughten
Soo blijft een Edel Kind, syn Ouders
trouw in Noot
R. Langewagen Den 27. November schreef Jan Symonsz. Rol tot faveur van den Grave van Bossu dat men hem een goed onthaal wilde doen. Dog om sekere suspicie / wierd hy nauwer bewaard als voor desen. De overige Spanjaarden lagen hier en daar gevangen / en dewyl dat sy seer kladdig / vuyl en stinkende waren / veroorsaakte sulks een ziekte onder onse Burgers en wagten die daar oppasten. En wel voornamentlyk door de gevangens onder het Stadhuys synde die plaatse meest opgepropt en benauder / so dat / al die maar van dese lugt aangedaan wierd aanstonds een besmettelyke koortse / rasende hooft pijn / en haastige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dood onderhavig wierd. Regt so als dese smette begon hadden die van Hoorn aan de Staten versogt om van de gevangens verligt te werden / gelyk sulks kort daar na ook volgde / en eenigen tegens anderen van onse gevangenen verwisseld wierde. Wy hebben hier voor aangehaald het begin van het Collegie van de Gecommitteerde Raden, dit was nu ontrent ses maanden agtervolgd / en werd nu by de Steden overwogen dat dit Collegie behoorde steeds aan te houden / en wierd dit also door aanradinge van den Prince van Orangie vast gesteld den 22. December / en de Stad Purmerend geadmitteerd / om by de ses andere Steden als het sevende Lit sessie te nemen. Anno 1574. De Hertog van Alva nu vertrokken / en de Nederlanden verlaten hebbende / kwam in des selfs plaatse Louys de Requesens groot Commandeur in Castilien. Hopende de Nederlanders, dat sy onder syn regeringe een beter gelukkiger; en sagter maniere van leven souden mogen leyden. Dog het eerste bewijs / dat hy daar van toonde was een detachement van ontrent 3000. nieuwe Soldaten so Walen als Hoogduytsen, die hy na Waterland sond tot versterkinge van het oude Leger / geschiedende sulks meest door aanradinge van Amsterdam, die alle vlyt aanwenden / om dit Noorder-Kwartier ondergebragt te sien. Tot dien eynde wagten de Soldaten / die regt na nieuwe Jaar Anno 1574. In Waterland by het andere Leger waren aangekomen / na bekwame gelegentheyd / maar also de Winter seer sagt was /en bykans geen Ys maakte / immer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||
so niet / dat 'er Paarden over konde / waren hare desseynen en voornemens 't enemaal verydeld. Een 4. a 5. dagen vroos het so sterk / dat men te voet daar over raakte / welke gelegentheyd sy aanstonds waarnamen / en de Dorpen van Wormer, Jisp, Wormer-veer, en Crommenie overvielen en altemaal afbranden uytgenomen Wormer. De saken in Waterland so staande ontstond ondertussen tot Hoorn groote beroerte; sig opdoende wegens de Grave van Bossu verscheydene berigten / dat zy eenig verraad smede om hem los te krijgen / of de Stad in des Vyands handen te leveren. Schrijvende daar op aan den Gouverneur Sonoy en andere / dat 'er reeds 200. roers onder verscheydene personen waren berustende / welke daar haar aanslag mede soude maken als de Schepen van Amsterdam op de Zuyder-Zee wederom een See-batalje met onse Schepen souden ondernemen. Versoekende daar by dat sy middelen mogten aanwenden om daar in by tijds te voorsien. Hier op wierd Bossu door den raad selfs ondervraagt welke met hooge woorden sulks ontkende; hier na wierd ondersoek gedaan in alle Burgers Huysen of ook eenige geweer mogt vinden / dog men bevond de saak anders gesteld te syn. Den Gouverneur tragten den Grave van Bossu na Zuyd-Holland te vervoeren / maar wierd in syn voornemens gestuyt / wel voornamentlyk door Claas Wijbrands die als commissaris op den admiraal van de onsen gediend hadde. In 't begin van April / wierd weder een Legertje opgeregt buyten Alkmaar, om de invasie der Vyanden uyt Haarlem en langs de duyn-kant te stuyten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In het laaste van May / wierd door 12. Amsterdamse Water-schepen, voerende vlaggen met Bourgondise kruyssen / een Schip geladen met Tarwe en Garst genomen van onse Reede / dog de onse sulks gewaar werdende agtervolgde den Vyand / welke tragtende hem met de Vlugt te salveren / het genomen schip in de brand stak / en aan de onse overliet welke de brand aanstonds uyt kregen / en het selve weder behouden binnen bragten. De Groot Commandeur hadde veel volk uyt Waterland geligt en na de Moker-heyde gesonden / om aldaar Grave Lodewijk van Nassau tegen te gaan; en wanneer hy aldaar het leger van Grave Lodewijk verslagen hadde / sond hy die Troupen weder na Waterland, om die plaatsen weder aan te tasten; tot dien eynde namen sy twee aanslagen te gelijk de eene op Wormer-veer, de ander op Purmerend, welke beyden haar seer mislukten / werdende ontrent 900. van de haaren omgebragt in den aanslag op Wormer-veer. In den aanslag op Purmerend verloren sy 100. mannen / en retireerden na Ylpendam, alwaar sy kort daar na ook van af trokken / en dapper klop kregen so dat men agte / dat daar ontrent 1000 Man gesneuveld was / daar wierd gegrift dat van die 3000. Soldaten van de Groot Commandeur gesonden / weynig of geen volk weder tot Amsterdam kwam. Den 4. Juny wierden de gevangens van Wormer-veer tot Hoorn op de Dals-Kerk gebragt / en drie dagen daar na wierden 150. Hoogduytsen met Schepen op de Reede gebragt en aldaar buyten boord in see geworpen / dese daad schoon deselve seer wreed scheen gaf oorsaak | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dat onse gevangens wat beter gehandeld wierden Den 7. Juny heeft Hertog Erik van Bruynswijk een Brief gesonden met een Trompetter aan de Stad Hoorn, en Enchuysen haar vermanende / om haar wederom te begeven onder de gehoorsaamheyd van den koning / en dat sy weder op gewenste conditie / en voorwaarden genade van syn Majesteyt konde verwerven; dog de Onse en die van Enchuysen versekerden den Trompetter / en sonden den brief aan den Gouverneur Sonoy, welke daar over aan de Prince schrijvende antwoord ontving / dat sy den Trompetter sonder eenige moeyten aan te doen / wederom sonder antwoord souden laten vertrekken. Egter wierd den Trompetter over het jaar in onse Stad gevangen gehouden / en eerst in 't laaste van Juny 1575. Door expres bevel van de Prince ontslagen. Ontrent dees tijd wierd in de Vroedschap besloten dat men de Arme Wees-kinderen een plaatse soude geven in de Gouw in St.Catharina Klooster; dog wyl dit Klooster seer rijk was / wilden de Staten sulks niet laten volgen / so dat haar eenige tijd daar na St.Marie Convent in de plaatse gegeven wierd. Anno 1575. Den 13. May sond de Prince aan den Staat eenige Missive behelsende dat hy verstaan hadde / dat den vyand met 15. a 16000. Mannen voorgenomen hadde een inval in West-Vriesland te doen / haar vermanende over al goede wagt te houden. En de Steden / voor wiens belegeringe men te vreesen hadde / met alle noodwendigheden te voorsien: tot dien eynde dan wierden so wel binnen als buyten Wagt-huysen, en Vier-bakens gesteld / en de Huys-luyden | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||
die onder de Wapenen gesteld waren / gemonsterd. De gerugten / dat den Vyand een aanslag op dit Noorder-Quartier voor hadde verspreyden sig alomme meer en meer door West Vriesland, ja de meesten waren van gevoelen dat 'er van binnen selfs een heymelijk verstand met den Vyand was / so dat de Gouverneur Sonoy op alles naukeuriger agt deed geven. De 27. May kwam den Vyand met 6000. Mannen Voet-volk en 700. Ruyteren aannaderen op de Schansen van Schoreldam en Krabbedam en meende die onversiens in te nemen. Stak / dewyl gesegt wierd / dat hy heymelyk verstand van binnen had / ten getale van 400. Personen / de Schoorelder Molen in de brand / synde dat het teken / dat die van binnen de Dorpen souden in de brand steken om daar door de Boeren die in het Leger waren te nootsaken dat sy souden verlopen / om haar Huysen / en Goederen te salveren . Maar door de goede voorsorge van Sonoy durfde niemand sig openbaren / so dat desen aanslag der Vyanden gants verydeld was / en hy genootsaakt af te trekken. Den 15. July kwam de Heere van Haulsy tot Hoorn, met een Addres van de Prince om de Grave van Bossu syn Broeder te besoeken, en het een en ander te overwegen aangaande syn ontslaginge uyt de gevangenisse Den 27. September wierd Jan Jeroensz. en Piet El op de beschuldiginge / dat sy de voornaamste waren / die het verraad gesmeed hadden van den aanslag van Schoreldam, in haar huys vast geset / en eenige dagen met Soldaten bewaard. Dog wierden na veel moeytens / wyl sy eerst na | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Schagen, en daar na in den Hage vervoerd wierden / na een twee jarige gevangenisse ontslagen tot groote blijtschap der Hoornse borgeren. Ondertussen wierd Zierik-zee door den Groot Commandeur belegerd / en wyl hy syn meeste magt daar toe gebruykte / en de belegeringe lange duerde wierd ons kwartier grotetelyks verligt / en schepte een weynig adem van de droevige Oorlogs-vonken. Anno 1576. Den 23. January in de na nagt ontstond een afgrijsselyke storm-wind uyt den Zuyd-Westen / so dat weynig Huysen in de Stad onbeschadigt bleven. Den 5. Maart overleed tot Brussel seer haastig den Groot Commandeur in Castilien, en verviel doen het Gouvernement van de Nederlanden op den Raad van Staten, by den Koning van Spanje self daar toe geautoriseerd / en bevestigt. Dewyl onse Stad van Vyand nu een weynig adem schepte / tragte men de Stad Hoorn met meerder Havens te voorsien / dewyl de menigte van Schepen te groot was / om in haar Haven veylig te leggen / tot dien eynde ontwierp een Mr. Adriaan seker nieuwe haven aan het Oost-eynde van de Stad / met een nieuwe Wal en behoorlyke Fortificatien daar om; dit ontwerp de Magistraat behagende wierd sulks kort daar na in't werk gesteld / en eerst begonnen met een nieuwe Dijk door de See heen van Baadlands Tooren af tot aan de Uyterdijk. Welke nieuwen dijk de naam van Luyendijk kreeg / om dat het werk langsaam voortging / als ook dat de See het selve dikwils verhinderde / en beschadigde. Ook wierd in die tijd de nieuwe Wal in de Uyterdijk opgemaakt van de oude Zeedijk tot aan des nieu- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wen Dijks eynde, en wedersijde voorsien met een Bolwerk. aan dit werk wierd de eerste Somer ontrent 9000. Guldens aan onkosten gedaan / en wierd betaald uyt de Verpondinge der Huysen. Den 9. May trok Sonoy met eenige Schepen en ontrent 2500. Mannen uyt / hebbende een voornemen op Muyden, om also een diversie te maken voor Zierik-zee. Hy overwon de plaatse kort / maar het Slot wilde so wel niet gelukken / dewyl de Vyanden met secoers van 500. Mannen kwamen / waar door Sonoy bevreesd werdende seer schielijk aftrok latende nog eenige manschap agter / en een Schip aan de grond / so dat nog verscheydene Menschen verdronken / en omkwamen. Daar wierd gesegt / dat den Admiraal hem voorstelde / dat hy niet soude aftrekken / dat hy kans genoeg sag en couragie hadde om de Vyand af te wagten / en het Slot te overwinnen. Dog Sonoy sloeg sulks in de wind; in dese actie verloor Sonoy veel van sijn Eer en Fatsoen / dies syn benijders hem Dirk van Muyden noemde. Ontrent den Oegst wierd de Convoyer van Amsterdam die tussen Amsterdam en Sparendam op het Veer voer / en seer wel van Volk en Geschut voorsien was / door vier Vrijbuyters Schepen veroverd / en genomen. Maar als sy die nu dese Prijs door het gat in den dijk by Sardam na Wormer-veer meenden te brengen vonden sy het selve beset met twee Vendelen Walen / die op haar wederkomste wagten: de Vrijbuyters haar in het gevaar siende kosen van twee kwaden het minste sprongen met haar Roers en Verjagers aan land / en trokken regel regt op den Vyand aan / niet te- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gen staande die wel 6. tegen haar een waren / dreven die eerst met geweld van het gat / en bragten doen haar buyt behouden daar door. En diergelyke dappere ondernemingen voerden sy dikwils uyt die so groot waren / dat die bykans voor de Nakomelingen ongeloovelyk waren. Na de dood van den Groot Commandeur hadden de Spanjaarden egter met veel moeyten Zierikzee eyndelyk gelukkiglyk overwonnen / en dewijl de Spanjaerden nu eenige tijd niet al te wel betaald waren begonden die haar te verheffen / en te muytineren verlieten haar Schansen / en Sterktens hier in 't land / en trokken na Vlaenderen, en Braband. In het eerste sogten de Staten haar te bevredigen dog te vergeefs. Als men dan anders geen raad sag wierden sy voor Vyanden verklaard / en men nam Volk aan die haar uyt het Land dreven. Den 2. November kwam Don Joan van Oostenrijk om de landen voor den Koning te regeren. Den 5. Dito wierden een generaal beslag gedaan om geen Granen te mogen uyt het Land voeren / dewijl den Oorlog in Polen sterk in swang ging. Den 8. Dito wierd de Gentse Pacificatie getroffen / waar over een algemeene Vreugde van Klok-geluyd en andere Vreugde-tekenen / in onse Stad / en over al getoond wierden. Uyt kragte van dese Vrede-handel wierd de Grave van Bossu fluks los gelaten / en den 27. November met den admiraal Cornelis Dirksz. en Philips Cornelis Burgermeester van Alkmaer geconvooyeerd in Zeeland by de Prince van Oran- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gie, daar hy beleefdelijk ontvangen wierd / en terstond in dienste van het gemene Land gebruykt werd. Ook kwamen de ballingen / en uytgewekene Burgeren weder in de stad / en wierden hersteld in haar Huysen / en Goederen / mits dat sy eerst aan Schout Burgermeesteren, en Schepenen den Eed van Getrouwigheyd mosten af leggen na seker formilier tot dien eynde van het Hof afgesonden. De Pacificatie van Gent nu voltrokken synde / stelde die van Amsterdam haar aan / even of sy deselve mede wilden accepteren / en aan nemen; sonden tot dien eynde de Burgermeester Iacob Theeus Gerritsz, met Sybrant Occo, en Blokland haer Pensionaris na Brussel om haar meninge aan de Staten te verklaren / en te versoeken dat de Prince van Orangie, en de Staten van Holland haar ook de Vryheyd wilden vergunnen / die haar na uytwijsen van de Pacificatie so in haar Koophandel / als anders toe kwam. Hier in wierd weynig swarigheyd gemaakt om toe te staan / en hielden daar mede de wedersydse Vyandelykheden aanstonds op / de Vrybuytereyje afgeschaft / en alles gedaan dat Vrinden / en Bontgenoten gewoon te syn. Sy mogten egter geen vrye vaart hebben naar Oost of West voor en al eer dat sy volkomen verdragen souden wesen. Men verwagte vast dat sy volgens beloften met de andere Steden van Holland, en West-Friesland soude verenigen / en dienvolgens de Prince voor Stadhouder aan te nemen / en te erkennen / haar uytgeweken Burgers weder in te laten / en deselve vrijheyd van Religie te geven / maar het kwam so verre met haar niet als houdende de saak maar trainerende / en dan dese dan gene exceptien / en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uytwegen soekende / begerende van den Prince in eenige Poincten Satisfactie of voldoeninge; houdende ondertussen heymelyk verstand met Don Jan, deselve om hulp versoekende eer sy gedrongen werden met de Prince te verdragen. De Grave van Bossu trok in 't begin van 't jaar 1577. selver na Amsterdam, en Haerlem om haar in der minne te bewegen / dat sy haar wilden voegen by de generale Unie / maar regte tot Amsterdam weynig / of niet uyt. Den 27. January hadden die van Amsterdam een groote Vloot toegerust ten getale van 25. Oorlog Schepen / en schenen het een of ander voor te hebben. Hier door bragten sy te weeg dat sy weder nauwer beset wierden so te water als te lande / so dat sy weynig toevoer van victualie konden bekomen. Dit selve Jaar in de Winter wierd tot Hoorn het groote ledig erf van de Hooge Brugge af / tot aan de Toren van het Hoofd verkogt aan de Burgeren en met Huysen beset. Daar ontstond nog verschil tussen Burgermeesteren en de Capiteynen der Schutters wie dese penningen toe kwamen / maar de saak wierd in dier voegen bygelegt / dat yder de helfte van soude profiteren. Ook wierden de Wallen om de Stad en Havens verbeterd / en uytgeleyd. Den 2. Augusti wierd de eerste steen van de Nieuwe Ooster-poort gelegd / en was boven eerst gans plat / want de Kap wierd lange jaren daar na eerst getimmert. In de somer kwam de Prince van Orangie tot Alkmaer, en trok van daar op Medemblik, van waar hy hier tot Hoorn kwam / en wierd seer pragtiglijk ingehaald / synde al de Schutters | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in het geweer / en een goed gedeelte daar van te paard. Want nog tot Alkmaer synde / wierd doctor Claes Boelisz. en Jan Teding uytgesonden om de Prince te versoeken dat hy sy Intrede te paard tot Hoorn wilde doen. Hy trok van Hoorn na Enchuysen, werdende geconvoyeerd door onse Ruyterye. Van Enchuysen kwam hy weder tot Hoorn, en voer met een Water-schip na Edam vergeselschapt met een groot gedeelte van onse Schutterye. Ontrent dese tijd tragten onse Magistraat een Verlaat te maken by Rustenburg, hebbende daar toe het hout gereet gemaakt en als het daar gebragt was / kwamen die van Alkmaer seer schielijk met vliegende Vendelen den 14. September / en verbranden al het hout / waar over tussen dese twee Steden groote twist ontstond. Den 11. November scheen aan den Hemel een schrikkelyke Comeet / vijf weeken / en twee dagen. Amsterdam bleek in middels nog al beset / en het meeste daar sy tegen aan sagen was om haar Burgeren vrijheyd van Religie te geven. Dog als men nu verscheydene reysen met haar in gesprek waren geweest en niet en vorderen. Resolveerden de Colonel Hellink, en den Hopman Ruychaver den 13. November om de Stad met een Cordate resolutie te bestormen / en in te nemen. 't Welk haar in so verre gelukte / dat sy met haar Volk al aan den Dam getrokken waren / en de Haerlemmer-poort innamen. Dog de Colonel Hellink wierd dood geschoten / waar door sijn Volk de moed ontsonk / so dat sy weder te rug gedreven wierden / werdende de hopman Ruychaver met koelen gemoede dood geslagen / als hy reeds al lang gevangen was. Syn dood | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wierd van vele beklaagt / om dat hy een uytmuntend Krijgsman van een onversaagde hardigheyd / en stoutmoedigheyd was. Dese aanslag nu mislukt synde / wierd niet meer ondernomen wijl die van Amsterdam, haar so seer benauwt siende / den 8. February 1578. eyndelyk een verdrag aangingen. Volgens dit accord wierden den 12. Maart de ses Vendelen afgedankt / en 500. Mannen onder den Eed van de Prince aangenomen tot bewaringe van de Stad / die van de Religie predikten buyten de Stad / en de oude Schutterije wierd sonder onderscheyd van Personen weder opgeregt / dog dese vergaderinge duurde niet lange. Want die van de Religie beschuldigde strak de andere / dat sy so in het verkiesen van de Schutterye / als in andere dingen / het accord niet na kwamen / en dat sy nog heymelyk verstand hielden met Don Jan; onder dit pretext of voorgeven namen sy het geweld van de Stad in handen / setten de Roomse Overheyd, de Minnebroeders, en al de andere Geestelyke de Poort uyt, en lieten geen andere Predicatie toe / als die van haar Religie / en aldus wierd Amsterdam Geus. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dese veranderinge was de saken van Don Jan geensins voordeelig maar in tegendeel voor de Prince en Staten. Daar en tegen verloor onse Stad daar veel by om dat vele gevlugte Kooplieden nu weder na haar Stad vertrokken met haar trekkende onse meeste Negotie en Koophandel. Want daar wierd gesegd dat onse Stad in alles maar 6. a 7. Buyten Schepen behield / so dat de nieuwe Haven / die gemaakt was omde overvloed van Schepen te bergen / spots wijse genaamd wierd de Korper-kuyl, so als die tegenwoordig nog de naam draagt. Dese Somer wierd ook de Nieuwe Wal tussen de St. Catharina Tooren, en de Nieuwe Oosterpoort, voord op gemaakt. Den 1. October overleed Don Jan seer haastig / en de Prince van Parma wierd gesteld tot Gouverneur van de Nederlanden. Anno 1579. Wierd den 9. Juny aan de Sluys begonnen buyten de Oude Ooster-poort, en den 16. Juny wierd de eerste drempel gelegd / daar na wierd de Haven de Vullers-wael genaamd gemaakt om dat de Vullers daar eertijds plegen te woonen. Het Gerritsland wierd voort met dese Haven gemeen gemaakt / als ook de Hooge Bergen, de Wortel-Vesten, en de Rame-sloot, die eerst altemaal verwijdert en verdiept wierden / en de voornoemde Hooge Bergen kregen de naam van de Nieuwe Turf-haven, om dat de turf en hout Schepen geordineerd wierden daar te leggen. Anno 1580. Wierd de Burg-wal agter het Noord ook gediept en wijder gemaakt en met het Zee Water gemeen. En daar sy aan de eene syde maar een Kay of aanleg-wal hadden / wierd die wedersijds gemaakt; dit werk gedaaan synde kon men de gantse Stad door het See-water omvaren te weten tot het Hoofd in, en tot de Kuyl weder uyt Den 6. April des avonds ontrent ses uren was hier tot Hoorn een Aard-bevinge by schoon stil weder / duurde seer weynig / en veroorsaakte ook geen schade. In dese Somer was ook de Pest in de stad so hevig / dat die een groot getal Menschen uyt het Leven rukte. Anno 1581. Wierd de Cingel tussen de Ooster en Koe-poort gemaakt / en tot vermaak der Wan- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||
delaars met Willigen beplant. Ook wierd de Meel-molen die op de oude Doelen stond / staande werks verplaatst op de Nieuwe Vesten by de Ooster-poort, en wierd met twee Ligters over de Korper-kuyl gevoerd. Den 26. July wierd de Koning van Spangien door de Staten Generael verklaard versteken te syn van de Princelyke Hoogheyd, Jurisdictien, en Domeynen van de Nederlanden: en dat sy dien volgens van nu af aan geensins syn naam als Opper Heer soude gebruyken / ontstlaande alle Officieren / Vassalen / en Ingesetenen van den eed / verbrekende alle Cachetten en Koninglyke Segelen / de Munt veranderdende / en alle Officieren en Magistraten een nieuwen Eed tot getrouwigheyd van de Staten afnemende / welke by vele niet sonder swarigheyd gedaan wierd. Anno 1582. In de Herfst wierd de Stijl van 't Jaar 10. Dagen vervroegd / en tot Hoorn 14. Dagen voor Kerstyd afgelesen. Anno 1583. Wierden de eerste Huysen geset tussen de Oude en Nieuwe Ooster-poort. Anno 1584. Wierd de Straat de Oude Doelen geheten eerst betimmert / en de Gouw verwelft, die so lang een Water-Graft was geweest / in welke de Boeren tot aan de Nieuwe-steeg konden varen. Den 30. July wierd Willem de 1. Prince van Orangie door Balthazar Gerards verradelyk doorschoten. Men vierden des selfs smertelyk dood op een plegtige wijse met geluyd der klokken / en diergelyke. Vier a vijf dagen voor syn dood gebeurden het, dat een Vogel Sperwer door de glasen in de Vrouwen-kerk, in welke des Prince Wapenen eerst nieuw geschilderd waren, heen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vloog, hy kwam van voren in / en vloog agter weder uyt / en brak beyde dese Wapen-glazen aen stukken, dit geschieden na den middag / als veele Menschen in de Kerk synde oog-getuygen daar van waren: Een yder die door waan van eygen Wilsheyd / of bygeloovige voor betekenisse syn hersen-vat beswangerd vind / voorspelde hier uyt / dat sulks een gewis voor-teken van des Prince ontijdige dood geweest sy. Dog / die sijn gedagten steeds in het spoor van de gesonde reden soekt te leyden / sal sulks alleen voor een domme drift der Dieren aanmerken. Anno 1585. Wierden onse schepen door last van den Koning van Spangie beslagen / en aangehouden / dog 14. Daar van resolveerde / en besloten met een manlijke dapperheyd uyt haar arrest weg te seylen. Dit aanhouden veroorsaakte / dat de onse (het Sout nu seer in prijs opsteygerende) eenige Schepen sonden na de Eylanden van Capo Verde, of Soute Eylanden, die haar ladinge aan het Eyland Mayo innamen / en vier van de Schepen tot Hoorn 't huys hoorende / behouden nevens de anderen repatrieerden. In 't selve Jaar wierd het Nieuwe Doelen Huys van de Oude Schutters anders genaamd St. Joris Doelen getimmert / en de Gouw die nog maar bewelft was eerst bestraat. Het is ook aanmerkens waardig / dat in dese tijd het Mostard Saat so dier was / dat het Last tot Hoorn, en elders voor 900. Guldens verkogt wierd. Anno 1586. Wanneer den Vyand met Antwerpen handelde / wierd het Contract gemaakt met de Koninginne van Engeland, in welke sy beloofde de Vereenigde Provincien met eenige troepen te assisteren / sendende met deselven over | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Grave van Lycester tot Opper-Bevelhebber, en Gouverneur Generael van dese landen, welke binnen Zeeland arriveerde den 19. December / en voort na den Hage verreysde / alwaar hy naulijks was aangekomen / of liet aanstonds de Licenten sluyten / en wilde niet toelaten dat eenig Suyvel uyt het Land gevoerd wierd; verbood alle Handelingen met den Vyand / alle Vaart op Spangien en Portugaal. En niet tegenstaande de Heeren Gecommitteerde Raden eenige Paspoort hadden uytgegeven / om Boter en Kaes uyt te voeren / schreef Lycester den 18. February aan Sonoy, hem wel erpresselijk verbiedende / dat hy geen Schepen met eenig Suyvel soude laten uytvaren / maar deselve allen aanhouden / en ontladen. Hier door wierd veroorsaakt / dat het Suyvel tot een seer lage prijs gebragt wierd / so dat veel koopluyden van Woonplaatse veranderde / en onse Stad verlieten: Daar en boven kwamen veel Engelse Vrijbuyters in See / die alles roofden / wat haar voor kwam / waar voor onse Kooplieden ook groote schade leden; en om dat te vermijden / begon onse Volk agter Schotland, en Engeland om te varen waar door dese vaart meer / en meer bekend wierd. Des Grave van Leycesters Proceduren kwamen geensins met de gewoone Regeringe der Staten Generael over een. Ontstaande steeds seer groote oneenigheden tussen beyden / welke so hoog aanwossen / dat de Koninginne van Engeland sulks verstaan / hebbende Lycester wederom in Engeland ontbood / en sijn Gouvernement en Regeringe deede resigneren / en afleggen. Den 8. Augustus wierd by de Steden beslo- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten / dat men so haast als doenlijk was een Munte soude opregten / en dat deselve voor de eerste drie Jaren tot Hoorn soude blijven aangaande de beste gelegentheyd van de Stad / dog egter dat de profiten souden in het gemeen komen. Op de gemunte Penningen soude men laten slaan. Op de eene sijde. Des anderen dags ontving Balthazar Wijntgis tot munt-meester verkoren sijnde / sijne Instructie / en kort daar op volgde dat de Munte gangbaar was / en het eerste West-Friese geld geslagen wierd. In September wierd het Collegie ter Admiraliteit opgeregt door behulp van Lycester, en gehouden in St. Agniete Klooster, daer het Prince Logiment is, en daer het Collegie nog heden gehouden werd. In dit selve Jaar wierd de Oude Doelen straet, en tussen de Ooster-poorten met Huysen betimmert: Ook wierd het Monicke-veld, dat nog maar een groene Wayde was afgedeeld aan erven de grond verkogt / en Huysen opgeset. Anno 1588. Was men in Holland seer bekommerd om dat de Koning van Spangien een magtige Armade herwaards aan sond om daar mede de Engelse so wel als de Hollanders te over- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Collegie ter Admiraliteyt van agteren.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||
winnen / met welke groote magt de Prince van Parma sig met veel kleynder Schepen soude vereenigen wanneer de voornoemde Vloot en Armade / maar digt genoeg soude genaderd zijn. Maar wanneer sy in de Hoofden kwamen stelden de Engelsen haar dapper daar tegen / en matte de Spaanse in dier voegen af / met haar nagt en dag te bevegten / dat sy / verscheydene van haar beste Schepen verloren hebbende / haar met het overige van de Vloot Noordwaarts op / agter Schotland, en Engeland om / begaven; de onse lagen ondertussen met 35. Schepen aan de andere syde / op de Kust van Vlaanderen, om op de Prince van Parma te passen / en te beletten / dat hy met de Spaanse Armada niet konde verenigen. Middellerwijl ontstond agter Schotland om / daar de Spaanse Vloot was / een vervaarlijke storm / so dat ontrent twee derde part daar van verwoest wierd / het overige weder in Spangie te rug kwam / waar door dit voornemen der Vyanden t'eenemaal verydeld was. De Koning van Spangien, veel van syn Ingesetenen verloren hebbende / gebood egter dat niemandt in sijn rijk rouw over de selve souden dragen / om dat het te veel verslagenheyt soude hebben veroorsaakt. In dit selve en het volgende Jaar van 89. begon men hier de Scheeps bouwing, seer sterk voort te setten / en de konst uyt gevonden / om deselve te verlangen en merkelijk te vergrooten; het geen seer wel te pas kwam / dewijl men kort daar na de Straatse Vaart ondernam. Anno 1590. den 12. April. ontstond hier een seer sterke wind / dat de molen aan de Ooster Vesten om waijde / zijnde de Molenaar daar op / die hem weynig of niet beseerde. Daar na den 9. Sep- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tember laat in den Avond kwam een seer afgrijselijke Blixem / gevolgt van een diergelijke swaren Donderslag / en geraakte daar door de selve Molen weder in brand / en wierd gantsch tot Assche verteerd / sonder dat iets anders beschadigd wierd: daar word by gevoegd / dat dese Molenaar (mogelijk / door tegenspoeden in sijn werk) enige dagen te voren het Helse Vuur in sijn molen soude gewenst hebben. In dit selve Jaar voeren van Hoorn de 4. of 5. eerste Schepen na Italien. Anno 1591. Voeren 15. a 16. af en wonnen veel geld door de hooge vragten. Het volgende Jaar continueerde dese vaard / en was de Stad Hoorn in dese tijd seer Florisant / en welvarende soo dat de Rijkdom der Burgeren seer toenam / en de Landeryen / Huysen / en vaste goederen seer hoog in prijs opsteygerde. Anno 1593. Was 'er een seer groote storm in 't laatste van December / waar door ontrent 40. Schepen en veel Volk in Texel bleven / veroorsakende een onwaardeerlijke schade. In dit selve Jaar wierd hier ook een Scheepje toegetakeld om op Guinea te handelen / onder den vermaarden Capiteyn Dirk Veldemuis; dog hy wierd door de Fransen genomen / waar door onse Burgers groote schade leden. Dit Jaar wierd de Trommel-straat verwelft / en een nieuwe straat gelegt van de Peper-straat tot aan de nieuwe Turf-haven: dese straat wierd het volgende Jaar met Huysen beset / en de Grave-straat genaamd. Dagelijks wierd ook de Munt-straat met Huysen vercierd / en de Peper-straat met steenen belegt. In dese tijd wierd ook de Cingel gemaakt tussen de Wester en Noorder-poort. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1595. Wierd het Schotland betimmerd / dat voor desen een groen veld was / daar Schapen op gingen wayden. In 't selve Jaar wierd het Nieuwe Noord verwulft / en men begon Thuynen en Lust-hoven te maken / buyten de Stad aan de Weese Laan en aan de Stads Cingel, tussen de Ooster en Koe-Poort. Ook wierden de Schepen die men Hoornse Gaings of Fluyten noemden / eerst in onse stad gebouwd / van seer groote lengte / tot verwonderinge van onse Nabuyren / die schoon sy daar eerst mede spotten / wel haast deselve na volgde / of souden anders haar gantse vaart verlooren hebben. Anno 1595. In de herfst was het Koorn hier seer duur / en schaars. 't Volgende Jaar voeren weder eenige Schepen na de Soute Eylanden, daar onder wel 10. of 11. uyt onse Stad / en dat om die reden / dat men het Sout niet als met groot gevaar konde krijgen. Anno 1597. Besloeg de Koning van Spangie weder een groot gedeelte van onse Schepen / wijl sy de Koning haar Vyand te veel vertrouden / om dat hy somtijds het beslag een weynig relaxeerde / en door de vingeren sag. Dog wanneer nu weder tot Cadix Sint Lucas, en elders eenige Schepen ten getale van 25. alleen van Hoorn lagen / om haar Ladinge in te nemen / wierden haar de Roers en Seylen af genomen / het Volk in de Gevangenis geworpen / en die aldaar van honger en ongemak niet vergingen / wierden op de Galey gebannen. Dit verlies baarden sodanigen schrik in ons volk / dat sy voornamen met de Spanjaarden voortaan geen de minste handel te drijven: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en dewijl dit voornemen agtervolgd wierd / was dit de totale Ruine / en verswakkinge van den staat van Spangien. Want dit selve Jaar nog tragten sy naar Oost en West-Indien te varen na Guinea en andere gewesten / latende Spangien leggen. In 't selve Jaar wierd de Asch hoop betimmerd / so genaamd om dat de Seepzieders daar haar Asch plegen uyt te brengen / die daar dikwils aan een grooten hoop lag. In dit Jaar kregen de Schutters tot Hoorn de eerstemaal Ordonnantie om op het Stad huys te waken Anno 1598. Wierd het water van de Ramen gedempt / en deselve plaatse 1599. tot een Heerlijke straat gemaakt. Ook wierd de Cingel tussen de Noorder, en Koepoort en de Nieuwe Weg, benevens veel Tuynen gemaakt / de Steenen Pijp by de Koepoort nieuw gemaakt / en de straat agter de Vrouwen Kerk en 't Monikkeveld met steenen belegd. De Noord-sijde van de Nieuwe Haven wierd in dese tijd ook bestraat. Den 25. Maart wierd de Hagendoorn om het groote Kerkhof geplant. Dit Voorjaar was seer schoon en droog / Sonne schijn weder / sonder eenige regen. Hier op volgde in het 't begin van May een seer sware Pestilentie / nemende dagelijks ontrent 30 of 40 Menschen weg /en dat meest onder het slegter soort van menschen / in dese tijd wierd een nieuw Pesthuys gestigt in den Dal; en dewijl het groote Kerkhof nu meest met Doden beset was / wierd het Vrouwen Kerkhof daar toe bekwaam gemaakt. In dese tijd den 12. September overleed den seer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Geleerden Genees-heer Pieter Hogerbeets, wiens ontstervelijke naam van de Heeren Burgermeesteren met een Grafschrift op Stads kosten vercierd wierd om sijn trouwe diensten / so in de laatste Pest tijd / als anders gedaan. Het Collegie der Gecommitteerde Raden, vertrok ter oorsaak van de Pest voor 6 of 7 maanden na Alkmaar / en wierd daar na weder op de gewoone plaatse gehouden. Den 28. May wierd door de Heeren Staten Generaal, een Magtige Vloot van 75. Zeylen uytgezonden na de Spaanse Kusten, onder het beleyd van den Generaal Jonker Pieter Verdoes, om te sien of men de Spanjaarden eenig voordeel op dese of gene wijse konde af winnen; meer eensdeels door kwaad beleyd / anderdeels door groote sterfte wierd niet uytgeregt / en kwamen wederom t'huys / agterlatende veele Schepen en Menschen / selfs den Generaal / en mede brengende weynig of geen buyt. In 't selve Jaar / voeren van hier de eerste Schepen naar West-Indien om Sout / by een plaatse genaamd Punta d'Aria, 't welk haar by geval / door eenige / die by de Spanjaarts, en Indianen aldaar gehandeld hadden was opgedaan. Anno 1600. Wierd de plaats agter het Stad-huys bestraat / men voorsag de Dijken ook met Krab-hoofden / en de vervallen Wallen en Kayen wierden vernieuwt / en opgemaakt. Ook wierd dit Voorjaar een regel Lindeboomen in de Ramen geplant. Terwijl den handel op Spangien nog al verboden bleef / nam de Vaart op West-Indien nog al aan / so dat in dit Jaar vijf en twintig Schepen alleen van Hoorn om Sout derwaarts voeren / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van de welke drie de Reyse verongelukten. Men vond ook tot meerder gerief van den Koopman / dat alle dagen twee Veer-Schepen van Hoorn op Amsterdam souden varen; dat nu heden nog de buyten Veerman is. Den 21. Augusti begon men te werken aan 't nieuwe Speelwerk in de groote Toorn, welke door Wigger Albertsz. een onser Burgeren / seer aardig uytgevonden en gemaakt was. Dese man hadde sodanig vast vertrouwen op sijn gemaakte werk / dat hy het van de Magistraat aannam / goed te maken / of geen geld te hebben. Tot dien wierden twee / van Haarlem een / en van Alkmaar uytmuntende kenders van sodanig werk: welken het selve om syn nettigheyd seer presen / en de Burgermeesteren ten hoogsten aanbevolen. In de herfst wierden verscheydene Gevangenen uyt de Slag van Vlaanderen tot Hoorn gebragt / en naderhand verwisseld tegen onse Gevangenen die in Spangien op de Galeyen, en in de Stok saten, tot groote blijdschap van het gemene Volk / siende dat onse Heeren soo groote sorgvuldigheyd voor haar arme / en bedroefden Ingesetenen droegen. Anno 1601. In de Voortijd wierd de kap op de Nieuwe Ooster-Poort gemaakt, als ook het Gedenk- en Graf-Schrift van Dr. Pieter Hoogerbeets, in de Kerk opgehangen. De pest nu in het merendeel van Holland behalven tot Alkmaar, seer sterk in swang gaande / sogten sy haar van dese gelegentheyd te bedienen / en tragten het Collegie der Gecommitteerde Raden aldaar te houden / maar de stad Hoorn kante sig daar soo kragtig tegen / haar Caracter van den Prince vertoonende / dat die van Alkmaar haar onderneminge moesten staaken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die van Enchuysen maakten nu Pretentie om de Munt te hebben / dewijl die 15. agter een volgende Jaren tot Hoorn geweest was / en wierd haar sulks sonder veel tegenstand overgegeven / egter onder dat beding / dat van doen af aan om de drie jaren van Hoorn na Enchuysen / vice versa de selve soude verhuysen / dit is naderhand gesteld op seven jaren / naderhand op thien / Medenblik daar mede ingesloten. Daar wierd ook ordere gesteld op de Sluysen / op dat het See water also meer in / en uyt door de Stad lopende meerder schuuringe soude veroorsaaken. Dese somer was soo boven gemeen droog / dat men het Zee water by gebrek van Regen water in het land most laten lopen / verscheydene Beesten sturven bykans van Honger / dewijl 'er geen gras groeijde / so dat het Suyvel ook seer duur was / geldende de Kaas op de markt 12. Guldens het 100. Pont / en de Tonne Boter voor 90. Gulden. In dit jaar voeren onse Schepen seer vlijtig na West-Indien om Sout te laden / so dat op een tijd 50 te gelijk by de sout Pan lagen / om te laden. Dese vaart was voor de Reders wel seer profijtelijk / dewijl sy het Sout voor niet laden; maar de verre Reys / verspilde somtijds al eenige Schepen / want in dit selve Jaar was men 20 Schepen kwijt geraakt / die so daar na toe gingen / als die van de Spanjaarden genomen wierden / egter wierd de Scheeps-Bouw met alle yver voort geset en die Somer / en Herfst nog veel Brave Schepen gemaakt sommige van drie en 400. Lasten. In November was hier een groote Storm uyt den Noord-Westen / so dat het water soo kragtig | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op liep / als het zederd de hooge vloed 1570 niet geweest was; dies veel dijken door braken / dog by ons geene. Tegen de Winter wierd de St. Jans Steeg gemaakt; en dit selve eerst het Schoorsteen geld ingevorderd. Anno 1602. den 3. January ontrent half enen op de middag / was hier tot Hoorn een kleyne Aardbevinge / doende weynig of geen schade. In dit Voorjaar wierd de Waag, die lang aan de Gravelijkheyd geweest was / wederom aan de Stad getransporteert / en wierd den 1 April / een halve Stuyver van 't honderd pond genomen, daar te voren maar 2. duiten was. In dese tijd kwamen onse Burgeren over een / dat sy met malkander ook een Schip / of twee naar Oostindien souden uyt-rusten/ gelijk die van Amsterdam, Zeeland, en Suyd-Holland; maar als men nu daar mede besig was / kwam een generaale Resolutie van het Hof / dat alle de Schepen naar Oostindien varende / souden in 't gemeen varen / een Beurs hebben / en winst en verlies deelen. Wierd verder aangewesen wat veel de Steden souden hebben / en kregen die van Hoorn en Enchuysen yder een 16de Part / wierden voort Biljetten aangeslagen / dat yder so veel Capitaal konde inleggen / soo veel hy wilde / en dat na dese niemand een separate handel op OostIndien soude hebben. Daar wierden ook in alle Steden Bewinthebberen van dese Compagnie gemaakt / van welke tot Hoorn gekoren wierden meest de voornaamste van de Stad / als:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Daar wierd ook tot dienste van dese Bewindhebberen, hier tot Hoorn een fraye kamer gemaakt op de Nieuwe-straat aan het voor-end van St. Geerten Klooster; en daar na ook een pakhuys op de Turf-haven tegen over de Munt-straat. In dese tijd kwamen eenige Ambassaden van Sumatra uyt Oost-Indien van den Koning van Achin tot Hoorn. In Junio was in de voornagt een seer sware brand in de Kerk van St. Geerten Klooster, dan wierd door vlyt van onse Burgers nog gesteuyt en geblust. Dit ganse Jaar door voeren wel 70 van onse Schepen na Westindien om Sout / dog eenige voeren in Vrankrijk eerst aan / en wijl sy daar het selve niet goed koop genoeg konden krijgen / voeren voort / en kwamen op twee na behouden binnen / daar wierden 4 Straats-vaarders en nog eenige andere genomen / maar de aanbouwinge was so groot / dat men deselve niet eens misten. Anno 1603. Op een middag in April / ontstond hier een afgrijselijke Storm wind / waar door Hoorn / aan de Schepen so in Texel als elders / geen kleyne schade leed. De gevel van St. Anthonis Kerk storte van boven / en beviel twee Huysen daar tegen over / sonder dat egter eenig mensch beschadigd was. Onlang daar na voor de middag / sloeg de brand in een groot Schip, leggende tussen Baadland / en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de oude Doelen, en dewijl onder in het ruym eenige Vaten kruyt stonden / was yder verbaast / en dufde niemand het Schip naderen; dit duurde wel 3 uren / ten laasten nog een nieuw Schip aan gestoken zijnde / en merkende / dat het Kruyt niet aanging / klommen de Menschen met gelijke Man in het Schip / kregen de brand geblust; en haalden de tonnen kruyt daar uyt / die van buyten soo heet waren / dat men de bloote hand daar naulijks op gedogen kond. Den 11. July s' morgens ontrent 5 uren viel een Leydekkers Jonge / uyt een dak venster van de Groote Kerk, aan de Oost sijde van 't Kruyswerk, tot het venster uyt, beneden op een deel doods beenen, en was niet beschadigt, als alleen het aangesigt een weynig geschrampt van de beenen. Hy haalde van de Heelmeester daar een pleyster op / en kwam fluks weder op sijn werk. In dese Somer voeren de 2. eerste Schepen na Oost-Indien, behalven haar goederen kregen sy mede 100000. Guldens aan Realen van agten / tot haar Negotie / sy voeren in den Herfst uyt / en kwamen na twee Jaren behouden wederom in het Vaderland. In de Herfst weerde een Hoorns Oorlogs-Schip 8. Duynkerker Schepen af. Anno 1604. Wierd een nieuwe muur gemaakt om St. Anthonis Kerk, in plaats van de af gevallene Gevel / diergelijke muur wierd ook aan het Kerkhof van de Noorder-Kerk gemaakt / om het selve van 't Noord af te scheyden. 1605. In de Voor-tijd verloor onse Stad haar Ossen-Markt, werdende die door de Enchuysers haar onderloopen / daar sy de selve van 't begin van haar Stad al hadden aangehouden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dese tijd begon de vrije Roverye op de Spanjaerden / en was Willem Melknap de eerste die uytvoer / en met een schoone buyt binnen kwam. De Spanjaerden leefde met de onsen seer wreedelijk / hangende en aan stukken kappende wie sy kregen / waar door onse Ingesetenen seer op haar verbitterd raakte / dog de Heeren wierden genootsaakt dese Vrijbuyterye eyndelijk af te schaffen / door de groote moedwil / die het gemene Volk pleegde / somtijds selfs haar eygen nabueren plunderde. So dat dit ten laatsten gedaan raakte. In dese Somer wierd voor de tweedemaal een Schip naar Oost-Indien uytgerust / groot 350. Lasten. De Koepoort wierd in dit jaar deftig vermaakt en de doorgang / die voor desen t' enemaal donker was / wierd veel lugtiger / en ruymer gemaakt. Anno 1606. In July kwam het eerste Oost-Indise Schip weder 't huys met een kostelyke Ladinge van Note Moschaat, Folie, Nagelen, Peper. Bedragende dese cargo ontrent twaalf maal honderd duysend Guldens. Daar was seer veel van het Volk gestorven / en voornamentlyk van de Officieren / als haar Commis Hendrik Compostel, en de Schipper Jan Cornelissz. Avenhorn. De Vrijbuiters brachten ook tot Hoorn in / 6. Spaanse Barken geladen met Suyker, en andere kostelyke Waren geschat met malkanderen op drie Tonnen Gouds. In dese Winter en voornamentlijk in de voortijd van het Jaar 1607. Wierd seer kragtig gearbeyd om een West-Indise Compagnie op te regten / gelijk de Oost-Indise. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Onse Straatse Vaart was nu ook ten Top-punt van haar hoogste Luyster opgestegen / want men rekende dat alleen uyt onse Stad ontrent 80. Schepen derwaarts voeren. Waar voor de Koopman / drie a vier voorgaande Jaren groote schade geleden hebbende / nu wederom begon te bloeyen. In dese tijd wierd ook weder een Schip van 400. Lasten na Oost-Indien gesonden / daar Schipper op was Maerten Jansz. Kloot. Op goede-vrijdag gebeurden het dat men na ouder gewoonte te Boon gaande / om een Nieuwe Magistraat te eligeren / bevond dat na het trekken nog eenige Swarte Boonen in de Sack bleven / dierhalven kond men tot de Verkiezinge niet treden om dat'er nog geen negen Swarte Boonen uyt getrokken waren. De Sack ondersogt synde bevond men / dat'er veel meer Boonen in waren / als'er Boon-gangers omgingen: Hier op wierd na de middag het werk hervat; men vermoede / dat'er nog Boonen van het Jaar te voren ingebleven waren. In dit Jaar wierd de Koe-poorts Weg tot gerief van de reysende man en ook voor de Hoveniers met steenen belegd. Het Raadhuys wierd ook opgepronkt en de Schutters / die 's nagts de wagt op het Stadhuys in Schepenen Kamer hielden / wierden verplaatst onder het Stadhuys / daar in den eersten opslag eenige moeyte / en onlusten tussen Burgermeesteren, en de Capiteynen uyt ontstond. Ook wierd het Prince Logiment of de Vergader Plaats van de Heren ter Admiraliteyt cierlijk opgepronkt. Dese Winter vroos het so sterk / als by Menschen geheugen gedaan hadde / onder andere exem- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||
pelen spleet een Essenboom die 200. Jaren gestaan hadde / door de koude van onderen tot boven toe / waar van den Autheur selfs oog getuygen geweest is / hier volgende Anno 1600. Een Somer / die seer koud / en vogtig was / so dat het gewas gants schaars was / de Kaas wierd op de Markt verkogt boven de 13. Gulden 't 100. pont / een Tonne Boter 112. Gulden / en daar en boven / dit regenagtig Zaysoen was seer nadeelig voor de Beemster die men begon droog te malen / en om welke te bedijken / den 21. May des Jaars te voren Octroy vergund was. Dewijl de See-vaart nog gelukkig voortging wierden hier in de twee laaste Jaren ontrent 100. Schepen uytgerust / en wierd daar op de Nieuwe Luyen-dijk, en Nieuwe-haven gemaakt. In de Herfst wierden de Wegen rondom de Stad met Schulp-sand bestroijd. In 't begin van December wierd by de Heeren gekeurd / om voortaan alle Jaren 25. of 30. rieden daken aftebreken / en was also oorsaak van een grote verbeteringe in de Stad / want veel Menschen / die haar Rieden Daken moesten afbreken timmerde met een nieuwe Huysen. Anno 1609. In May wierd de oude Waag afgebroken / en een Nieuwe Waag getimmert synde een heerlyk en aansienlyk Gebouw altemaal van blauwe Arduyn steen. Den 5. May wierd tot Hoorn een 12. Jarig vrede bestand afgekondigt tot een algemene blijdschap der Ingesetenen. Anno 1610. Den 23. January was 'er een seer sware storm uyt den Noord-westen. Men leerden doen het Water keeren met scheeps Seylen binnen met stroo gevuld &c. Men was ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||
van gevoelen / dat als het Koe-gras met een Dijk voorsien was / van groot nut soud wesen / gelyk sulks ook aanstonds werk stellig gemaakt wierd. In April meenden die van Amsterdam de helft van onse Veer te hebben / dog de Burgermeester Willem Pietersz. Crap als gedeputeerde derwaarts gesonden / bragt so veel te weeg dat sy voortaan niet weder kwamen. Insgelyks meenden die van Enchuysen door het overlyden van onse Dijk-graaf Pieter Gerritsz. Twisck, het Dijk graaf-ampt aan haar te trekken / maar het wierd door de onse geweerd / en by het Hof van Holland ook bevestigt / so dat in des overledens plaatse kwam Mr. Jan van Nek. Dit verschil was nauwelijks neergelegd / of daar ontstond een ander om het betonnen van het Nieuwe Diep, 't welk by Enchuysen tussen het eerste en tweede Sand door eenige van onse schippers gevonden was. Den 25. October overleed de Burgermeester Willem Pietersz. Crap, synde in dienst van oud Burgermeester. Wiens dood van veele Burgeren beklaagd wierd. Anno 1611. Wierd de Wester Burg-wal bestraat / de Weg op Keeren wel drie voeten opgehoogt / de Overtoom die aan het Smerighorn stond aan de kleyne Waal gebragt / en in des selfs plaatse een Steenen-pijp met een Sluys gemaakt. Anno 1612. In de Winter wierd het Baadland aan Erven gedeeld / en door den Raad verkogt by opveylinge / om daar Huysen op te setten. Ter selver tijd begon men de Nieuwe Luyen-dijk te verbreeden / daar de Timmer-werven van de Oost-Indise Compagnie, en Admiraliteyt geordineerd wierden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dese tijd wierd de Koe-poorts Brug vernieuwt / en Nieuwe Wagt-huysen gesteld voor de Koe-poort, en Ooster-poort. Dese Somer was de Beemster de eerste reys droog / en wierd de grond onder de Participanten uytgedeeld / en terstond van sommige besaayd van sommige tot Weydland gemaakt. Daar waren ontrent 900. Morgen Lands behalven het gene de Dijken / en Ringslooten daar van weg namen. Dit en de twee volgende Jaren waren onse Burgeren seer met brandende koortsen gekweld / waar door / onder veel anderen ook overleed Dr. Jan Binneblijf Burgermeester / een deftig voornaam Regent. In 't laaste van December 1613. Twee Burgermeesteren Jacob Gerritsz. Zeylemaker, en Symon Meynardsz. een uitmuntend Regent / hebbende in de Troubel-tijd uitmuntende diensten aan Stad / en Staat gedaan. Hy stierf seer schielijk / so hy des middags uyt de kerk na syn huys ging. Anno 1614. Wierd de Compagnie van Spitsbergen opgerigt om Walvissen te vangen / en kwam dit Jaar een Schip hier tot Hoorn uytgerust / wel geladen weder 't huys. Ook wierd de Nieuwe Doelen van de Jonge Schutters genaamt St. Sebastiaans Doelen gestigt. Anno 1615. Wierd het Noord-eynde van de Ooster-kerk die 't sedert den Troubel merkelyk vervallen was weder vernieuwt / en heerlyk verbeterd. Wierd ook gemaakt het Stads Timmer-huys of Fabrijk-huys. Anno 1616. Wierden de Welften van de Gouw, Nieuwe-straat, en by de Kerk tot aan de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Gerrits-land toe met het Binnen-water gemeen gemaakt. In de na Herfst wierd de Nieuwendam vernieuwt / wyl die nauwelijks door ongelegentheyd te gaan was. Anno 1618. In de voor Somer werden de eerste Huysen aan de Vesten geset tussen de Wester, en de Noorder-poort. Ook wierd het Smerighorn verwijderd / en de Wallen met Aarduyn Steen opgehaald. Insgelijks wierd de Nieuwe-steeg verbreed / en de Kruys-straat verwijd / en met Huysen betimmert. De Brugge by 't Hooft, wyl die door lankheyd van tijd nedergesakt / en versleten was vernieuwd / en wijder gemaakt. Dit waren de voornaamste Werken die de oude Magistraat ten dienste / en cieraad van de Stad had laten verstellen 't welk merendeel ten halve was voltoyd / eer de veranderinge en omsettinge der Regeringe volgde. Anno 1619. Niet tegenstaande alle de onlusten en onheilen die den Staat over kwam / en daar gevoegelyk yder Stad sijn deel van kreeg / wierd de Gerrits-land, te voren een vuyl en stinkend water synde / tot een brave Wyde-straat gemaakt. Anno 1620. In de somer wierden agter de Vrouwen-kerk eenige Huysen geset agter op het Land van Pieter Reyndersz. tegen de Stads-vesten aan / en dat op kosten van de Stad voor sekere Wol-wevers, die van Alkmaar hier souden wonen / op belofte van eenige beneficien / haar van de Stad sullende vergund werden. dit geschiede / om de Draperye hier weder te doen aanwassen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dese tijd wierd ook opgerigt seker Wees-huys daar de Arme Jongens / en Meysjens souden leeren Spinnen / en met wolle Lakenen omgaan. Daar wierden 4. voogden over gesteld / en wierd het verbod van Bedelen afgekondigt. Maar dese ophef / schoon daar eenige duysenden aan verspild / ging schielijk te gronde / en de Kinderen moesten yder na de sijne keeren. In de Herfst / en Winter wierden seer veel Schepen / van die van Algiers, en Tunis genomen werdende / het getal der Hoornse alleen begroot op 40. Den 11. October arriveerde alhier een Ambassadeur van Venetien, het land maar door reysende uyt eygen insigt / en vermaak. Anno 1623. Wierd nog al seer gearbeyd om de West-Indische Compagnie op te regten / wijl die van Hoorn, en Enchuysen, daar tegen waren om dat sy van de Sout pannen veel Sout haalden: soo dat men geen accoord konde treffen. Een laatsten wierd verstaan / dat yder vry soude staan / derwaarts om Sout te varen / maar dat het de Compagnie vrij soude staan / het selve voor seker prijs te mogen overnemen. De eerste Bewinthebberen hier tot Hoorn / waren
In de May wierd hier het Hoofd-geld betaald / te weten van yeder Hoofd een gulden. Dese Somer wierd de Sluys by de Ooster-poort vernieuwt die seer vervallen was. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Anno 1624. In de Somer wierden de twee water Molens buyten de Noorder-poort geset. Anno 1625. den 23. April is in den Hage Overleeden Mauritius Prince van Orangie, hebbende lang siekelijk geweest / wierd den 16. September daar aan volgende met groote statie tot Delft by sijn Vader begraven. Anno 1626. Viel een seker Jongen ontrent negen jaren oud / by de Steenen-brug in 't water / en dewijl de Molens maalde / was 'er een groote stroom / en doortogt van water / waar door dese Jongen onder het verwelft raakte / en dreef met stroom voort ontrent 450 treden tot buyten de Noorder-poort, alwaar hy weder fris en gesond wierd uyt gehaald. Anno 1627. Wierd de Vesten tussen de Ooster-poort, en de Zee voort opgemaakt tegens de Uyterdijk aan; wierd ook nieuwe Borstweringe gemaakt tussen de Ooster en Koe-poort. Ook wierd het Noord verhoogt / en wedersijds de Huysen een Padt van geele Klinkers gemaakt. Anno 1628. Wierd de Koe-poorts weg verbreed; en de Westerdijk tussen 't Hoofd en de Wester-poort, die seer vervallen was / weder op gemaakt. Anno 1629. In de na Somer wierd het Oost seer verhoogt / so dat de Huysen beneden de straat stonden / streckende tot groote Kosten der Burgeren. In dese Somer wierd 's Hertogenbosch door de Prince belegerd en gewonnen / en Wesel met verrassinge veroverd. Daar wierd ook sterk toegerust om op de West-Indien te varen / waar toe veel van de Keyserse overgelopene haar lieten gebruyken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 19. November kwam de Heer van Schagen, en Reynier Pauw van Amsterdam, met nog twee andere (so den Schrijver meende) als Commissarisen over het Consent wegens de Verpondinge / moetende de Huysen geven / het agtste deel van hare huuren / en de Landen een vijfde; dese Last was seer swaar / en bekwaam om de selve Capitalen seer te doen dalen / en af nemen / want het gebeurde nog daar en boven / dat die gene / welke te weynig gegeven hadden / seer verhoogt en beswaard / en die kennelijk te veel gegeven hadden / in het alderminste niet verlaagt / of verligt wierden. 't Kan den Vaderlanderen niet onsmakelijk voorkomen / het lesen der berugte Dapperheden / door onse Lands-lieden / die nog by Menschen gedenken zijn uyt gevoert; sullen dieshalven 't veroveren van de stad Phernambuco, in Brasil gelegen; hier in lassen. 't Geen sig dus toedroeg. De Nederlandsche West-Indische Maatschappy, rusteden in 't jaar 1629. een aansienlijke Vloot uyt / onder 't Bestier van den Dapperen Generaal Henderik Lonq, ende den manhaften Colonel Dirk van Waardenburg. Loncq geraakte den 27. Juny het Goereesche Gat uyt en in zee / vervil den 23. Augusti ontrent Teneriffe, (niet sterker zijnde dan agt Schepen) onder de vloot van Don Frederik de Tolledo, bestaande in ontrent Veertig Zeylen / in dit ongelijk gevegt / bejegende hy sommige der Vyanden so ruw / dat sy hem sijn Kours lieten houden / en gerust weg vorderen; niet meer dan twee Man had hy in dit treffen verloren. Den 4. September kwam hy met sijn byhebbende Kielen / gelukkig in de Baay van St. Vin- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||
cent, al waar de andere Schepen die met hem in Juny / uyt Texel, de Maze, en Zeeland waren geseylt / en dese Baay tot een Rendevous was beschooren / by hem kwamen. Den 29. November belande daar Colonel Waardenberg, met sijn byhebbende geselschap / die eerst den 20 October uyt Texel geseylt was. Nu warense sterk 54. Ra-seyls / twee genomen Schepen / en dartien groote Chaloupen / die alle bemant waren met 3780. Matroosen en 3500. Soldaten. Den 26. December van St.Vincent seyl gegaan zijn / kregen op den 2. February 1630. 't land van Brasil in 't gesigt / op de hoogte van seven gr. 4. min. Z. Breete. Den 13. der selver Maant kwamen by Cabo St. Augustin, waar beslooten wierd / dat Waardenberg met 16. Schepen na Pao Amorello, 2. Mijl benoorden Phernambuco sou sien te Landen / met 2100. Soldaten en 700. Matroosen; ende dat de Generaal Loncq met de resteerende Zee-magt sou seylen na 't Recif; 't welk den 5. so is uyt gevoert. Waardenberg Lande gelukkig / in 't gesigt des Vyands met twee kleyne Veld-stukjes / yder drie pond yser schietende. Den 16. 's morgens met dag / 't Volk in drie deelen geschaart hebbende / wierd de Voorhoede betrout aan den Oversten Luytenand Eltz, de Middel benden / aan den oversten luytenand Steyncalenfelds, en de Agtertogt aan den Majoor Honx, voort trekkende langs een kreupel Bos / kwamen sy sonder hinder te lijden tot aan Rio Dolce, daar de Vyand ontrent 1800 Man sterk zig verschanst had. Die te voorschijn komende / ontstond hier een dapper treffen / alwaar de onse zig so braaf kweeten / dat de Vy- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||
anden genootsaakt waren hun heyl in de Vlugt te soeken / en 't hasepad kosen; met weynig verlies der Onse wierd dese sege bevogten. 't Geen wel een uytlandig / maar waaragtig geen gering teken is der oude Hollandsche dapperheyd, also veel van ons volk genoodsaakt waren / om tot de middel toe in 't water / en soo de Vyand te keer te gaan. Met wakkere voorsigtigheyd vervolgde Colonel Waardenberg de overwinninge. Rukte met sijn Magt voor Phernambuco: deed het klooster der Jesuyten beklimmen: en de Poort met geweld vermeesterende / was de Vyand genoodsaakt met groot verlies die sterkte te verlaten / 't welk soo grooten vertsaagtheyd te wege bragt / dat de besettelingen / die onder de stad in Retrenchementen geposteert waren / sulks ziende / als ook dat de Agterhoede op hun aan kwam / hun voeten met haze vet smeerde / en de vlugt namen. Waar na de Generaal Loncq hier van verstendigt / twee Compagnien Soldaten en eenige Matroosen / by de Stad aan Land deed stappen: die so dapper aandrongen / dat de Onse namiddag ontrent vier uren / volkomen meester van de selve zijn geworden; hebbende dese geheele expeditie ons geen meer als tusschen de 50 en 60 Soldaten doen verliesen. Na hier eenige nodige bevelens gegeven waren / hebben de Overwinnaars hunne bekomen sege vervolgt / en de 2. Maart de Stad Olinda, ende de daar om her leggende Sterktens verovert. Welke Vastigheden met genoegsaame besetting latende / gingen kours setten na de Provintie St. Martin, welke stad sy sonder veel tegenstand in de maand April veroverde / plunderende en verwoestende al 't | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||
omleggende Landschap. Van daar Kours gestelt zijnde na de Golf van Honduras, en 't Eyland Cuba, om de Silver Vloot nog eens te sien by 't Linker been te krijgen; dog het gerugt der aankomst van Don Antonio de Oquendo, die van Cadix was in Zee geloopen / met een aanmerkelijke Vloot / die met 5000. Soldaten en 3000. Matroosen bemant was / om dese Silver Vloot te begeleyden / deden onse Overwinnaars van voornemen en streek veranderen. Onderwijlen dagt den Admiraal van Spangien Don Frederik van Tolledo van spijt te bersten / mits hy 't veroveren van Phernambuco, Olinde, en andere Vastigheden, nog 't verwoesten van St. Martin, niet had kunnen voorkomen of beletten. Dies wort hy te rade / om de Vloot der Hollanders in 't midden van de Antillos op te soeken. 't Was op 5. Graden dat hy de selve ontmoete / en tot een gevegt nootsaakte / 't welk aan wederzijden met een onvertsaagde moed /en bloedige dapperheyd wierd voortgeset / dog voor hem seer ongelukkig is uyt gevallen / niet tegenstaande 't getal syner Schepen en Volk / dat van onse Vloot seer veel was overtreffende. Thans wierd door Spanjen een voorstel van schorsing der Wapenen gedaan / 't geen door de Algemeene Staten niet is aangenomen; maar in tegendeel haar Verbond met de France Kroon vernieuwt / te weten / van met niemand stilstand van Wapenen of Vrede te sluyten / dan met kennisse des Konings van Vrankrijk. Behalven dat het vuur des Oorlogs ons Vaderland ten gebeente uytmergelde / so was dit Jaar hier te lande een swaare dierte in Granen en Koorn. In 't begin doen men de schaarsheyd be- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gon te bespeuren / wierd het Last Rogge tot 300 Gout-guldens en daar boven tot Amsterdam verkogt. De reden was / om dat vermits de sware Pest die in Polen gegraseert had / van daar niets overkwam / wyl het Koorn in 't stroo bleef leggen rotten / en dat al gesuyvert was en gedorst / kon wegens de droogte de Wyssel niet af komen. Daar by kwam nog / dat eenige Bloed-suygers / de sloten voor hun gepropte koorn Magasijn en hielden / om so al hoger merkt te verwagten / en de Gemeente al meerder 't bloed ten nagelen uyt te perssen / om de Rogge te strekken / wierd by veele 't Brood half Rog / en half Gerst of half Boonen gebakken. De Afgesanten der Heeren Staten Generaal verkregen by de Chaar van Moscovien vryheyd van eenige Hondert Lasten Rogge te mogen opkopen en uytvoeren / sonder welke verligting het in dese Landen bedroeft gestelt sou geweest zijn / want het Graan steeg hoger / hand over hand: ja soo verre / dat in de maand November tot Amsterdam, de sak Rogge tot 12. Gulden 17. Stuyvers 8. Pen. en de sak Tarwe tot 17. Gulden verkogt wierd / volgens welke Reekeninge het Last Rogge beliep 463. Gulden 10. Stuyvers / en 't Last Tarwe 612. Gulden. In 't Jaar 1631. was hier in Holland een verbaast Onweer / voorvallende op den 7. Julius / wanneer in de Stad Hoorn sulke overmatige Hagelsteenen vielen / als by menschen gedenken niet gesien waren / sommige als een hoender Ey / andere grooter / ook kleyner / eenige gewogen zijnde / wierden 1 en een vierendeel pont swaar bevonden; 't welk den Nakomeling misschien vreemt sal voorkoomen / dog egter de waarheyd is. Ik bevind in het Boekje genaamt Nederlands | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vloek en Zegen, door den Beroemden Do. Florentius Costerus Predikant deser Stede Hoorn gepredikt / en door sijn E. naderhand met den druk gemeen gemaakt in 12. Pag. 119 dese woorden / op dit selve Jaar 1631. aldus aangetekent welke wy / als geheel Nederland / en gevolgelijk onse Stad mede / betreffende; de moeyte nemen om uyt hem aldus van woord tot woord gevolgt den Nakomelingen mede te deelen. ,,Was het niet een groot werk / dat de Heere Montanus tekent aan / in 't leven en bedrijf van Willem Henderik, dat van dese Antwerpse vloot, bestiert door Jan Nassauw, en Prins Barbanson, met vallend water / aan de grond geraakt; door de Zeeuwen / beleyd by Hollart, en Maison-neuf, geslagen / en door schrik en wanordre verwert zijn- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de / geen meer als tien sloepen geborgen zijn geworden. Waarlijk een onwederspreekelijk bewijs van des Heeren segen over ons lief Vaderland / een blijk dat de Heere self de Schepselen voor ons heeft laten strijden / en dat van sulke / en andere getuigenissen van Gods Genade te onswaards / het spreekwoord in de wereld is gekomen / so gemelde Costerus in 't genoemde werkje pag.121 by brengt. God is een Lutheraan geworden: God is Geus: Wind en Weder zijn der Geusen Soldaten. Deser dagen geraakten de Remonstrantsche Leeraars van hunne detentie op Loevesteyn ontslagen / men meent met oogluikinge / op die selve wijse wierd hun het Prediken toegestaan / behalven in de stad Leyden, dog gingen tot Warmond, niet ver van daar gelegen / hunne Godsdienst oeffenen. In de provintie van Vriesland ontstond in den Jare 1632 veele oneenigheden ter sake van de Verpagtinge / de Heeren Staten Generaal, tot voorkoominge aller onheylen / hebben eenige Heeren uyt hunne Vergaderinge derwaarts gesonden / onder welke mede gecommitteert wierd / den Heer Olpherd Barendsz. oud Burgermeester des Stads Hoorn, welke alles met Reputatie in goeden ploi hebben gebragt. Orangien, door de sege in 't voorgaande Jaar op de Spanjaart, wegens 't vernielen der Antwerpse Vloot bevogten / gemoedigt / vermeestert Venlo en Roermond, niet sonder verlies van den Frieschen Steevoogt Ernst Casimier; 't leger in Rou over so Doorlugtig een Lijk / rukt voor Mastrigt, 't welk Papenheim vergeefs tragte te ontsetten / 't geen hem op anderhalf duysend Man te staan | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kwam. De Baron van Lede gaf de Stad over / den 2. Augusti en wierd na 't leger van Sante Croce geleyd. Fitters, Limburg, en nog ses andere Sterktens, mosten mede voor de kling des Overwinnaars bukken / als mede Stralen, en Roermonde. De Scher-meer, 't hans een Playsante Plaats / beplant met Lust-hoven / waardig om Princen op te nodigen / wierd dit Jaar bedijkt / en van Moeras tot weeldrig Land gemaakt. Het Last-geld wierd deser dagen mede ingevoert. De Spaanse mogentheyd, had het bewaren van Rijnberk betrout aan Albregt Diesdorp, een Man van beproefde dapperheyd. Dog hy van den 12. May 1633. tot den 2 July benart zijnde / en bevogten door de Manhafte Krijgs-benden van Frederik Henderik ruimt de Vesten aan Oranje in / by bedongen verdrag. Den Marquis van Sante Croce, niet veel voor Spanjen uytregtende / kwam geheel in Haat / dit volgende schimp en laster Vod / wierd tot Brussel in forme van een Pater Noster by de straten gestroyt. Dus was sijn Inhout.
Onsen Vader die te Brussel zijt,
Uwen Name is hier vermaledijt.
Uwen wille is nergens van waarden,
Nog in den Hemel, nog op der Aarden.
Gy beneemt ons dagelijks broot,
Onse Vrouwen en Kinderen hebbent noot.
Gy vergeeft niemant sijn schult.
Want gy zijt met haat en nijt vervult.
Onsen Vader die in den Hemel zijt,
Maakt ons desen Helschen Hond quijt,
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dat hy in Spangien mag geraken
Om aldaar Vygen-Korven te maken.
't Verbond dat Holland en Vrankrijk in 't Jaar 1630 vernieuwt hadden / wierd in dit Jaar 1634. den 15 April weder hervat en bekragtigt. De sterktens Philippyne, en de Sterre Schans, wierden by verrassing den Vyand deser dagen ontweldigt. Spanjen ondernam iets op de Maze, 't geen op een wind-ey uyt kwam / voor Limburg was het joannes in eodem, dies Belegerdense de Stad Maestrigt. Frederik Henderik Breda belegerende / was genootsaakt van daar op te breken / wijl Aytona hem te kort na sette / en hy geen tijd had om sig te kunnen begraven / dit verhovaardigde den Spanjaard geweldig / dies hy aldaar in de groote Kerk ter gedagtenisse / dit groots Gedenk-schrift deed plaatsen: De dapperheyd van Spinola heeft deese Stad gewonnen, maar de wakkerheyd van Aytona deselve van Vyanden verlost. Graaf Jan van Nassou de Stad Rijnberk, op St. Jakobs nagt willende verrassen wierd afgewesen / en sijn toeleg verydelt. Soo ook den Cardinaal Infant, welke op de sterke Schans Philippyne, in de maand May anno 1635 geweldigen toeleg maakte / dog door dappere tegenweer genootsaakt was / onverrigter sake te vertrekken. Waar na 't verbond tusschen de Koning van Vrankrijk en de Heeren Staten Generaal vernieuwt / en nader bekragtigt is geworden. Ik weet niet wat naam / den sotten handel die dees tijds de Tulp-bloemen gepleegt wierd / verdient gegeven te worden; Koopmanschap sou 'k | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het niet durven doopen/ en of het voor geen Gekke-drift / koortse uyt swaar bloed gesprooten / te agten is geweest / laten wy andere schiften: om van de Buytenspoorigheden in andere Steden van ons Vaderland gepleegt / jegens 't in / en uytsoetelen / Schachcheren / van dese Reuk-loosen / en weynig duursamen Bloem / niet te spreeken; soo sullen wy eenige staaltjes in onse stad Hoorn voor gevallen te berde brengen. Een Tulp bol / wierd Anno 1636 alhier verkogt voor 2500. Guldens / waarlijk een doemenswaardige Raserny / een blyk dat het geld toen seer goed koop moet geweest zijn. Een Huys / staande op het Noord / thans by de Rooms-gesinden tot een Kerk gebruykt / wierd mede in dese dagen verkogt voor drie Tulp-bollen; waarom 't selve Huys nog tot een gedenkteken / drie Tulpen in de gevel voert. Ook wierd het Huys / dat tegenwoordig door de Heer Willem Jager bewoont wort / staande buyten de Koepoort / met een stuk Land daar by; 't welk beyde in die dagen van geen geringe waarde was / mede toen verkogt en gelevert voor eenige weynige diergelijke Bloem-bollen. Wanneer my voorbeelden ter hand komen van dusdanige natuur / en tijd / soo moet ik my verwonderen / wegens so buytensporige dertelheden / welke hier nog plaats vond / terwijl dat Bus en Trom het Land in vrede hield / en 's Vyands Veld-Standaarden voor onse Frontieren geplant wierden. Want Venlo en Roermonde mosten 1637 weder plooijen voor de magt der Spaanse Krijgs-benden. De grootse tittel van Sijn Hoogheyd, wierd dit jaar uyt last van den Fransen Koning Lodewijk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de XIII voor de vergadering der Staten aan den Prince van Oranjen Fredrik Hendrik op gedragen / dus verheerlijkt / laat by de Stad Breda Berennen / door den Stadhouder van Vriesland, op den 21. Juny / twee dagen daar na verschijnt hy self met het gros van 't Leger voor de Stad / dewelke hy met so Manmoedige dapperheyd / en voorsigtige Krijgs-kunde benart / en 't pad so eng maakte / dat den Gouverneur Gommer Fourdin, de selve na een beleg van seven weken / met accoord / gedwongen was over te geven. En den wettigen Erf-heer het Sijne te hand te stellen. Dese voorspoed was kort van duur / want in 't volgende Jaar geviel de Slag voor Calloo, waar den Cardinaal Ferdinand een groote / dog bloedige sege bevogt. Hy twee duysend / en ons Leger eens soo veel Lijken bekomende. Dese ramp wierd van verscheyden andere gevolgt. Zijn Hoogheyd Frederik Henderik, sijn magt om her Gelder neergeslagen hebbende / most op breken; Kerpen ging aan den Spanjaard over; Orsoy ten grootsten deele verbrand; Behalven dit alles / 'Soo was 'er dees tijd een geweldige opwater in den Rijn, spruytende uyt een Ysdrift, die / de vrye gang des strooms belettende / de Dijken niet min dan de aanpalende Landen beschadigden. Heteren, de Lymers, de Neder-Betuwe, 't Land tusschen Maas en Waal, een groot gedeelte van 't Stigt Uytregt (by welke Stad de Dijken door braken.) Holland, en Overyssel geraakten onder water.' Genoegsaam stond Holland twee derden deelen van dit Jaar geheel blank / om 't welk droog te krijgen / geen andere middelen / dan Molens dienstig konden zijn; 't geen veel tijd vereyschte / en de Landen so langen wijl dee dras leggen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dog den Hemel moede zijnde / ons aan alle zijde soo seer met Ziel-treffende smerten geloutert te hebben / liet ons een kragtige blijk harer Genade smaken / in 't Jaar 1639. Hier door verstaan ik die merk waardige Overwinning / door den Admiraal ter Zee Maarten Tromp, (2 Jaren geleden tot die waardigheyd aangesteld) en sijn bij hebbende mag / tegen den Spaanschen Admiraal Don Antonio d'Oquendo, in Duins, bevogten; een overwinning die van vele / dog op seer verscheyden manier beschreven wort; daar zijn menschen / die meenen het een groote konst te zijn / opstoffeerende spreekwijsen te gebruyken; een sake groot of kleyn makende / na sy iemant veel / of weynig genegen zijn. 'K sal my van dese drift niet vervoeren laten / maar dese Victorie hier soo suyver en kort ter neer stellen als doenlijk is / 't geen ik na waarheyd niet beter meen te kunnen doen / als uyt de Schriften van James Howel, die in een Brief aan Sir Sakvill Krow, Engelsch Afgesant aan Porte te Constantinopolen, het selve aldus verhaalt. ,, De koning van Spangien had een magtige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||
'k Weet wel dat andere dit anders verhalen / als dat 'er 17. Spaansche Schepen aan strand gejaagt / 10. in brand gestoken / en nog 12. andere genomen souden zijn. Dit schijnt een weynigje hiperboliquement. Dog yeder gelooft 't geen de waarheyd naast is; dog het is ontwijfelbaar / of dit heeft een seer groote overwinning voor ons vaderland geweest / en geen kleyne krak gegeven aan 't trots der Spaansche opgeblasentheyd. 'T gemeen belang vereyschte een aansienlijke besending / na het Deense Hof te doen / in 't Jaar 1641. Waar toe Gecommitteert wierd (benevens de Heeren Boreel, en Wede.) De Heer Albert Sonk. Ridder; Raad, Oud Burgermeester en Hoofd-Officier onser Stad Hoorn. Een Man van deftige Geleerdheyd / voorsigtige Staatskunde / en verzien met alle nodige Hoedanigheden / als in yemand / tot sodanig Hoogstatelijke Charge geschikt / vereyscht ofte gewenscht konnen werden. Den slotvoogd van 't sterke / en voor onwinnelijk Huys te Gennip, genaamt Thomas Preston, was ook gedwongen om dit Jaar te plooyen / voor de Vuyst van Sijn Hoogheyd Frederik Henderik, en die Sterkte aan hem over te leveren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De vreugde over dese zege was nog niet uyt onse Gemoederen gesleten / wanneer sijn meer-gemelte Hoogheyds eenigste Soon Willem, met de Oudste Dogter des Konings van Engeland Maria, in den Egt verbonden wierd. In dit selfde Jaar / te weten 1642. Stierf dien Beroemde aankweeker der Geleerdheyd / den Cardinaal de Richelieu; stigter van het Konstgenootschap / 't geen thans de wereld bekent is / onder de naam van L'Academie Françoise, aan welker arbeyd de Geleerde wereld / een eeuwige verpligting heeft / 't sterven van deser Staatkundigen baas / scheen 't Voorspook te zijn / van 't overlijden sijner Meester den Koning van Vrankrijk Lodewijk de XIII. welke den 14. May 1643. deser wereld overleed / en sijn Soon Lodewijk de XIV. wierd in sijn plaats voor Koning uyt geroepen. De Stern-Meer, wierd dit Jaar met een dijk omheynt. 't Sterke Zas van Gent, hebbende een geruime tijd onder 't bestier van Andris Parado, forte wederstand geboden / wierd eyndelijk Anno 1644. genootsaakt / Oranjens Kling te kussen / en aan hem over te gaan / niet tegenstaande Francois Melo met een tamelijke magt / 't selve getragt had te ontsetten / dog vergeefs. 't Verdrag 't geen dees tijds met de Koningen van Sweden, en Denemarken, de Staten Generaal, de Steden Hamborg, Bremen, en Lubek wierd geslooten / was mede geen geringe verkwikking voor 't Vereenigd Nederland. De tijd om Vrede te maken tusschen Spangien en desen Staat, was nog niet tot volkomen rijpheyd gekomen / want het voorstel dieshalven ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||
daan vond geen in / veel minder voortgang. Deshalven sijn Hoogheyd 1645. de Stad Hulst, in Vlaanderen gelegen / met magt aantast. Den Stee-voogd Hermyn die 't voor Spangien verdedigde / schoon alles deed wat van een goed verweerder kon verwagt worden / was egter genootsaakt / na een Maand belegs die stad aan Oranjen, by verdrag in te ruymen. 't Volgende Jaar / te weten 1646. was niet minder gesegent met Overwinningen / en sege-kransen. Mardijk en Duynkerken mosten voor de Zee en Land-magten der Fransen en Hollanders, swigten / en aan de selve over gaan. Den Hertog van Anguien, namaals Prins van Conde, gebood de Leger-magt der France / voor de laatst genoemde Stad. 't Was yets Held dadigs deselve te overmeesteren. Wy zijn schuldig yeder Landaart hun verdiende Lof te geven / dat de Francen Geestige verstanden onder hun hebben / is niet aan te twijffelen; dat Monsieur de Voiture een der selver is geweest / getuygen sijn nagelatene en uyt gegevene Brieven / onder welke die / die hy over 't innemen van Duynkerken, aan den Hertog van Anguien schreef wel een der aardigste is / 'k sal hem ten playsiere mijner Lands-genoten vertalen / en om sijn geestigheyds wille hier laten volgen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Brief van Monsr. de Voiture, aan den Hertog van Auguien, over 't innemen van Duynkerken.MYN HEER, ,, Ik geloove U. E. soud de Maan met de Tanden grijpen / soo sy het ondernam. Dies verwonder ik my niet / dat sy Duynkerken in genoomen heeft; niets is U onmogelijk / Ik vind alleenlijk swaarigheyd / wegens 't gene ik U Hoogheyd daar over seggen sal; en door wat buyten gewoone spreekwijsen ik U. E. sal doen begrijpen / 't geen ik my van haar verbeelde. Het is sonder twijfel Myn Heer, een seer voordeelige sake van U. E. gelieft te wesen in de Heerlijke staat waar in gy U thans bevind. Maar aan onse beschaafde Geesten / die verpligt zijn te schrijven / op de gelukkige uytslagen die U. E. gebeuren / is het seer moeyelijk / woorden te vinden / die met uwe Daden over een komen / en om van tijd tot tijd / U. E. met nieuwe lof-spraken te prijsen. Soo het U. E. behaaglijk was / sig somtijds te laten Overwinnen / of slegts maar een Belegering / van voor eenige Plaats op te breken / so souden wy door de verscheydentheyd der sake rijke stoffe bekomen. En wy souden schoone dingen vinden / om aan U. E. te vertoonen / wegens de ongestadigheyd van de Fortuyn, en wat Eer het is / hare ongenaden Dappermoediglijk te dulden / en te verdragen. Maar uwe eerste uytvoeringen hebben U. E. met Alexander gelijkgestelt / en siende dat Gy van dag tot dag hooger stijgt / soo | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||
weten wy in waarheyd niet Myn Heer, waar wy U. E. nog ons selven sullen plaatsen / mits wy niets te seggen vinden / of 't is beneden uwe waarde. De Welsprekentheyd / dewelke van de Kleynste / de Grootste weet te maken / kan met alle haar verhoogingen / dat Top-punt van hoogte niet bereyken / waar toe Gy gekomen zijt; en dat gene 't welk in andere onderwerpen gelijkt een Op-stoffering / of vergrotende spreekwijse te zijn / is / van U. E. sprekende / Flaau / en Laff om dat geen uyt te drukken / 't welke men van U. E. denkt. En het is seker onbevattelijk / dat U Hoogheyd, alle Somers het middel weet te vinden / om u Glorie / aan de welke alle voorgaande Winters niet scheen bygevoegt te konnen werden / Grooter en Grooter doet groeyen; en dat / hebbende soo groote beginselen gemaakt / de Gevolgen grooter / de laatste uytvoeringen nog grooter / en de Heerlijkste zijn geweest. Ik verheug my in uwe Voorspoeden soo sulks behoort; maar ik voorsien / dat het geen H. E. Agtbaarheyd voor tegenwoordig vermeerdert / H. E. goede name sal krenken / in de Tijden die te komen staan. En dat in soo weynige tijd / soo veel groote en Gewichtige Daden / den eenen op den anderen uytgevoert / U Levens Beschrijving, voor Ongeloovelijk sal werden aangesien / en de Geschigt-Schriften uwer Bedrijven / sullen gevaar loopen / om voor een Roman, of Verdigtsel werden aangesien by de Nakomelingschap. Derhalven Myn Heer, stel dog eenige Palen aan uwe Overwinningen / al sou 't niet wesen dan om sig na de Geest der menschen te voegen / en om niet verder dan den Gesigt-eynder van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hun geloof bereyken kan. Ten minsten hou u eenige tijd in Ruste / en in sekerheyd; en lijd dat Vrankrijk, 't welk midden in hare Triomphen / ongerust is over H. E. leven / eenige weynige Maanden gerustelijk dat Top-punt van Heerlijkheyd mag besitten / 't welk gy haar verkregen hebt. Ondertusschen smeek ik U. E. ten Onderdanigsten van te gelooven / dat onder so oneydigen meenigte van Menschen / die sig over U verwonderen / en verwonderende / Seegenen; Niemand is die het doet met soo veel Vreugde, soo veel Yver, en soo veel Eerbiedig ontsag, als IK, die ben U Hoogheyds. &c. Zeker een my verwonderens waarde Brief / welkers Glans my al lang in de oogen geschittert heeft. 'K weet niet of yder die Aardigheyd bevat / die'er begrepen is; wel is waarheyd / dat sy in Vertaling veel van haar eygen aardige Serp-soete Lekkerheyd verlooren heeft. Egter is aan de geringste Pluym te speuren / dat hy veel eer met een Arends / als Duyve-schagt geschreven is. Dese afweyding / niet veel met ons bestek over een komende / sal den bescheyden Leser of Liefhebber van lekk're geuren / gaarne verschoonen / te meer / wijl wy sonder om weg te soeken / ten vaardigsten onse Baan weder tragten op te soeken. Beginnende met het Jaar 1647. wanneer Sijn Hoogheyd Fredrik Henderik Prince van Oranje op den 14. Maart / tot droefheyd van gantsch Nederland deser Wereld kwam te overlijden, Van dese Vorst kan geseyt worden / en met regt / dat hem geen Hoedanigheden ontbraken / die in een Groot Man vereyscht wierden. Sijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ommegang was besadigt en wijs / niet beset met Gierigheyd / schoon hy Rijk was / en veel geld besat. Hy was Getrou en Mededogend voor sijn Vrienden en Vaderland; voorts verpligtend / gemeensaam / en beleeft. Hy besat die Staatsugt niet om tot Opperheerschappy te geraken / als Maurits sijn Broeder wel onderhevig was. Hy beminde de Deugd en de Wetenschappen / was betragter van Eendragt / Stantvastig / Sagt / Lijdsaam en Neerstig / een goed Staatkundige en groot Kapiteyn; gaau in de konst van sterkte Bouwing-Plaatsen aan te tasten / en te verdedigen; Slag te leveren / of te vermijden / en 't leven sijner Soldaten te sparen / gevaren af te wenden / en swarigheden te boven te komen / Hij was sijn Vader en Broeder in Kloekmoedigheyd en geluk gelijk / Hy volbragt het werk der Vryheyd en Opperheerschappy der Vereenigde Provintien / en hy had de voldoeninge van voor sijn dood de voor bereydselen te sien / van de Eeuwige Vrede met Spanjen, de welke sijn Voorsaten soo veel moeyte gekost hadde; niet min gelukkig was hy binnen van buytens Huys. Sijn eenigste soon was uyt gehuwt / met de Dogter des Konings van Engeland, sijn oudste Dogter / kortelings met de Keurvorst van Brandenburg, en de drie daar aan volgende met andere Duytse prinsen. Den Weergalose Drost / en eerste in de Rang der Nederlandsche Puyk Schrijvers vereerde sijne gedagtenis / onder andere met dit Graf en tijd Digt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Waar noCh baar D'HoLLant HeLt, soo VVeIrt,
soo VVIIs soo groot,
ALs DeLft ontfIng, eerst op, Lest In, (aCh Wee!)
zIIn sChoot?
Hoe den geleerden Barlaeus, met deftig Latijnsche Poesie den Vorst vereeuwigt heeft / 't geen door den Ridder Westerbaan gelukkig is vertaalt / is Wereldkundig / verscheyden andere Pennen hebben gesweet / om den Lof van desen Doorlugten Prince ten hoogsten top te vyselen. Des overledens Soon Willem de tweede, bekwam na sijn Vaders dood het Stadhouderschap / in welke Bediening hy sig buyten Oorlogs onrusten bevond / maar niet sonder inlandsche beweging / want na dat 1648. den 5. Juny de Eeuwige Vrede / tusschen de Koning van Spanjen, en de Staten Generaal tot Munster geslooten was / so is kort daar na / te weten in October / de selve ook tusschen de Keyser, Vrankrijk, Sweden, en de Duytse Vorsten geteekent. Dit Jaar viel'er soo geweldigen Regen / dat in veele Polders / Landereyen tot over mids Somer onder 't water bedolven lagen / 't geen oorsaak was / dat het gras t' eenemaal bedorf / en het Vee gebrek van voetsel had; self waren de gemeene wegen soo diep / dat men niet als met veel moeyte van de eene na de andere Plaats kon geraken / en 't Jaar daar aan volgende / was het in tegendeel / soo heete en dorre Somer / dat het Veld-gewas / alsoo schraal om kwam door de gedurige droogte / als 't verleden Jaar door de Regen. 't Verdrag wegens de Koophandel / tusschen Spanjen en Holland, wierd ook voor 't uyt gaan van dit Jaar getroffen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Jaar 1650. Viel de geheele Somer wederom soo veel water / dat het onmogelijk was de Beesten in 't Veld te houden / dies waren vele Eygenaars genootsaakt hun Vee uyt de Weyden te halen / met veel schade te verkoopen / of elders voedsel te doen vinden. 't Is bedenkelijk / of dese wrevelige Saisoenen geen Voorboden zijn geweest / van de onlusten die ons Dierbaar en Vrygevogten Vaderland, na soo veel Oorlogs-rampen van buyten uytgestaan / en door gestreden te hebben / van binnen in 't Herte nog te gevoelen stond / want de Binnenlandsche twisten resen seer hoog / en kwamen tot een dadelijkheyd uyt bersten. De Schat-kisten des Lands / waren door een Tagtig Jarigen Krijg genoegsaam uyt geput. De Spaanse magt genoegsaam gebreydelt / en Holland, hebbende alleen swaarder Aanpart gedragen in de Wapen onkosten / als de Ses overige Landschappen des Vereenigden Nederlands, was ook de hardst aandringenste op 't verminderen van de Soldaten / om soo haar inkomsten door sparen te vermeerderen. In dusdanigen voorslag vond de Prince van Orangie geen behagen / en gaf voor dat men niet sorgeloos most zijn / jegens het onlanks bevredigt Spanjen. Ook dat men de Sterktens / die met soo veel Bloed vermeesterd waren / niet sonder behoorlijke besetting moesten bloot laten leggen / seer sterk wierd dit van Oranje aangedreven / dies verkreeg hy by de Algemeene Staten besending aan de Hollandsche Steden, alwaar hy op verscheyde wijsen ontfangen wierd / na dat yeders drift heerschte. De spijt kon hy niet minder opkroupen / als binnen Amsterdam, alwaar hem toegang in den Raad geweygerd wierd / dies neemt hy voor andere ordre te stellen. Ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||
leed het niet lang of een onverwagte Wapenkreet maakte Amsterdam wakker. 't Guarnisoen uyt verscheyden Plaatsen schielijk by een gerukt / versamelen ontrent Hilversum, rukken voort in drie drommen / dog de donkere nagt / en Regenbuy / dee hun 't pad missen / te meer alsoo de Hamburger Post-bode de tijding in de Stad bragt / dat hy 's nagts onder een party Ruytery was ver vallen geweest / die 't op Amsterdam gemunt hadden. Dit gerugt bragt elk in ongerustheyd / niet wetende wat magt haar muur dreygde; minst vermoedende / dat het hun eygene Besoldelingen souden zijn. Met den dag sag yeder de geschapenheyds des saaks / en den toeleg der Stadhouder. Dies den Heer Cornelis Bikker, alleen van de vier Burgemeesteren in de Stad zijnde / de Poorten deed sluyten / Krijgs-volk op 10. Stuyvers 's daags / met veel toeloop aannam; twintig Burger-Vanen in 't geweer / 't Geschut op de Wallen / als ook agt Oorlog-Schepen op 't Y, benevens seven Jagten / en eenige ander wel Bemand Vaartuyg in den Amstel deed brengen. Sijn Hoogheyd dus het hoofd stootende / en siende sijn verrassing op een storting uyt vallen; ylde na Amsterveen, alwaar hy met de Heeren Cornelis de Graaf, Nicolaes Tulp, van der Does, en Cloek drie dagen doorbragt / eer 't verdrag getroffen wierd / op voorwaarden: Dat in toekomende, den Stadhouder vrye too gang tot de Amsterdamsche Raad sou hebben; en dat Andries en Cornelis Bikker, sig voort geen Lands-bestier hebben aan te trekken. Hier mede verstoof alle swarigheyd / en 't Leger wierd van de Stad af gevoert / en weder na hun besetting gesonden. Terwijl dit Beleg duurde / dat seer veel opschud- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ding verwekte / gebeurde iets in 's Gravenhage dat geen minder nadruk bragt in de Gemoederen / der regt Vaderland en Vrijheyd lievende Ingesetenen. De heeren Jacob de Witt van Dordregt, Joan Duist van Voorhout, van Delft, Joan de Waal, en Albert Ruil, van Haarlem, Nanning Keyser van Hoorn, en Frederik Stellingwerf van Medenblik, ter Vergaderinge na den Hage gedeputeert / wierden aldaar vast gehouden en in versekering genomen; Sondag s' avonds zijnde den 31. July in twee Karossen (in yeder drie) geset / elk met drie Soldaten by haar / (op dat sy niet met malkander in 't heymelijk souden spreken / Latijn of Frans / was haar verboden /) 25. Ruyters voor yeder Koets / soo veel in 't midden / en soo veel agter / met nog 50. Musquettiers / door de Venen, Woerden en Ysselsteyn gevoert, (om alle Steden voorby te gaan /) en soo op 't Huys te Loevesteyn. Dit verwekte bystere gedagten / dog het oplopende bloed geset zijnde / zijn de ses opgemelte Heeren wederom ontslagen / ook op beding / van nimmer in 's Lands Bewind gebruykt te sullen worden. Een niet min scherpe dan nette schagt / heeft 'er dies tijds dese Verssen op gepast. Wat treurde Holland, doe den Amstel most ont-
Beeren,
Twee Catoos uyt haar Raad; twee vryheyds-
lievend' Heeren;
Dordregt haar Heer de Witt; Haarlem de Waal
en Ruil,
En Delft, Duist van Voorhout, die sterke Vry-
heyds Zuil;
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoe droevig klaagde Hoorn, de hoofstad der
Westvriesen,
Doe sy de trouwe Raad van Keyser most verlie-
sen?
En riep niet Medenblik, zieltoogend ach ik
sterf?
Soo ik nog langer mis myn braave Stelling-
Werf.
En soo voort.
Op dusdanigen draf schokten hier dies tijds de saken / in Gelderland was ook onmin / tusschen den Adel en de Steden / dog wierd door wijsen raad bevredigt / al eer tot eenige moeyelijkheyd kwam uyt te staan. Soo dese vereeniging vreugde baarde / is seer ligt te bevatten / dog was voor Holland van weynig duur / want Syn Hoogheyd leefde niet langer als drie Maanden / na dese onsmakelijke bejegeningen. 't Was op den 6. November 1650. Dat een schielijke Koorts de draad sijns levens knotte / al eer hy nog de Ouderdom van vijf en twintig Jaren kon bereyken. Een beroemt Schrijver dit verhalende / segt / het Vereenigde Nederland heeft sijn dood met herhaalde snikken meermalen beschreyt. Men kan niet ontkennen / of dese Jonge Vorst heeft veele deugden beseten / dog egter sijne gebreeken mede onderhevig geweest. Hem gaat na al te Staatsugtig geweest te zijn / en de gebreken al te seer toegedaan / die gemeenlijk een aan sig selfs over gegeven Jeugd vergeselschappen. Hy besat veel uytnemende hoedanigheden / door welke hy bemind en geagt wierd. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De schoonheyd sijns Persoons was onvergelijkelijk / de gestalte des Lighaams weergadeloos / en in sijn Wesen / sweefde een aangeboren grootsheyd en ontsag. De trekken sijns Aangesigts waren bevallig / aanminnig / dog gemengt met een soort van Majesteyt, beter te bevatten / dan te schetsen. Hy had een besondere drift en neyging tot de Geleertheyd / en Edelaardige wetenschappen. Hy was een groot Mathematicus / afgerigt in de Philosophie / en bedreeven in Geschigtkunde / de digtkunst was hy besondĕ toegedaan / en wist de waarde der selve; soo veel een Vorst van sijn Geboorte betaamde / na behooren te wegen. Hy was Taalkundig / en sprak met een verwonderens waardige bevalligheid / vijf onderscheydene Talen / yeder soo eygen als hem aangeboren. En al schoon dese voordeelen van Verstand / Geest / en Geboorte / bekwaam waren om hem met waan en opgeblaasentheyd te bezielen / so was hy egter soo Gemeensaam / en Handelbaar / als men van geen Vorst uyt soo Gestrengen bloede gesprooten / sou vermoeden konnen / ofte mogen wenschen; waarlijk seer trekkende zeelen / om sig gelieft te maken / in een Republijk die door Koopluyden / en Borgeren bestiert word. Uyt sig selve / en van Natuur was hy begaaft / met een onwrikbare Dappermoedigheyd; en dat veel is. Hy scheen niet minder bekwaam en Volgeestig / om in den Raad te zitten / als kloekhartig / en onverschrokken ten uytvoer der vereyschte saken / sijn Lighaams kragten evenaarde die der Ziele / en sijn behendigheyd te Paard deed yeder verwonderen / schoon Jong / egter ervaren in Oorlogs-bedrijven / en was Hy niet weg gerukt in den bloey sijner Jaren / 't stond te wagten / dat Hy | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in 't Park der Helden / de Voorrang soude betwist hebben met sijn Vader en Groot-Vader / beyde Mannen / die / so sy ten tyde van Plutarchus hadden geleeft / den Roem souden hebben weg gedragen / van soo veele Doorlugte Zielen / als door sijn Schagt der onsterflijkheyd zijn ingelijft. Dese soo Doorlugtigen Prince wierd ter Aarde gesteld binnen Delft, op den 8. Maart 1651. Groote zielen zijn het Doelwit der uytmuntende verstanden. Hoe seer eenige gepoogt hebben / sijn alom Glory-rijken Name met schimpen te verduysteren / is blijkelyk aan dese staaltjes / welke dies tijds in Handen van een yeder te vinden waren / en nog niet uyt de Wareld zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||
Op de dood van Prins Willem de Tweede.De Faam komt Willems dood door alle Steên ontvouwen.
Soo raakt de Vryheyd los eer 't yemand had vertrouwt.
Is Willem roept men Dood? Soo is hy voor Nassouwen
Te Jong gestorven; maar voor Holland veel te Oudt.
Neen, op zijn regte Tijd, wy hebben Gunst genooten;
Want hy ontsloot ons 't oog, eer 't Sijne was geslooten.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Graf-schrift op de Selven Bedelf, ô Delft dien Delf 'naars Soon,
Die, opgehitst, of door sig selven,
's Lands Vryheyds vry gevogten Kroon
Los moedig poogde t'onder delven.
Dit 's veyl'ger Praal, dan of hy kwam
Zeeg'pralen over Amsterdam.
Sannazarius, een seer bekent Digter / heeft oulinx ses Latijnse Vaarssen op de Stad Venetien gemaakt / waar voor hy / indien de Historyen niet liegen / ontent drie duysent guldens tot belooning kreeg. Maar ik denk niet dat yeder maker / deser boven gemelte Vaarssen / diergelijke belooning erlangt sal hebben. De droefheyd prangde nog met geweldige schroeven de herten van vele / over 't swaar verlies van dese Beroemden Vorst / wanneer des selfs bedroefde Weduwe / tusschen den 13. en 14. November / zijnde 8. dagen na haar Ega's dood / in de kraam beviel / van haren eersten Sone / welke den 15. January 1651. Aldus ter Doopstatie gevoert wierde. De oudste Dogter van Brederode, droeg den Doopeling / sy voor uyt stappende wierd gevolgt van Grootmoeder Amelia, die door Graaf Maurits, en een Engels Heer begeleyd wierd. Daar na volgde de Koninginne van Bohemen, waar agter de algemeene / Hollandsche / en Zeeuwsche Staten / benevens de Gedeputeerdens der Steden / Delft, Leyden, en Amsterdam, als Doopheffers. Brederode, eenige Gesanten en Adel / gingen in de laatste rang. Grootmoeder Amelia, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was de gene welke 't Kind ten Doop hief / en den Predikant Hermanus van der Linden Doopten het / met de Benaming van Willem Hendrik, na sijn Braven en Dapperen Groot-Vader. De blijdschap sweefe nu in 't gesigte van veele. Vrienden waren vrolijk / Vyanden vraten hun herten / elk was gemoet na insigt / of belang de teugel mende. Dog niemand was 'er / die niet yets groots verhoopte van een Telg / gesprooten uyt het Dappermoedigste / en Doorlugtigste bloed / dat oyt door Zon beschenen wierd. En welkers uytvoeringen / daar na met verloop van tijd de Verwagtinge en Hoope ten overmate vervult heeft. De Begravenisse van den overleden Prince van Oranjen, was geregelt en bestemt den 7. Maart 1651 Maar een selden swaarder gesien Onweder / was oorsaak dat de Lijk-Statie tot den 8. uytgestelt en als doen voltrokken wierd. Dit onweder was weergadeloos / den Noortweste Wind / die met kragt woey / dreef het Zeewater schrikkelijk op / hier by was het volle Maan gevolgelijk Spring-ty. Dese Storm en Watervloed wort seer omstandig / gemelt by de Heer Lieuwe van Aytzema in het een en dertigste boek van sijn Historie / of verhaal van staat en oorlog / waar hene wy den Nieusgierigen sijn wijsende: also hier te veel plaats sou beslaan / soo wy 't selve uytschreven; maar sullen alleen seggen / dat de vloed tot Schevelingen verscheyden Huysen verbrijselde / aan de Noordzijde van de Helder, spoelden eenige Woningen weg / en in onse Stad Hoorn, liep de Zee tot over de Roo-Steen, een plaats gelijk yeder bekent is / in't hoogste van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Stadt gelegen. Rondom Haarlem geleekt niet anders dan een barre Zee te zijn. Tot Amsterdam vloeyde het water over den Nieuwendijk, en Warmoes-straat, waar door veel Koopmans goed bedorven wierd / 't scheen of het Noorder quartier door de Water-golven / van Zuid-Holland afgesneden / en met de Ingesetenen weg gevloeit / of ingeswolgen soude worden. Veele pakten hun beste goederen / en sagen uyt na een goed heen komen / om met de selve / ook hun Leven in versekering te bergen / dog den Hemel heeft 'er in voorsien / de Storm doende stillen / den Springvloed af tenemen / en soo de Ingesetenen behouden en van vrese verlost geworden. Niet alleen de Geschigt-schrijvers / maar ook de Digters / hebben dese Vloed door hare klagten vereeuwigt. Den Geleerden Hendrik Bruno schreef een Aanmaning tot gebed, aan de Inwoonders van Hoorn over dese watervloed. 'K vind het in sijn Mengel-rijmen / pag. 323 en is een Vers vol Ziel-roerende uytdrukkingen / en de naam des makers geensins onwaardig. Jan de Groot Jacobz. Inboorling en Burger deses Stads / heeft onder andere van de schade in dese onverwagte Spring vloed geleden / aldus opgesongen. . . . . . . . Elk schrikt en siet een Vloed,
Geparst door Wind, van woeste Water-beeken,
Die op een nieu de Ziel bekeeren doet;
Dees Sonden-straf, op Sondag is geresen,
Men siet de Wind doet bulderen de Zee,
Men siet terstond op Aard een ander wesen,
Veel Land dat wort een openbare Ree.
Hier scheurt een Dijk, daar, storten Huysen neder;
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hier siet men Land dat eertyds water was,
Veranderen door 't schrikkelijke weder
In een Moeras, en nieuwe Water-plas.
Hier drijft een stuk van eenig Vrugtbaar Eyland,
Daar, Huys en Hof, en menig dierbaar Beest,
Hier sinkt in 't Diep het Klaver-dragend Weyland
En wort ten proy het bulderend Tempeest.
Hier spoelt een Strand van d'afgerukte Duynen,
Dit dreygt ons Land met 't uyterste gevaar,
De Wind die wast, de Zee raakt meer aan 't bruynen,
Daar schynt geen Hoop, de handt raakt in het Haar
Van alle kant de nare Klokken kleppen,
In 't naarste van droev'en nare nagt.
De Wind en Zee gaan sig op 't spoedigst reppen,
Om al het Land te brengen in haar magt.
Nu schynt voor ons die droeven tyd herbooren,
Die tyd, waar om de Dortse Maagt nog schreyt,
Doe sulk een hoop van Zielen mosten smooren,
Die lagen hier en daar in Zee verspreyt.
Doe Rijn en Maas sig in malkander worpen,
En met de Waal beyd traden in verbond,
Haar Vloed besprong schier tweemaal veertig Dorpen
En sleepten 't al door kragt van stroom te grond.
Den Digter heeft hier het oog / op die weergaloose Waters-nood van 't Jaar 1451. Wanneer op St. Elisabets nagt / de Stad Dordregt van't vaste land wierd afgerukt / geheel Holland by na | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ondervloeyde / en 72. Dorpen / met ontelbare Menschen en Beesten / kwamen te verdrinken. De Toorn van het Hoofd wierd in dit jaar nog gemaakt / ook ontstond 'er oneenigheyd tusschen Holland en Engeland, 't voorstel van beslissing en verbond vond geen ingang / deshalven het in 't volgende Jaar tot een bloedigen Oorlog kwam uyt te barsten. Hoe seer ons dien Oorlog gesmert heeft staat te oordeelen / uyt dat 'er nu nog Menschen zijn / die'er na soo veel tijd de na wee van gevoelen. De eerste Vyandelijkheden / tusschen de Engelsche en Hollandsche Republijken vielen voor op den 29. Maart deses jaars 1652. na dat al voorens door Olivier Cromwel openbare Commissie-brieven / op alle Hollandsche zeylen waren verleent en uytgegeven / in't kort maakten de Engelsche een grooten buyt. Selve beroemden sy hun van in seven Maanden tijds / meer dan Hondert en Vijftig maal Hondert Duysend Guldens, van ons gevrybuyt te hebben. De Staten Generaal bekommerde hun besonder met de beveyliging der Zeevaart. En lieten ten spoedigsten een kloeke Oorlogs Vloot toetakelen / als ook al de Havenen en stranden lanx den Oceaan met Manschap / en Krijgs-behoeften voorsien. Een Vloot Engelsche Oorlog Schepen / onder 't bestier van den Admiraal Robbert Blaak, ontmoete op den 30. May / in 't Canaal ontrent Doveren den Hollandschen Zeevoogt Maarten Tromp, met zijn by hebbende Zeylen. Hier ontstond een vinnig treffen / waar in de Hollanders blijk gaven van Manhaftigheyd. Cromwel dit verstaande / deed alle mogelijke pogingen om te weten / welke van de twee Natien / de eerste aanrander in dese Zeeslag | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was geweest. William Brandley, en Dionisius Bont, twee Engelse Capiteynen op 't Slot van Doveren in Guarnisoen leggende / als hebbende buyten schoots en oog Getuygen van dit treffen geweest / verklaarden dat den Engelschen Admiraal, drie Koegels na 't Schip van Tromp had geschoten / al voorens door dese met scherp geantwoord wierd / dese Getuygenis der waarheyd wierd egter by de meeste Leden van 't Parlement in twijfel getrokken. De Hollandsche Ambassadeurs / Jacob Cats, Gerard Schaap, en van den Perre leverden over in Geschrift. Dat de Staten Generaal niet dan onderlinge Vriendschap met Engeland beoogde. En dat het Zee-gevegt tegen hare mening was voor gevallen. Dog dese betuyging geschiede te vergeefs / en of schoon den Heer Adriaan Paauw sedert uyt den Haag na Londen trok / en op het ernstigste de opregte genegentheyd der Vereenigde Nederlanden, tot het Engelsche Gemeene best / vooorstelde / soo liep alles op niet uyt / in verscheyden onderhandelingen wierd het minste niet uyt geregt. Want de Engelschen waren enkelijk tot den Oorlog genegen / dies de Gesanten onverrigter sake t'huys kwamen. En de Engelsche Oorlog Schepen uyt Duyns in Zee geloopen waren / voornemens de Nederlandsche Haring-schepen, en komende Oostindisch-vaarders, of te nemen / of te vernielen. 't Was op den 22. July dat Blaak onder de Buyssen kwam / elf der selver Convoyers wierden door hem genomen / en geen geringe schade onder Buys-man gedaan / waar van 'er vele geruineert wierden / 't welk ook dese stad / maar besonder 't naburig Enchuysen, een droevige dood neep was. Hier na liep hy onder Hitland, en door een swaren storm / de Oost-In- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dische Vloot mis. Den 4. Augustus / geraakte Witte Cornelisz de Wit, en Michiel de Ruyter slaags tegen Ascue, en Blaak, dog hier wierd niet meer als Schut gevaart gehouden. Eer nog dit Jaar ten eynde was / 'k meen den 14. December geraakte Tromp en Blaak tegens elkander aan / waar in den Engelsman het te kwaad hebbende / nam de wijk de Teems op / Zeeghaftig wierd hy van Tromp gevolgt / en dese had den Vyand hier aangetast / soo den dienst van noodwendige Loots-Luyden hem niet ontbroken hadden. Dies hy Blaak met vreed liet vlugten; en sijn Kours veranderende een groote Vloot Koopvaardy-Schepen / onder St.Maarten geankert / afhaalde / en behouden in Texel bragt. Dog by Portland komende / wierd hy aangerand van een Esquader Engelschen, hier ging het hevig aan: alles wierd werkstellig gemaakt / wat Moed en Voorsigtigheyd in sig had. Aan wederzijden wierd niet vergeten / en dese drie daagse slag / te weten van den 1. 2. en 3. Maart 1653. stond den Vyand op verscheyden Oorlog-schepen / en dat verwonderens waardig is / op meerder dooden / als den Hollandschen Zeeheld Tromp onder sijn Vlagge telde. Den Heer Joan de Witt, wierd in 't begin van 't Jaar 1653. tot Raad Pensionaris van Holland en West-Vriesland, aangesteld / zijnde de swaarste / moeyelijste / en gewigtigste Bediening / welke in dese Staat te vinden is. Des selfs Commissie bestaande in XXXIV. Articulen / sou te wijdloopig vallen om hier plaats te geven. Dog voor dese Penibele en lastigen dienst / wierd hem geen meer van drie duysend Guldens in 't jaar toegeleydt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het scheen of Engeland haar bekomst begon te krijgen van eenen tot nu toe Moedwilligen Oorlog / te meer / om dat de Switzerse Cantons, als ook haar Sweedsche Majesteyt Christine, seer aandrongen tot slissing der bloedige oneenigheden. Had Engeland lust tot Vreede / Holland neygde mede hare ooren derwaarts. Na eenige wederzijdse Brief-wisseling / wierden de heeren Beverning, Nieuwpoort, van der Perre, en Jongstal, als Gesanten / na 't Engelse Gemene best ingescheept en heen geschikt. Niet tegenstaande dese bewegingen / staken de Engelsche t' zee / met Hondert vijf en twintig Schepen / onder 't geleyde der Zee Voogden / Monk, en Deane, eerlang op de Hollandsche Kust belant, setten sy het aan op de Vloot door Tromp bestiert; Heet en Dapper was dit Gevegt. De Kusten voor en ontrent Nieuwpoort dreunden van 't balderen des Canons / en had de nagt het Gevegt niet gescheyden / God weet wat uytslag 't selve gehad sou hebben / yeder Matroos / yeder Soldaat / soo wel der Engelschen als der Hollanders, betoonde de dapperheyd / welke in een Capiteyn / ja Admiraal vereyscht wort . Met den aankomenden Dag wierd Monk versterkt met 18. Schepen / uyt het Esquader onder Blaak, dus op nieuw gemoedigt hervat hy een tweede Scheeps-strijd. Dog de Schelmagtige laf hertigheyd eeniger naam onwaardige zielen / lieten Tromp in de pekel steken / dies hy hem redde soo als best mogelijk was. Dog eerlang gestijft door Witte Corneliszoon, de Witt, en Michiel de Ruyter, wierd de strijd met soo veel yver en moed hervat / dat beyde Engelschen admiralen genoodsaakt waren hun met vlugten te salveren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dees tijds den 25. Juny wierd Oranje onder een algemeyn toejuichen binnen Breda gehult. Den Jongen Prins ontrent den 17. of 18. Juny voor by Dordregt varende / en sijn gevolg / ziende eenige Menschen aldaar aan de Hoofden of Havens staan / geboden de Minne-moeder met de Prins boven op het Jagt te komen / om het Kind aan 't Volk te vertoonen / de Minne gehoorsaamde / en hield hem met alle magt om hoog op dat van yeder kon gesien worden; in 't kort kwamen veel menschen na buyten loopen roepende / Lang leve de Jonge Prins. Welk geval dien avond geen geringe opschudding binnen Dordregt te wege bragt. De twee honderdste Penning op de Collaterale Successie wierd dees tijd / nopende alle vaste en roerende Goederen / om eenige agterstallen af te doen ingevoert. Dese belasting veroorsaakte eenige wanlusten in West-Friesland, voornamentlijk in de steden Hoorn, Enchuysen en Medenblik. Welke wonderlijk tegen dese nieuwe Lasten te onvreden waren. Wargeesten / die voor een Set-regel houden / dat in troubel water goed visschen is / nemen alle gelegentheden waar / om onthikte gemoederen / al meer en meer op te stuwen en aan te setten / het bleek deser dagen Son-blijkelijk / wanneer men de stoutheyd hadde / van een blaau Boekje te stroyen / ja aan den Raad in te leveren / dat genaamt was Ontdekking van den tegenwoordigen stand der Regeering in de Vereenigde Provintien. Hier in tragte den Schrijver te toonen / dat de Regeering in Holland niet alleen schadelijk, maar ook ontrou, ja verradersch, tegens de vorige gebruyken van Holland, en tegen het huys van Oranje, en de Gemeente | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was. Desen Grollist / wie den Schrijver geweest zy / had niet anders dan een party onnosele en op geraapte Pijlen op sijn koker / en 't gantsche werkje bestond in Laster en Scheldwoorden tegens de welmenende Heeren Staten van Holland en West-Vriesland. 't Is vreemd dat in so wrange tijden als het toen waren / de dertele twist sugt / niet in rust kon blijven / dog daar 't alles woelde / soo most dese Schend-pen mede yets te wereld brengen / dog laat ons voortgaan. Seer duur stond ons dese Somer / en wel voornamentlijk door die bloedige Zeeslag / van den 9. 10. en 11. Augusti / waar in den Dapperhertigen Admiraal Maarten Herperts Tromp te sneuvelen kwam / welkers gedagtenisse / al was hy door geen Phenix schagten vereeuwigt / nooyt uyt het Geheugen der Hollanderen gewischt kan worden Dit Jaar ging den Oorlog verwoed aan / al hoe wel door Gesanten wederzijds gearbeyd wierd tot een Vreede. Welke op 't sluyten stond / wanneer Cromwel seer onverwagt een nieuwe swarigheyd te berde bragt. Dit was het Poinct van Seclusie, waar van naderhand soo veel gesprooken is. Het Poinct / en de Acte van Seclusie hier in te voegen sou te wijd loopen / sullen alleen seggen dat Cromwel begeerde geen Vrede aan te gaan, alvorens de Nederlandsche Staat, door een onverbrekelijke wet, den jongen Prince buyten alle waardigheden sloot, die ooyt by sijne Voor-ouders bedient waren geweest. Dit beding Poinct wierd van de hand gewesen. Dog toegestaan / dat, soo wie in de toekomen- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de het stadhouderschap in Holland bekleede, alvorens het verbond met Engeland aangegaan, besweeren zoude. Weynig smaaks vond den Protector in dit gematigd ontwerp. Hy bleef onwrikbaar op de Seclusie staan. Ja soo vast / dat hy aan sijne Raden beloofde / nimmer dan op die voorwaarde de Vrede in te sullen gaan. 't Schijnt vreemd dat hy / aan wien niet dan de Kroon ontbrak om Koning te zijn / die Spanjen een veer uyt de Wiek dorst te trekken/ namelijk Jamaica, die de Schepen van Vrankrijk durfde roven / die Denemarken dreygde op 't dak te vallen / die voor Sweden geen agting had / en de Beroemste Zee-Helden / de Nederlanders op den Occeaan kwam uyt te tarten / Ja die korts drie Kroonen van een Koninglijke kop door Beuls handen had durven afligten. Dese seg ik / scheen nu bevreest te zijn / voor een ruim twee jarig Wigt. Dog die te regt insiet / sal ligt bespeuren dat Cromwel veel belang had / in de vermindering van de magt des Princen van Oranjen, wiens Moeder de Dogter was van den ongelukkigen Carel Stuart. Die anders magtig zijnde / sekerlijk het Bloed van zijn Groot-Vader niet ongewroken sou gelaten hebben. Na so veel haperings / en wederzijdse stribbelingen wierd egter de Vredehandel tot Partijen genoegen te Londen getekent / den 15. April 1654. en den 27. May alomme afgekundigt / tot vreugde niet min van de Engelsche dan de Nederlanders. Ik heb my de moeyte getroost / desen Cromwelschen oorlog / en daar op getroffen Vrede hier beknopt in te voegen / als een saak / welke nog in 't Geheugen van vele menschen zijnde / de gedagtenisse der selve doet verfrissen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dog 't was niet alleen het alvernielend vuur des oorlogs dat ons pijnde. Het Jaar 1652. deed een oneyndige menigte Menschen sugten door siektens. Verschrikkelijke Koortsen / en de Roode-loop maayden soo veel menschen weg / dat by gebrek van Arbeyders / op veele Plaatsen den Oogst niet kon ingesamelt werden / onse geheele stad Hoorn was in rou gedompelt / alsoo 'er niet een Geslagt by na te vinden was / of het treurde over 't verlies eener Bloedverwand 't Volgende Jaar te weten 1653. bragt mede een buyten gewone ramp met sig / want de Gras Landen waren alom soo vol Muysen / en Ongediert die al 't Gras af knaagden / soo dat de Velden beter na omgeploegde Akkers / dan na Beemden geleken / waar door 't Vee groote schaarsheyd aan voetsel had. Het Jaar 1654. Sette sig bedroeft in voor het Noorder-Quartier. Het bekende Dorp Rijp, dat in Aansien en Rijkdom voor weynige te wijken had / wierd byna geheel in assche geleydt. De wind woey tusschen den 6. en 7. January soo geweldig als weynig menschen beleeft hadden / een Molen / die aan 't eynde van 't Dorp stond / sonder seylen / en wel vervangen / geraakte door de vang; hier was geen stutten aan / in 't korte maalde zig self in de ligte vlam / de Wind blies de vonken op de Daken / welke meest van ried waren / eenige Pakhuysen met Hennip / Scheepstuygen / als anders gevult / raakten mede in de Brand / de brandende Hennip vlokken vlogen overal / soo dat de kerk / met ontrent 430. Bewoonde Huysen / sonder de Pak-magasijnen te tellen / tot kolen geraakten / tot groote schade van alle / en geheel bederf van vele der Ingesetenen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dog dese ramp was niet te vergelijken / by het bedroefde ongeluk / 't geen de Stad Delft op den 12. October besuren moest. Het Magasijn aldaar / gevult met een aanmerkelijke menigte ponden Buspoeder / sprong 's Morgens ten half elf uren in de lugt. De oorsaak is gissing / als ook de hoe grootheyd der schade hier door veroorsaakt. Meer dan 500 Huysen wierden ter neder geslagen. Grooter getal beschadigt. Vele menschen onder 't Puyn der nederstortende Gebouwen begraven / andere met de slag in de lugt gevlogen / in een moment waren verscheydene begoede familien / uyt een genoegsame sorgeloosen staat / tot Gebrek lijdende armoed vervallen. De rampen soo wel de Stad als des selfs Inwoonders door dese slag overgekoomen / zijn eerder te verbeelden dan te beschrijven. Het Agterom, wierd dese Somer overwelft en bestraat. Ook trok onse Burger-Schuttery in de St. Laurens Markt, seer Pragtig op / versien met Pronk-cieraden / en Wapenen als tot soodanige Plegtelijkheyd vereyscht wierden op Stads kosten wierd hun veel Bus-kruyd / soo veel nodig geoordeelt wierd uytgedeelt. Dese Praal-Swier duurde verscheyden dagen / en na gedane Parade wierden de Schutters een Plaats aangewesen / en aldaar met eenige Vaten goed Bier / statiglijk onthaalt. Het was in dit Jaar 1654. dat den Beroemde Nederduytschen Digt-Phenix dese volgende Vaarsen ten Pen uytvloeyde. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Staten-huys, Stads-huys en de Waag
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Op de Wijd-Vermaarde Zee-stad Hoorn.Alias inter Caput extulit Urbes.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zy vond het Haringnet. Geen Letterwijs vernuft
Nog Geest van and're Stêen haar telgen heeft verblust.
Een stille Burgery, opregt van Eygenschappen.
't Geloof, Regtvaardigheyd liet hier haar leste stappen
Een Raadhuys, sonder smet, de Vrijburg van 't gemeen
Soo draagt West-Vriesland moed op d'Eere van sijn Stêen.
J.v.Vondel De Tooren die voor weynig Jaren aan 't Hooft gemaakt was / wierd mede dees tijd verciert met een yseren Lening / wegende de selve 1505. pond. De Pest begon dees tijds in Holland veel Lijken ten Grave te rukken. Dit / en nog twee volgende Jaren besogt den Hemel ons met dese Tugtroede. Dese Stad Hoorn, had geen gering aandeel in dese straf / alle Neeringen en Handteringen stonden genoegsaam stil. Den Koophandel kwijnde / en de Scheepvaard was de Lendenen gebroken / 't dagelijks werk was Sieken te troosten / en te helpen de overledene ter aarde te brengen / en zig selve mede tot sterven te bereyden. Door dese felle tugtiging is dese Stad merkelijk van Inwoonders gemindert en af genomen; niet tegenstaande soo sware ramp wierden de Havenen der Stad met seer groote kosten verdiept en verbeetert / tot gerijf der Borgeren en gemak der Vreemden. De Nieuwe Paarde Stal wierd anno 1656. gemaakt / als ook de Sluys op de Goorn. De nieuwe Veermans Kay welke seer kuylig en oneffen leyd / wierd me- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de opgenomen / en op nieuws bestraat / 't geen deselve seer aansienlijk maakte. De Medenblikker vaart wierd ook in dit Jaar Gegraven / wat nut en gemak soodanig dienstige werken aan brengen is ligtelijk te bevroeden. De Heeren Wet-houderen die sulks aangingen / dit beseffende als ook de noodsakelijkheyd van 't werk / vonden goed / om in 't volgende Jaar 1657. een straat weg op Keeren te doen leggen / beginnende van de Noorderpoort, en loopende aan de Swager-weg. Ook wierd het Wester Eyland met een ketting Paalwerk of geheyt en gesloten. De steenen in de Grave-straat, door de tijd in een slegten stand gebragt / wierden deser dagen mede verleyd. Ook wierd de Munt-straat-Sluys, en Brug gemaakt / 't welk de Stad geen geringen Cier / en de Inwoonders veel Gemak by sette. De Brug en Overtoom tot Grost-huysen wierd nu ook / niet sonder groote kosten gemaakt / en ten gebruyke gebragt. Mede wier in dese dagen ten dienst van 't algemeen de Oostindische Steeg verstraat. Waarlijk voor de bewoonders der selve een groot / en voor alle Ingesetene / cierlijk werk. De Ooster-poort Sluys, worde mee op gegraven / en met een considerable sware muur versterkt. Ook is dees tijd Mijl-paal op Schardam vernieuwt. De Koepoorts weg, een wandeling / aan / en effen buyten de Stad gelegen / daar by soo vermakelijk / als weynig Wandel-wegen bekent zijn / vermits sy van een behoorlijke breete / aan de eene zijde / met playsierige Lusthuysen / en Woningen / aan de andere / met aangename wel beplan- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te Tuynen / en Gras-rijke Beemden / besoomt is; wierd ook in dit Jaar 1657. tot nut en gemak der Stedelingen van Hoorn, met op sijn kant gesette Klinkers bestraat / en 't gebruyk ten nutte gebragt / een uytvoering / welke geen minder lof verdient heeft / voor de gene welke sulks te berde gebragt / en voort geset hebben / als de Heer Constantin Huygens verdient heeft / met het ontwerpen / en doen maken van die brave straat-weg / die 's Gravenhage na Schevelingen leydt en het verwondert my / dat onse stad Hoorn, welke 't noyt aan deftige Geesten / en uytmuntende Verstanden ontbroken heeft / niemand vond welke dese korte / dog volmaakte Playsierige Wandel-dreef / met vloeyende Digt-maat de nakomelingen heeft voor gesongen. Waarlijk was mijns bedunkens dese rijke stof te schoon / om soo stilswijgende de vergeetenheyd / en tijd aan te bevelen. Heeft den Geestigen Tengnagel sijn lindebladen; den onvergelijkelijken Huygens, welke de eerste rang toekomt / sijn Batava Tempe, of 't Voorhout van 's Gravenhage, Vader Vondel, den Rijnstroom, Soon Antonides het Y gesongen / andere hunne Geboorte Steden / of der selver doorlopende Stromen / of omheynende Wandel-dreven / vermakelijke Gaarden / of Lommer-rijke Wouden / ter eeuwigheyd ingewijd. 'K seg nog maal dat het my ten hoogsten vreemd voorkomt / dat niemand dese uytnemende gelegentheyd by het hayr gevat / en sijn geboorte Plaats daar mede een oogschijnelijke / en in daad brave dienst / gedaan heeft. Mogelijk sal een later tijd / yemand / belust tot Helden-trant / of vernibbelt op Liersang / doen te voorschijn komen / welke het verwaarloosde met dubbelen woeker sal in halen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit staat te hoopen. Maar laten wy van dese stof tot een andere overgaan / en sien wat het Jaar 1658. voor Holland, en voornamentlijk de stad Hoorn, (doelwit onser penne) te voorschijn bragt. Denemarken, in verbond met ons / en in oorlog tegens Sweden, benoodzaakten dat wy een sware Vloot tot onderstand van die Noortse Kroon / (haast had ik Nortse geseyd) ter hulpe schikte / door tegenwind wierd dezelve meer als vier Maanden in onse Zee-gaten opgehouden / eydelijk in ruym sop / en ter gebevoegde Plaatse gekomen / bejegende den Vyand. 't Was in de Sondt, dat het swaar en seer bloedig Gevegt voorviel / waar in de Hollanders regtschapen preuven gaven der Aaloude beroemde Dapperheyd. De Overwinning alhier bevogten was niet gering / de meeste Sweedse Oorlog Schepen wierden verbrand / of anderszins vernield / weynige konden 't gevaar met vlugten ontkomen / andere met de Kling in de Vuist verovert / hadden 't bitter vermaak van hun tot Koppenhagen op gebragt te zien. Pieter Floriszoon, een Man van beproefde dapperheid / Heldadigen inborst / en noyt besweken trouwe / langs welke trappen hy was opgestegen / tot de Hoofstatelijke bediening van Vice-Admiraal van Holland en West-Vriesland en 't Noorder-Quartier, sneuvelde in dese Slag / 't Lijk wierd tot in onse stad Hoorn, en sijn Ed. alhier in de Groote Kerk ter Aarde gebragt / in welke kerk hem een Prachtige Praal Tombe is opgeregt / op welke dese Vaarsen te lesen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||
PIETER FLORISZOON.
Die als een Held den Brit, den Portugees, den Sweedt,
Voor Britlandt, Portugal, en de Sondt bestreedt,
Die Koppen-haven hielp ontsetten, door sijn kiel;
Rust hier; de Hemel is de Haven van sijn ziel
Geschooten, en Gestorven den 8. November 1658.
Den Geleerden en meer gemelten Henrik Bruno, is den Maker van dese Vaarsen / zijn vloeyenden / en agtingwaardigen Digt-pen / heeft dese drie volgende Gedigten / op den Dapperen Held Floriszoon, aan den Wereld een besten gegeven / om den Inwoonelingen 't Geheugen deses braven Mans op nieuw te doen verfrisschen / sullen wy die hier nevens voegen. Dus luyden dan de Vaarsen / des bewetenschapten Mans / en Conrector der Triviale Scholen deser Stede. | ||||||||||||||||||||||||||||
Lijk-digt
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dien men 't voor't land soo braaf sijn leven wagen sagh,
Wert hy begraven? Ja, wert hy begraven? Neen.
De waarheyd scheyde Ziel met 't Lijf en Ziel aan tweên,
Het Lijf most eenmaal in den grave zijn beslooten.
Maar eeuwig levens Heyl wert van de Ziel genoten.
Gy, Leser, die dan hier op desen Graf-steen siet,
Zoekt Pieter Floriszoon ten halven; meerder niet,
Maar wilde gy hem na sijn dood besien ten heelen,
Soo most gy d'oogen na de Laagt en Hoogt verdeelen;
Soo most gy breken door de Wolken en de Zerk;
Een, waar onaangenaam, en een onmoog'lijk werk.
Het lijf soud zijn vol stanks, de Ziel onsienlijk wesen,
Hou 't Lijf dan voor gesien, de Ziel voor noyt volpresen,
Schoon ik over de geestige Gedagten van Bruno dikmaal op getogen heb gestaan / en nevens my / vele Liefhebberen / ja Kenders der Poësie / soo schijnen dese sestien Regelen geensins eenige der minst verwonderens waardige te wesen. De volgende sullen mede om geen Hooy blaten / maar hun gewigt kunnen ophalen. Dit is dan het tweede | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Klink-digtDie met een stalen moed, om eere te behalen,
In dienst van 't Vaderland trok na de Sondt, en 't Noordt.
Als Onder-Admiraal, en kweet sig so 't behoort
Die heeft d'Heer Tromp ontset, het Puyk der Admiralen.
(Wiens nagelaten Lof kan Aard nog Zee bepalen.)
Die heeft d'Heer Tromp ontset, toen hy van alle kant,
Van twintig tegen een, door Britten wierd vermant,
Die liever in de Grond met 't Opper-hoofd woud dalen,
Dan dat hy het verliet: Dien Trom wierd een Trompet,
Van Eer; waar door hy wierd tot Onderhoofd geset.
Die door 't Rampsalig lood der Sweden wierd geschooten;
Wert met gemene Rouw hier in het Graf geleydt.
Sijn ingeleyde Roem (die blijft in eeuwigheydt)
Kan nergens dan met Tromp in d'Hemel zijn beslooten.
Dat Bruno een goed Digter is geweest / daar aan twijffelt niemand. Dat hy alzins den onnavolgbre Hof-swaan Huygens in 't sog heeft gese- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ten / en getragt by te blijven / sijn geen geringe blijken van dit bovenstaande Gedigt is 'er een van onder vele / en alschoon het vol geest / en deftig / den maker / en nog veel minder het onderwerp niet onwaardig is / soo zijn 'er egter Menschen welke meer smaak in 't navolgende gevonden hebben / wy laten yeder sijn oordeel / en voegen het tot Lof des Zee-helds hier nevens. Soo doet Hoorns Burgery met 't slepende geweer,
D'Heer Pieter Floriszoon, geleyd door d'Heer van Sander,
Ten Gravewaards vol Rouws, helaas ! die laatste eer.
Soo volgen wy dien Held vol Rouws, ag ! met malkander.
Die, doen hy 't Lijf verloor, won Scheeps, en Hemel-kroon,
Dit is voor menschen oog, die over zijn gebleven;
Op dat men sulk een liefd' aan 't doode lijk betoon,
Als aan een levend' lijf sou konnen sijn gegeven.
Hoog loffelijkste Stad, Gy wilt, 't geen menschlijk is,
Die voor 's Lands welvaard storf, met d'uytvaart soo betalen.
Gy kunt aan 't Lijf niet meer, maar voor de ziel waar't mis,
Gods Borgery ging die al over 't Jaar inhalen.
Den Gunstigen Leser moet berigt zijn / dat de heer Floriszoon, al over 't Jaar dood was ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||
weest / alvoorens 't Lijk in onze Stad ter Aarde wierd bestelt. Om de Liefhebbers der Latijnse Poësie niet te misdeelen / soo plaaten wy hier een Graf-schrift op den gemelden Heer onder Zeevoogt / mede den Schranderen Bruno uyt het breyn gepuurt / dit zijn sijne woorden. | ||||||||||||||||||||||||||||
Epitaphium ejusdem, Herois Fortissimi.
Pro Patriâ pugnans, causâ meliorae Batavum,
In suëonum classes, inimica glande necatus,
Qui sic occubuit, quem gloria tota secuta est,
Omni florebit Petrus Florentius aevo.
Wy sullen de Assche deser waerden Man hier mede laten rusten / en onse opgesette taak tragten af te doen. Alvorens dit Jaar 1658. ten eynde liep / wierd de Muur tusschen de Koe-poort, en het Wagthuys, welke door den al verslinbaren tijd by na geheel vervallen was / geheel vernieuwt / en als uyt de grond weder opgehaalt. Het Visschers Haventje, wierd ook in dit Jaar gemaakt / en met Paalwerk geheyt / tot schutting der onstuyme Zee-golven. De Nieustraat, gelegen agter de Otto Reynderszsteeg, (nu genaamt het Baadland) wierd nu mede voor de eerste maal bestraat. Boven soo vele Stads onkosten ten gerijve der Inwoonderen nuttelijk besteet / wierd ook goed gevonden / om de Havens / door het invloeden der sanden / als anders / eenigermaten droog geworden / op nieuw te verdiepen / en te verbeteren / gelijk sulks ook mede dies tijds gedaan wierd. De modder daar uyt gebaggert / en de andere spetie welke daar uyt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gearbeyd wierd / is meest na / en op het Schuytes Eyland gebragt. Ook wierd de Nieuwe Vyselstraat nu met steenen geplaveyt. De Zee-dijk, de Westerdijk, en het Sand, wierden dit Jaar alle aan erven afgedeelt; en soo verkogt / een onfeylbaar teeken van Burger en Nerigrijkheyd deser Stede. 't Volgende Jaar stonden dese erven ten grootsten gedeelte met cierlijke en aansienlijke Gebouwen beset / welke erven altemaal door Kooplieden en Reeders / die op de Levant handelden / ook Schippers / die om de West voeren / gekogt en Bebout wierden. Welke Negotianten dies tijds / seer veel in dese Stad waren / waarom ook de Zee-dijk, doen sijn regte naam de Italiaanse Zee-dijk gegeven wierd / dog om de kortheyd wort het woord / Italiaansche, agter gelaten / en slegts de Zee-dijk nu genoemt. Deser dagen was de Stad Hoorn op het alderwelvarenste. De Scheepsvaart / nam hand over hand toe; door dien de Schippers gelukkige Togten deden / kregen de Reders seer aanmerkelijke uytgiften. De Koopman kon sijn waren willig verhandelen, door de grooten aftrek / en Volkrijkheyd der Stad hadden de Winkeliers gesegende Nering / en daar het dese wel ging / hoe kon het den Ambags-man dan kwalijk gaan? Dese had mede druk werk; kort om / yder Burger en Ingeseten / van de minste tot de meeste / ging het by uytnementheyd voorspoedig / en niemand had reden van klagen / van die met een ondankbaar Herte / sig selve / die Gesegende dagen onwaardig maakte. Tot cier en nut der Stede / wierd in't Jaar 1659. goed gevonden om de Hoolweg, van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Venen-laan af / tot aan de Geldeloose Weg, altemaal met Ypen Boomen te beplanten / 't geen seer vroeg in 't Voorjaar ook gedaan is. Het Straatwegje wierd nu ook op het Dijkje op Keeren geleyd, beginnende van de Noorder-poort af / en loopt tot aan het Siek-huys toe. Die ry Palen wierd nu mede tusschen de Otto Reyndersz. steeg, en de Kraan, benevens de Duk-dalven by de Timmerwerven geslagen. Ook wierd de Raagjes Brug dees tijd vernieuwt. In 't Jaar 1660. wierd de Hooge Vesting by de Wester-poort, bestraat / 't welk de wandeling niet onvermakelijker maakt / ook wierd tot nut der Zee varende het Kopere schip op de Toorn van het Hoofd geset. In Vrankrijk viel dit Jaar yets aanmerkelijks voor / 't geen de moeyte wel waardig is / hier aan te teekenen. Om het Stee-Voogdschap binnen Oranjen was groot geschil durende de Minderjarigheid van den Prince, de Graaf van Dona, die daar 't bestier en gesag in handen had / ondernam die Vesting geweldig te versterken / de Koning van Vrankrijk hier van verstendigt / schreef een Brief aan Maria, Moeder der Prince, dat hy sulks met geen goede oogen kon aansien, dat dit nergens toe strekte, als om Vrankrijk te zarren, en uyt te dagen, en so voort. Den Cardinaal Mazarin, schreef desgelijks een Brief aan Amalia van Solms, welke al mede op diergelijke sin ter neder kwam. Eyndelijk kwam het daar op uyt / dat den Franschen koning / onder 't beleyd van Plessis Praslain drie Duysend Krijgs-knegten na Oranjen heen schikte / die 't selve met ernst Belegerde. Den markgraaf Montbron, setten 't werk soo wel voort dat Oranjen overging op billijke beding-punten. Waar on- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der ook dese vloeyden / Oranjen sou weder aan Prins Willem Hendrik werden ingeruymt, soo haast hy meerderjarig was, of by des selfs aflijvigheyd, aan de Keurvorstinne van Brandenburg. Lodewijk hier van kennis hebbende / begaf 'er sig self in Persoon na toe / en wierd 'er seer pragtig ingehaalt onder 't gewoonlijk gejuich / Vive le Roy, Lang Leve de Koning. Maar die Majesteyt vond als doen geen smaak in diergelijke Taal / en deed wel uytdrukkelijk gebieden / dat niemand sulks sou roepen / maar wel Lang Leve de Prins van Oranjen. Op welk geval 't sedert verscheyden versiende oogen / hun aanmerk hebben genomen. Den 18. December deses selven Jaars ontstond hier soo swaren en verschrikkelijken Stormwind / dat de oudsten der bevarene Zee-lieden een-stemmig verklaarden / nog noyt op Zee / of vergelegen Wereld-oorden / geweldiger of kragtiger bulderende Wind / gehoort of ervaren te hebben. Geen geringe schade wierd hier door in dese Stad soo aan Huysen / Schepen / en Koopman-schappen geleden / ook hadden eenige Ingesetene het ongeluk door van de Huysen gewaayde Pannen / en Steenen / op een erbarmelijke wijse beseert te worden. Dit Jaar 1660. Was seer aanmerkelijk ter oorsake der verscheydene wonderlijke Wisselbeurten / en Staats-wentelingen in Europa voor gevallen. Carel Gustaav Koning van Sweden, was den 25. January van een sware Verkoudheyd overvallen / hier by kwamen hevige Bluts-koortsen / ook een Sinking op de borst; dus sukkelde sijn Majesteyt tot den 23. February / als wanneer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hy s' morgens ontrent 2 uren uyt dese Wereld scheyde / om sijn Aardsche / met Hemelsche kroone te verwisselen. Den Afgesant dier Kroon / den Heer Cojet maakten sulks haar Hoog Mog. bekent op den 14. April / als mede ten Troon verheffing van den nieuwen Kroon-Prins. So ooyt de dood van een Gekroonde Kop / verandering / en ontsteltenis / heeft by gebragt / 't was dese. Want de Koninginne Weduwe / sig in groote beslommernis vindende / daar by twee magtige Kroonen / als Polen en Denemarken ten Vyand / verhaaste sig / om met beyde Vrede te treffen. Met Polen wierd een begin gemaakt / en na verscheydene wederstrevingen / de selve getroffen / en ten Olyven, gesloten / op den 3. May. Denemarken overwegende dat Polen met Sweden af sonderlijk gehandelt had / en vereenigt / verhaaste hem mede om tot Vrede te geraken / de Gevolmagtigden van Haar Hoog. Mog. waren tot het voortsetten der selve geen geringe hulpmiddelen / volgens de 't Gravenhaagse op stellen / en den inhoud van 't Bood-Schildse Verbond / wierd de selve den 27. May tot Kopenhaven gesloten. Haar Hoog.Mog. dese twee Vredens Verbonden in een Maand ten grootsten gedeelte hebbende uytgewerkt / oordeelden 't ook nodig voor sig selven te sorgen / weshalven ten selven dage tot Landskroon een nieuw Verdrag met Sweden wierd op gestelt / ten eynde de overdragt der Deense Mogentheyd, niet te nadelig sou worden voor de Ingesetene van hunne Staten. Meer / en verwondelijker beurtwisselingen / wierden in dit jaar in Europa op 't groot toneel vertoont. Na Karel de eerste, Koning van Engeland, Vrankrijk Schotland en Yrland, sijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||
doorlugtig hoofd aan de haat had moeten overgeven / en syn overedel bloed voor Withal door de bijl / was geplengt / swierven sijne fijne soonen een geruymen tijd herom / met wat agting en bewijs van uyterste eerbied / deselve in de Nederlanden zijn onthaalt geworden / is nodeloos hier op nieuw te vermelden. 't Was op den 15 may dese jaars 1660 dat Haar Hoog. Mog. kennisse kregen / dat het Parlement van Engeland beslooten hadde / om Karel de II tot hunnen wettigen koning te willen verkiesen / en daar voor uyt te roepen. Meer en verwondelijker Beurtwisselingen / wierden in dit Jaar in Europa op 't groot Tonneel vertoont. Na dat Kael de eerste, Koning van Engeland, Vrankrijk Schotland en Yrland, sijn doorlugtig Hoofd aan de Haat had moeten overgeven / en syn overedel Bloed voor Withal door de Bijl / was geplengt / swierven sijne Soonen een geruymen tijd herom / met wat agting en bewijs van uyterste Eerbied / deselve in de Nederlanden zijn onthaalt geworden / is nodeloos hier op nieuw te vermelden. 't Was op den 15. May deses Jaars 1660. Dat Haar Hoog. Mog. Kennisse kregen / dat het Parlement van Engeland beslooten hadde / om Karel de II. Tot hunnen wettigen Koning te willen verkiesen / en daar voor uyt te roepen. Die Majesteyt sig een geruyme tijd tot Breda onthouden hebbende / wierd aanstonds met een aanzienlijke Besending vereert / de Heeren Schreevelshoek van Dordrecht, Vlooswijk van Amsterdam, en Teylingen van Alkmaar, wegens Haare Ed. Groot Mog. de Heeren Staten van Holland af gesonden / versogten sijn Majesteyt dat hy geliefde sijn Reys over hunne Provintie te nemen / en in 's Gravenhage eenige tijd uyt te rusten / 't geen geschiede / dog met soo veel Pragt en Heerlijkheid als Holland nog oyt vertoont had. Den 25. May wierd sijn Majesteyt gevolgt van 500. Engelschen / meest Edel-lieden / door de Staten van Holland, met meer dan 150. Koetsen seer pragtdadig ingehaalt; en op een seer kostelijke Maaltijd geregaleert. Den Zeevoogt Montagu vervaardigt om den Koning over te voeren / leyd voor Scheveningen met 17 Oorlog-Schepen / donderde uyt sijn Metalen vuur-blasers / dat de gantsche strand dreunde / van den Vyverberg wierd hy met gelijke klank betaald en niet schuldig gebleven Na seer vele van wedersijdse Hoflijkheden / en Dienst-betuygingen / verscheen den 2. Juny dag | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||
beschooren tot het vertrek sijner Majesteyt / 't uytgeleyde geschiede met geen minder Pragt / als de Inhaling was geweest. Tot Scheveningen aan strand gekomen zijnde / nam sijn Masjesteyt nog maal afscheyd van al de Leden van Staat / die hem gesamentlijk begeleyd hadden / toen voer sijn Majesteit na Boord / en geraakte in 't korte onder Zeyl / geraakte met genoegsame spoed op den Teems, en soo in sijn Koningrijk / alwaar hy met toejuyching des Volks / op een Majesteuse wijse seer Prachtig werd Ingehaalt op den Throon sijner Voor-vaderen te prijk raakte / na dat hy niet minder dan twaalf Jaren in bittere Ballingschap gesworven / veel wederwaardigheden uytgestaan / en in Holland duysende van tederhertig Bejegeningen genoten hadde. Dat dit laatste / en soo veel verscheydene onthalingen Haar Ed. Groot Mog. de Staten van Holland, behalven de andere Provintien, groot geld gekost heeft / is seer gemakkelijk te begrijpen. En dat het kort daar na door sijn Majesteit seer slegt beloont wierd / niet tegenstaande Hy een nauw Verbond in dese tijd met Haar Ed. Groot Mog. gemaakt had / is ietwes dat niet dan al te Wereldkundig is. Dit hebben wy hier mede niet ondienstig geoordeelt in te voegen / denkende dat by Eeuwen / het geheele Christenrijk / veel min onse soo nagelegene Buren / Bondt-genoten so vele stand veranderingen in een Jaars tijds als in 1660 is overgekomen. Laten wy na dese afwijking / ons weder op het onderwerp onse Pen voegen / en zien wat de Stad Hoorn in 't navolgende Jaar 1661. is over gekomen / het welk van seer geringe waardy is / want ik bevind niet dat 'er yets anders van belang gebout is in dit Jaar / als het Commissa- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ris-Huysje buyten de Wester-poort. egter liep dit Jaar niet ten eynde / sonder dat yets aanmerkelijks voor den Staat van Holland wierd uytgeregt / wijl de Vrede tusschen de Koning van Portugaal, en Haar Hoog.Mog. getroffen / en den 9. Augusti onderteekent wierd / den Gesant van Portugaal, de Graaf van Miranda, had langer dan anderhalf Jaar bezig geweest om een Vrede te bearbeyden / maar het kwam op de wedergeving van Brasil aan / 't was niet in de magt des Konings van Portugaal, 't selve te kunnen doen / maar een Equivalent in vergoeding wierd aangeboden. Met wat vlijt en onvermoeyden yver den Raad Pensionaris Joan de Wit, welke in desen handel wel het meeste gebruykt is geweest / het belang der Nederlandsche Ingesetenen aan waargenoomen / is by na ongelooflijk. Het opstel van 't Verdrag is te omstandig hier by te voegen; dog de gene / welke die groote ziel eenige agting toedragen en nieusgierig zijn / sullen hun gaarne de moeyte troosten met sijn Ed. Leven in Quarto gedrukt na te slaan / al waar het van Pag. 166. tot 178. van woord te vinden is. Het Jaar 1662. Was mede niet seer merkwaardig voor onse Stad / als alleenig dat de Lantaarn-dijk behayt en gemaakt wierd / als mede het Visschers Vlot, en de Overtoom, in de Bangert. Tot vermaak der Burgery wierd hun toegestaan in de St. Laurens-markt met hun Geweer te mogen optrekken / 't welk seer cierlijk te sien was / en by menigte Vremdelingen herwaarts lokte / om Oog Getuygen deser vreugde te wesen. Na gedane saken wierden de Schutters / uyt last der Burgermeesteren met vry beste Bier beschonken / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en ten aangewesene Plaatse staatiglijk geregaleert. Het Kerk-Hof om de Groote Kerk / dat tot dus lang / vele in de weg had geweest / wierd in het volgende Jaar 1663 weg gebroken / en gevolgelijk bestraat / het welk een deftig cieraat en groote ruymte kwam by te brengen / besonder geeft dit de Kerk een groot aansien / want die te vooren met een vuylnis nest omheynt was / als een aanlok plaats om alle stank / en ontijdigheid op te brengen / en in tegendeel nu / met een wel geplaveyde straat omringt is / de welke voor geene in de geheele Stad te wijken heeft. Den Overtoom tot Wognum wierd mede nu gemaakt / beneffens de ketting-Palen, strekkende van de hoek van 't Wester Eyland af / tot aan de Wester-poort, zijnde een lengte van 233 en een vierde Roede. Ook wierd dit Jaar de Beer gemaakt / tusschen de Noorder en Koe-poort, soo ook de muur aan de Vesting / van de Noorder-poort af / tot aan de genoemde Beer, 't welk een confiderable Kosten most veroorsaaken. Dit alles niet tegenstaande / soo wierd nog de selfe Somer / die gerijffelijke Trek-weg tusschen Hoorn, Edam en Purmerende, en soo geheel tot aan Buyksloot toe vervaardigt / en tot het gebruyk geschikt. Holland, munt uyt in alles wat tot vermaak / gerijf / en nut der selver Ingesetene kan vereyscht worden (dog het vermaak / gerijf / en nut deser Trek-wegen, is ietwes 't welk by uytnementheyd uytsteekt. Heeft Spangien en Italien, rosbaren / Duytsland Karren / Vrankrijk, en Engeland, Koetsen en Post-chaises / nog 't een nog 't ander / nog alles is niet te vergelijken / by dese Trek-wegen, nog Sneeu / nog Regen / nog Storm / brengt hier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een Reysiger koude nattigheyd / nog bange Vrees aan; 't Gemak is hier allesins te vinden / en yeder is versekert ter sekere ure te wesen werwaarts hy sijn weg genomen heeft. Niet tegenstaande soo veele sware / dog nut gedane kosten / wierd in 't volgende Jaar de Koornmarkt aan de wal met Klinkers bestraat / 't welk een ongemeene nettigheyd by bragt. Over al de 17. Provintien / wierd op den 29. April deses Jaars een Ligt aan den Hemel gezien / zig vertoonende gelijk een Vuur-pijl / het welk den Volke vreemd voorkwam / en seer veel gissingen veroorsaakte. In de Somer takelde Engeland een seer magtige Zee-magt toe / en stond vaardig om 't Vereenigd Nederland sonder Oorlog aan te leggen / onvoorsien op 't Lijf te vallen. De toeleg was eerst op de Guineesvaarders, en na 't veroveren van die Vloot / op Guinea self / om de West-Indische Compagnie in Nederland die veer uit de Wiek te rukken. 't Mislukte / dog soo gantsch niet of Hondert en dertien Schepen / soo Fransch, als Straatsvaarders kwamen ligtelijk in sijn handen / onse Stad Hoorn gevoelde in dese eerste uytspatting der Engelse dartelheyd / geen geringe schade / vermits van de genomene Schepen / verscheydene hier t' Huys behoorde / of voor 't geheel / of ten deele / 't zy Schip / Lading / ofte Manschap. Dog laat ons eens zien het vervolg van dese baldadigheyd / dewelke niet missen kon / of most eerlang tot een bitteren Oorlog komen uyt te barsten Carel Stuart, die ontrent vier Jaar jonger zijnde / voor Balling agter land most swerven / twaalf Jaren lang / dat bedroefde leven voortsukkeld hebbende / nu hier / van daar / en meest | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op de beurs van sijn Vrinden / nevens sijn twee Gebroederen / Jork, en Glochester, de Mond opgehouden. Die Carel, die van Hollands-Oever, op sijn Troon gestapt was / daar hij 1660. met soo veel tedere onthalinge / en regt Koninglijke Pragt was ingehaalt / gedurende sijn verblijf opgewagt / en vertrekkende / was uytgeleyd / na bevorens met de Heeren Staten soo kragtige wederzijdse Verbintenis te hebben aangegaan: die Carel seg ik / vergeet soo dra sijn Eer / en pligt / door 't onophoudelijk plegen van Zee-roverijen / en onlijdelijke Vyandelijkheden / 't aanhalen der Schepen / toebehoorende de Ingesetene van desen Staat / 't plunderen / uytschudden / en gevangen nemen hunner Matroosen / waren de dagelijkse klagten die sijn Exellentie Goch, Gesant van Hare Hoog. Mog. tot Londen, door de Kooplieden wierd gedaan. Hy goed vindende sijn Majesteyt dese Gruwel-daden te voren te leggen / kreeg van den Koning tot Antwoord / dat hy daar geen oorsaak van was, maar dat men sulke ongevallen de Hollanders selfs mosten toe schrijven. Waarlijk slegten troost / en nog veel slegter erkentenis van soo veel korts ontvangene beleefde verplichtingen. De Koning van Vrankrijk, bespeurende de trots der Engelanderen, bood sijn dienst aan tot bemiddeling der swevende Geschillen / dog vrugteloos en vergteefs. Den wreveligen inborst der Oorlog-soekende Vorst / luysterde nergens na / ja de overdadige Fierheyd der Britten liep so hoog / dat sy niet ontsagen de Hollandsche Brieven, welke de Staat aan haren Afgesant Goch in Engeland sonden / aan het Posthuys op wagten / aannamen / en dufden open breken. Alle dese / en verdere euveldaden sogten / Hare Hoog. Mog. met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vriendelijkheyd aan een kant te krijgen / maar 't was om soo te seggen / Boter aan de Galg gesmeert / en hoe de Heeren Staten meer toe gaven / hoe Engeland de staard meer opstak. Deshalven goed gevonden wierd / om geweld met geweld te keer te gaan. Voorraad / om in tijd van nood sig van te kunnen bedienen wierd vervaardigt / en bevel gegeven om s' Lands Oorlogs-vloot met twee en seventig Oorlog-Schepen te versterken. Dus rolden de belangens van wedersijden / 't begin 't Jaar 1665. in weerwil van alle devoiren tot hinder / van meerder verwijdering was onnut / en sonder eenig voordeel. Want op den 4. Maart deses Jaars / wierd door Engeland den Oorlog aan Holland afgekondigt. Waarlijk seer laat / voor een vorst welke in sijn Oorlogs verklaring de Wereld diets woud maken / dat de Heeren Staten de eerste Agresseurs waren geweest; onmogelijk was sulks te bewijsen / in tegendeel is kennelijk / en het gantsche Christenrijk te over bewust dat in half February deses selven Jaars 1665. en getal van agt en twintig Nederlandsche Schepen bereeds in Engeland verbeurt verklaart waren. In 't begin van May was de Engelsche Vloot / uytmakende byna Hondert seylen / onder 't beleyd van den Hertog van Jork, en Prins Robbert / in ruyme Zee. Vrankrijk tragte als nog dese verschillen waar het doenlijk te stremmen / weshalven / dien Koning sijn Envoye extraordinair / of buyten gewonen Afgesant / de heer Courtin, na Londen sond / om een bemiddeling te beramen / dog vrugteloos. Een meer als Son klaar bewijs dat het herte der Engelschen jeukte na een Oorlog welke naderhand | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en haar en ons soo veel schade / en dat het meeste is / op veel bloed kwam te staan / behalven dat in Holland alles vervaardigt wierd / by 't Collegie ter Admiraliteyt, wat tot tegenstand kond dienen / soo wierd ook / aldaar de Maatschappy der Oostindien, welkers Octroy thans verlopen was / belast / om de Vloot der Heeren Staten met twintig Schepen van Oorlog en Fregatten by te springen / onder dese mosten ses groote zijn / welke dies tijds by de Compagnie / en in dese Landen bevonden wierden / namentlijk / Orange, Marzeveen, 't Huys te Swieten, de Beurs, Dordregt, en de Nagelboom. Dan nog tien andere Schepen / welker minste 40. Stukken Canon / en twee hondert koppen / souden voeren.. De vier andere mosten mede yder twee Hondert man op nemen / en op yeder Schip vijftig Soldaten; de Victualie soude door de Compagnie / en de Maand gelden by 't Land betaalt worden; hier voor souden Haar H. Mog. aan de voorsz. Oostindische Maatschappy, verlanging van Octroy toestaan, tot het uytgaan deser eeuw toe, zijnde 't Jaar 1700. daar mede onder begrepen. De Zee-magt / welke door Holland in dit Jaar t' Zee gebragt wierd / was de ontsaggelijkste / die oyt door ons gemene best was uyt gerust. Men kan 'er van oordeelen als men de selve beseft / bestaande in 103. Schepen van Oorlog / 7. Jagten / 11. Branders / 12. Galjoots. Bemant met 21631. koppen / en versien met 4869. Stukken Geschut. Den Baron van Wassenaar Heere van Obdam, had het Opper-beleyd / onder de titel van Luitenant Admiraal van Holland en West-Vriesland, de verdere hoofd-bevelhebbers waren Jan Evertzoon, Kortenaar, Tromp, Stellingwerf, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Cornelis Evertsz. en Volkert Schram. In seven Esquadres dus verdeelt sijnde / geraakte dese weergeloose Vloot in Zee / en in de Maand van Juny by / en aan de vyand; 't was voor Lestof dat beyde de Vlooten aan elkander kwamen / 't gevegt was hevig aan wedersyden / en 't ongeluk wilde dat de brand in 't Kruyt van den Hollandschen opper Zeevoogt den Heere van Obdam geraakte / dies deselve in de Lugt vloog. Eerlang geraakte de Vlooten van een / wanneer de Nederlandsche Zeylen na Texel afsakten. De schade was aan wedersyde seer groot / 't geen vorders omtrent dese Slag geschiet is kan by Aitsma en andere wijdlopig gesien worden. Seker Schryver segt dat / indien alle betragt hadden Eer en Eed, nevens Tromp, Sebastiaan Centen, Koenders, Kortenaar, en Cornelis Evertzoon, die dag had de Engelsche Vloot vernield gesien. 't Is onwedersprekelyk / of den braven Obdam, heeft syn best genoeg gedaan / niet tegenstaande hy vinnig van 't Voet-euvel gefoltert wierd. So haast hy syn Last-brief geopent had / liet hy Seynen om Krijgraad te vergaderen / alwaar hy syn Bevel toonende / sig sonder veel te snorken / dus deed hooren. Ik ben 'er nu in, en moet'er meê deur, ende ik sal niet in Holland gevoert werden als dood, of seegepralend. Het eerste meer gelovende / dan het laaste / bleek / also hy daags voor de slag / syn Silverwerk en kostelyke saken / van boord gesonden had. Den Francen Schrijver in syn Boek genaamt / Histoire de La Hollande, op de 140. Bladsyde van het derde deel / geeft van dese dapperen Held / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dese loffelyke getuygenis. Hy verdiende geen minder Eer en erkentenis voor het opofferen van syn leven ten diensten van Hare Hoog Mog: als Piet Hein, en Maarten Tromp. &c. Dese woorden gevloeit uyt de Pen eener vreemde Landaard / syn van meer gewigt / als alle Loftuytingen met welke de Sang berg gewoon is / 's Lands Ingeboorne / en roemrugtige Sielen / ten Helden Hemel in te voeren. Wy verlooren niet alleen dese grooten Held / o neen / behalven andere brave Mannen / most ook den Admiraal van Friesland / Auke Stellingwerf, die een der slag-ordens was aanbevolen / het sterflot smaken. Ter gedenkenisse van dese onversaagden Zee-held / heeft H. Galama, een deftig vers opgezongen / 't is wat te wijd uytgestrekt / on hier geheel in te voegen / egter sullen wy 'er eenige regels den keurlyken Digt-kund-minnaar van sien laten. Dus begint hy. O Godt hoe swijmt mijn breyn! hoe schudden myne leden!
Hoe is mijn hert beklemt om 's lands rampzaligheden!
Terwijl ik Stellingwerf, dien dapp'ren Admiraal
Gesneuveld zie, helaas! En zyne zeeg' bewelmen,
Door schandelyke vlugt van eervergeten Schelmen,
Die loopen, zonder punt te bien van Schut of Staal.
Nadat den Digter de dapperheyd eeniger Capiteynen geroemt heeft / en de lafhartigheyd van andere ten swarsten afgemaalt / so heft hy dus weer aan / Keer, riep vast Stellengwerf: za schelmen wilt doch keeren,
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verraders, volg u Eed; en wild u Manlijk weren,
Maar 't schreeuwen was vergeefs, men laat hun in de noot.
Hy scheurt zijn hair van 't Hooft, hy Stampt met zyne Voeten.
Foey, roept hy, dat wy ons vermoorden laten moeten,
Zo schandelijk voor 't Land. 'K wou my een Kogel dood.
Een Ys'ren komt 'er die wel ses pond heeft gewogen,
Geen uur daar na; en is zijn Borst heel doorgevlogen;
Daar valt de Zee-voogd neer; en ziet hy sterft, o wee!
O wee ! o bitt're Val! o val van zo een leven!
Vervloekte Kogel, die de Moord hem hebt gegeven;
Te kleyn is voor mijn klagt de gantsche Aardt, en Zee.
Beminnaars van 's Lands best,wilt nu geen tranen sparen;
Hy spaarde nooyt zijn Bloed voor u, en 's Lands welvaren,
Dat blijkt. Vergeefs de Nijd op zyne deugden blaft.
En zo voort / tot dat / na een korte afwyking gedaan te hebben / hy den admiraal aldus ter Sterren voert. Nu, ga, regtzaal'ge Ziel, ter Helden-hemel varen,
De Wolken oop'nen zig, Ik zie de Heldescharen;
Als Heemskerk, Tromp, Obdam, van Galen, Heyn, en Haan;
Ter Lugt uytbarsten, om met zegepralend' reyen
U Lijk-karos t' ontfaân: en u voorts te geleyen,
Na 't eeuwig rust vertrek daar vroome Helden gaan.
En rest van 't Gedigt / als bestaande uyt een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||
aanspraak aan de Stad Harlingen, aan de Vader des Zee-voogds / en aan de Heeren Zee-Raden; sullen wy overslaan. Dat 'er deser dagen / Lafhartig / en vertsaagde Capiteyns op 's Lands vloot gezag gevoert hebben / is gebleken; want na dat de Heeren, Gevolmagtigden van haar Hoog Mogende, nau onderzoek hadden gedaan / wie sig na behooren gequeten hadde/ of niet zo wierden deze drie / als / Onkelaar, de Marre, en Bruynvis, op Texel geharquebuseert. Willem Codde van der Burg, Jan van der Marsche, en Appolony Pool, voor eerloos en onbequaam verklaart om den Lande oit dienst te doen / en 't zijd-geweer door Beuls handen voor de Voeten gebroken / Jacob van der Cramme en Samuël Huysman wierden ook onbequaam verklaart om het Land te konnen dienen. Ook wierd de Stuurman Ate Intes Stinstra met de strop om de hals te pronk gestelt / om de uytvoeringe der andere Vonnissen aan te zien / en voorts den Landen uytgebannen. So de dapperhartigheyd der brave Zee-voogden en onvertzaagde Capiteyns, 't zy die 'er 't leven afbragten / of by in schoten / door Heldendigt vereeuwigt wierd / om andere ten eerspoor te dienen. 't Is ook zeker dat de Bloodhartige Guylen / die in hun pligt gefaalt hadden / door welversnede schagten op een vinnige wyse wierden door gehaalt. Om den Liefhebberen niets te onthouden / zo zal ik hier twee Versen by voegen / ten dezer dagen in de Wereld gekomen. De Ader waar uyt dezelve zijn gevloeyt / behoeft voor weynige te wyken. Maar ter zake / dus begint het eene | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Lafherte Guilen die niet waardig zijt de naam
Van capiteyns te dragen:
Nadien g' uw eygen selfs, en Hol-
lands oude faam,
Die eertijds heerlijk blonk, so deerlijk hebt verslagen.
Verslagen seg ik, neen, so gy geslagen had,
Gy had uw wel gequeten;
Gy waard meê Burgeren van d'oude Helden-stadt,
Waar uit gy ('t is te slegt) nu eeuwig zijt versméten.
Met wat voor oogmerk naamt gy uwe degens aan?
Om voor de pronk te dragen?
Of om met dien, de Staat van Hollandt voor te staan,
En wie haar Vyand is, manmoedig te belagen?
Hoe was het mogelyk toen gy uw Admiraals
De Britten aan saag tranden,
Dat gy so schandig weekt, Bron-aders van veel quaals,
En droefheyds, spreek eens op: waar waren toen uw handen?
Maar 'k vraag hier 't geen ik weet, gy hieltse in uw sak,
Om niet van 't Lijf te spatten:
Waar mede zout gy aêrs als gy op uw gemak
In Bachus Tempels sit, de Kan en Roemers vatten.
Toen gy in Texël laagt, so was 't, men sal den staart
Een andre sprong doen springen.
Maar, toen g' hem naderde, so wierd gy so vervaart,
Dat gy met hem niet eens het Helden-sang dorst zingen.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Denkt eens, hoe dat hy sal bravéren op dees daadt,
't Geen gy had konnen schutten,
Indien gy uw Geschut gebruykt had in die staat,
Daar 't toe gegeven was om Hollands Val te stutten.
Uw Eerelose daân vermeerderen de Eer
Van haar, die hunne Eede
Door haar Manhafte moed voltrokken meer en meer:
Godt gun uw straf na eysch, en ons een goede Vrede.
Wanneer my so gladde toon te vooren komt / so word ik 'er so op vernibbelt / dat dikmaal wensche die Lekkerny van langer duursaamheyt mogt wesen. Het tweede Vers is van geen minder kragt / noch cierlyke bevalligheyd. Ik meen zeer wel te weten dat het maar in handen van weynigen is; het is dreunende Helden-trant. Luyster. So kan det Schelmen schrik, een Staat met schrik vervullen.
Trouloze Capiteyns, geen Capiteyns, maar eer'
Verraders, Moordenaars, en Pronkers, die 't geweer
Maar tot een middel dient, om lekkerlijk te smullen
Wat docht, wat sogt gy doch, toen u de Britten sochten?
Docht gy om Eer, noch Eed, noch om u Broeders niet?
Zaacht gy in 't vlugten ook geen Gallich in 't verschied?
Daar op geschreven stond, ik wacht na dees gedrochten,
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Gy waart u Eer niet quijt had gy uw wel gequeten,
Had gy gelyk als tromp u Trompen schrap geset:
En trompende 't getromp der Engelsche belet
Men sou na duysend Jaar nog van u Trompen weten.
Het bloed der Helden moet u bloóheyd overtuygen:
't Is wonder, dat door schaamt u Hert, en ingewandt
Niet uyt u boezem vlugt. O wee ô foei ô schand,
Dat nu een Batavier, moet voor een Staartman buygen.
Geen Batavier, ô neen! haar Hert en hand gereet leyt
Om nog voor d'oude Eer te vegten, en de wond,
(Die gy Lafhertige zo makkelijk keeren kond.)
Te heelen, en met een te straffen uwe Wreetheyd.
De oude Agtbaarheyd, die Holland door syn leeuwen
(Ten koste van haar Lijf.) Verkregen heeft, die moet
Door uw meindigheyd vervallen. 'T dierbaar bloedt
Dat gy so schelms verraat, zal wraak ten Hemel schreeuwen.
't Ontschoot het gantsche Land dat gy so weynig schooten
(Hoe wel in Texël veel) in Zee hebt uytgedeelt.
't Is of gy met de Staat, en Neerlands Welvaart speelt.
Gy hebt, misschien, meer Wijn als Vyands bloed vergooten.
Vernedert dan de Heer door u de Nederlanden;
Wy bidden dat Hy dan vermeerder ons gedult.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||
En dat hy u, en ons vergeef der sonden schuldt.
Een regt vernedert Hert, brengt regt Offerhanden.
Niemand sal my kwalyk afnemen dat dese Puyk-bloempjes der Poësie heb ingevoegt. Nu sal ik voortgaan / en alvoorens iets besonders van onse Stadt Hoorn aantekene / desen Engelschen oorlog ten eynde afhandelen. Dese ongelukkige See-slag knelde ons Land besonder / doch so niet / of door den yver der noyt-vermoeyde Roer-houders van 't gemene best / wierden de handen aan 't werk geslagen om dese ramp so veel doenlyk was te herstellen. En middelen aangewent / om ten spoedigsten / de Vyand met een talrijke Vloot het hoofd te kunnen bieden. De Heeren Gevolmagtigden van Haar Hoog Mog: waren in Texël onophoudelijk besich tot het vervaardigen der selve. Terwyl hier op het yverigste wierd voortgevaren / quam de Heer de Ruyter met zijn onderhoorige Vloot / op de Wester-Eems, gelukkig binnen. In overweginge van de bequamheden deses Helds / wierd hy door Haar Hoog Mog: aangestelt tot Luytenant Admiraal van Holland en West-Vrieland, om ondert gesag en beleyd van de drie / wegens Haar Hoog Mog: Gevolmagtigde, op 's Lands Vloot te gaan. Namentlyk de Heeren Rutger Huygens, Gedeputeerde in de Vergadering der Staten Generaal wegens Gelderland, een Man die reets 78. Jaren oud / doch vol moed en groot beleyd was. Joan de Witt, Raad Pensionaris van Holland, die in Staat / en Krijgskunde niemand had te wijken / en Joan Boreel, Burgermeester der Stadt Middelburg, een ervaren Man / en van een louter en doordringend verstand. In dese Heeren herleefde den Ouden Aard der | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Batavieren, also zy deze zware last gewillig op hunne Schouderen namen / niet aarselende om ten nutte van hun Vaderland en 't gemene beste hun Levens zo wel als de geringste Matroos / ten doel van Oorlog- en Zee-gevaren / bloot te stellen. Eerlang was de Vloot gereet en volkomen klaar om in Zee te lopen / doch wierd belet door de gedurige tegenwinden / en ondieptens. Hoe seer de Heer Raad Pensionaris de Witt sich bevlytigde om tegens het gevoelen der Loots-luyden de Vloot in zee te brengen / is wereld kundig / hoe gelukkig hy 't volbragt op den 14. Augusti deses Jaars / wanneer de Wind Zuyd Zuyd-west was / behoeft hier niet aangeroert te worden. Als mede hoe zyn Ed: door naarstig ondersoek bevonden heeft / dat men uyt Texël, met agtentwintig streken van 't Compas / in Zee kan komen / dit alles is breder te sien by de Missive, en bylagen, van de Zee-togt des Jaars 1665. die in 't Jaar 1666. tot Delft gedrukt is / en te wijdlopig om hier van woord tot woord by te voegen / 'k zal alleen die woorden volgen van de la Neuville die in zijn meer aangeroert Boek genaamt Histoire de la Hollande, in 't derde Deel Pagina 269. sich dus laat hooren. Hoe zeer men het uytzeylen verhaaste, was de Wind altijd zo tegen, dat zonder een stout bestaan der Pensionaris van Holland, een der drie Gevolmagtigden der Staten, zy (versta de Vloot) zo haast uyt Texël niet zoude geraakt hebben. Het was na 't gevoelen der Lootzen, en andere in de Zeevaart ervaarne, niet mogelyk daar uyt te komen. Maar de Pensionaris, die een groot Wiskonstenaar was, had de zaak onderzogt, en bevond dat 'er van de twee en dertig Streeken der win- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den agten twintig waren, daar men zig van konde bedienen, en dat 'er maar vier streeken, vlak in de Wind waren. Hy ging daar na zelfs, met het Schiet-lood in de hand, de gevarelyke Plaatzen peylen, en bespeurde dat 'er op het ondiepste twee, of drie en twintig voeten water was. Dus verre den Fransman, welke geloofwaardig is. De vloot geraakte dan op den 14. Augusti door de Slenk, het Spanjaards-gat genaamt / in Zee: den 16. kwam den Heer Luytenant Admiraal de Ruiter, met sijn Schepen in de Vloot. Na eenige geringe gevallen / kregen sy op den 10. en 11. September een seer swaren Storm / waar twee Branders sonken / en de Scheepsmagt van elkander verstrooyt raakte. Van dag tot dag geraakten de Schepen weder by elkander eerst kwam de Luytenant Admiraal Tjerk Hiddes de Vries, met drie / daar na Tromp en Bankert met agt Oorlog-Schepen / en twee Fregatten by 't gros; alles wat doenlijk om den Vyand op te soeken en 't hoofd te bieden / wierd werkstellig gemaakt / dog deselve niet gevonden / 't was den 21. September dat den Vice Admiraal van Nes met elf Schepen mede by de Vloot kwam / welke nu tussen de sestig en seventig Schepen sterk zijnde / door stilte genoodsaakt waren om den 24. voor de Maas het Anker te werpen / alsoo anders gevaar liepen om door de sterk gaande Vloed / terug gedreven te worden / eerlang begon de wind geweldig op te steeken / waar door de Vloot nu tusschen de Maze en Goeree gekomen zijnde / geen kleyne ramp overkwam door 't verliesen van Ankers / en Touwen / drie dagen duurde dese geweldige storm; verscheydene Schepen waren soo ontramponeert dat na de Zee-Havens op gesonden wier- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den / om gecalefatert en bekwaam gemaakt te worden / ten eynde bekwaam waren om Zee te kunnen houden. De storm gestilt zijnde / wierd de Vloot van Bier / en Water en andere nootwendigheden te spoedigsten voorsien. Dagelijks groeyde t' getal der Schepen aan / als wanneer den 11. October geresolveert wierd om met de Vloot nu sterk t' negentig Oorlog-Schepen / na Engeland te seylen / om den Vyand op sijn eygen gronden tebestoken. Voort seylenden / bevonden hun den 15. op de Engelsche Kust ontrent Jaarmuyden, en den 17. by Soulsbay ten anker / terwijl sy hier leyden / wierden sy berigt dat 16 Konings Schepen van voor Harwits na de Rivier van Londen gevlugt waren. De Vloot seylde die selven dag buyten de Sanden om na gedagte Rievier / daar sy 13. Schepen het Konings diep in sag laveren / dewelke / drie mijl in de Wind voor uyt zijnde / niet geknipt konden worden. De Vloot sukkelde een geruymen tijd / dan voor de Rivier van Londen dan in Duyns, dog vernamen geen Engelschen, alles wat aangewent wierd om selve uyt te lokken / en tot een treffen te noodsaken / was ydel en vergeefs. Daar waren ses Schepen na Noorwegen / drie na Bergen, en drie na 't Soenwater af geschikt / waar by nog ses Schepen uyt Texel hun souden voegen / om de aldaar leggende Oostindische en Koopvaardy-Schepen af te halen en na Holland te begeleyden. Ook wierden desen selven dag zijnde den 26. October 10 Schepen na 's Lands Havens op gesonden / op welke eenige Sieken en beschadigde waren. Nu bestond de Vloot nog in seventig Schepen en fregatten / alleen de uytkomst der Vyanden met verlangen te gemoet siende. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den 27 october verstonden de Heeren Gevolmagtigden en de Ruyter uyt een brief / dat de Engelsche nagt en dag besig waren om een magtige vloot toe te takelen / met welke zy de onse van hare kusten wilden verdrijven. Dit gerugt baarde onder yder uytnemende blijdschap / en de geringste matroos jeukten de handen om aan de dans te komen / dog de Engelschen hadden geen haast om hun vloot te doen uyt seylen; want de pest graffeerde dees tijd geweldig binnen Londen, alwaar sy s'weeks meer / dan 6/a 7 duysend menschen vernielde / en nu ook op hunne scheeps-vloot was over gesprooten. Onse vloot was ook geweldig met sieken beladen / reeds waren 'er drie hondert vijf en seventig opgesonden / en in de vloot bevond men nog een getal van over de negen hondert / waar onder Tromp alleen dertig opgestuurt / en nog drie en dertig binnen scheeps-boord had / waar op /na beraatslagging van alle zee-voogden en bevelhebbers / goed gevonden wierd / om met de vloot weder na 't vaderland te seylen / wijl de vyand dog niet te voorschijn kwam / 't saysoen verlopen / en dagelijks veel storm en onweder te verwagten was. Gelijk ook gedaan wierd / alleen wierd de Schout by Nagt Isaak Sweers, bevolen om met 18 schepen nog drie weken zee te houden / en ontrent het Doggersand te kruissen. De anderen setten het na Goeree de Maas, Texel en Vlie alwaar sy den 3 november gelukkig binnen kwamen. Dus liep de zeetogt / sonder tweede treffen af / en dit jaar ten eynde. Om den draad der gevallen niet t'elkens af te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||
breken / en aan te hegten / soo sullen wy dese Engelschen oorlog, soo die sig toegedragen heeft / gevolgelijk af schrijven / en tot de Vrede brengen / niet onbewust zijnde / dit door andere wijdlopig gedaan is. Egter sullen wy 't ons getroosten / en soo veel bekorten als 't mogelijk sal zijn / nemende de waarheyd tot ons doelwit. Met het begin van 1666. namentlijk op den 26. January declareerde Vrankrijk, (als het ongelijk dat Engeland den Staat aan deed niet langer kunnende dulden / en bespeurende dat met de aanbiedingen der bemiddeling door haren Koning gedaan genoegsaam gespot wierd / ) den Oorlog tegens Engeland. De Vloot hier te lande wierd ook met alle bedenkelijke vlijt toegetakelt / en in 't begin van Juny in Zee hebbende den heer Luytenant Admiraal de Ruyter 't hoogste gesag over 91. Schepen met 20462. Koppen / en voorsien met 4716. Stukken Geschut. Engeland mede niet stil sittende bragt mede een magt ter Zee onder de Admiralen Prins Robbert en Monk, sterk 81. Schepen / 21085. Man / en 4460. Stukken Canon / Ten leed niet lang / of dese twee geweldige Vlooten kwamen elkander te ontmoeten. 't Was op den 11. Juny dat het slaan kort na de Middag zijn begin nam / 't welk eerst den 14. dito met groote overwinning voor de Nederlanders kwam te eyndigen. Hoedanig de Engelschen in dese slag gehavent wierden / wat Schepen genomen / in de brand geschoten / of in de grond geboord wierden / is voorlang wereldkundig geweest / en 't is ontwijfelbaar dat de Nederlandsche Helden, deser dagen een onsterffelijke Roem / en Manhaftige zege bevogten / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Engelschen genoegsaam uyt de Zee geslagen / kwamen als druypstaartende by stukken en brokken / in hunne Havens; hunne Onder-Admiralen Christoffel Mings, en William Barlay waren gesneuvelt / als ook hun Schout by nagt Joan Harman. Haar Admiraal van de witte vlag Georg Aiscu in 't vlugten aan de grond geraakt / en van sijn Lands-genoten in de Pekel gelaten / was genootsaakt de vlag te strijken en sijn Schip de Royale Princes genaamt / gemonteert met 90. Metalen stukken over te geven. Hy selve / als een krijgsgevangene wierd na 't Huys te Loevesteyn geschikt; van waar hy den 20. Juny een brief na den Koning van Engeland afvaardigde. Deselve hier in te lassen sou vergeefse moeyte sijn wijl die by verscheyden is te sien / en genoegsaam in yders handen. De Nederlandse Zeemagt sig ververst en van alle noodwendigheden versien hebbende / was den 2. July weder gantch klaar om uyt te seylen. Kwam den 4. in Zee / en den 6. op Schooneveld, sterk synde vijf en seventig groote Schepen en Fregatten / welke dagelijks in 't getal noch aangroeyden. Engeland wenden ook alle vermogens aan / om ten spoedigsten met een buyten gewoone groote magt in Zee te komen / gelijk geschiede 't Was den 4. Augusti dat des twee Magten elkander aantroffen / dapper wierd van wedersyde gevogten / doch met gering voordeel voor een van beyde. Tromp joeg de blaeuwe Vlag onder 't bestier van hun Vice Admiraal Jeremias Smith, voor de Wind af na de Engelsche wal. Onderwijl was de Ruyter by vele schandelijk verlaten / in een hevig gevegt met den Admiraal Monk; | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||
doch in order afsakkende na de Wielingen, kwam in Zeeland binnen. De Engelschen hier van verwittigt / begeven hun na de Hollandsche Wal / en kwamen door contrarie wind /voor 't Vlie / onderregt sijnde door een Hollands gewesen Capiteyn die tot de Engelsche was overgelopen / dat 'er een kostelyke Vloot Coopvaardy-Schepen in 't Vlie lag / wierd den Ridder Robert Holmes met 9. Oorlog-schepen 5. Branders en 7. Kitsen / gelast de selve te vernielen / die 't selve op den 18. deser Maand werkstellig maakte / en uytvoerde. Verbrandende ontrent 150. Coopvaardy-schepen. Het welk voor onse stad Hoorn een seer swaare wond was / want daar was niet een Stad in gantsch Holland, welke meer Schepen by dese Vloot had leggen als wel de Stadt Hoorn. Dit was de woede der Engelanderen noch niet genoeg / en belust op meer brand te stigten / voeren des daags daar aan na 't Eyland der Schelling, het welk sy / boven wind beginnende / in 't kort in vlam settenden. Schrikkelijk was te sien hoe dese weerelose / en arme Menschen door de brand van al het hare wierden berooft. 450. Huysen wierden dus in de assche geleyt. Maar hoe de Vonken daar van / na Londen syn overgewaeit / en die magtige Stad als in een Zee van gloed stond te branden / eer noch een Maand na dit brandstigten verloopen was / is meen ik / de Christen Wereld genoegsaam kenbaar. Die verschikkelijke brand begon den 12. September / en 't was den 16. alvorens de selve geblust kon worden. En om de Leser de verschrikkelijkheyd der selver te verbeelden / so weet dat hier 93. so grote als kleine straten geheel afgebrand sijn / begrypende ontrent 35000. Huysen / 85. Kerken / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||
(de Duytse was midden in de brand blyven staan) en 30. Gilde-huysen. De schade deser brand is onnoemelijk groot geweest / en het is de Smert deser schade alleen niet die deselve eeuwig in de gedagten der Engelsche Natie sal doen blyven. Verschyden gespitste Verstanden hebben de gruwsaamheyd deser brand voor altoos in hunne Schriften duursaam gemaakt. Den Heer Joannes Vollenhove doet sig in een Zielroerend gedigt op dese brand door syn E. gemaakt aldus hooren. O, Teems-Stadt, nu de selve Stadt
Niet meer, ô Londen, nu geen Londen,
Te deerlijk van uw Vier verslonden,
Nu, woeste Puynhoop, nu noch nat
Van tranen en van regen-vlagen
(Doch minst tot lessing van die gloed.)
Ook van uytheemsch en inheemsch bloed,
Dat voor Gods-troon te droef kwam klagen;
Is 't nu niet wel geviert, gestookt.
En wat verder gaat syn E. dus voort. Och Londen, al te mild beschonken
Met weelde, ai sie eens beter in.
Nu zie eens met een nuchteren zin,
Wat gy bedreeft te dol en dronken.
Indien u reden en verstand
Niet zyn bestoven van die Nevels,
Gelyk u swart berookte Gevels
En Hard-steen, heel of half verbrant
Gy siet geen Vyand dus verbolgen.
Geen Fransch noch Neerlandsch Sinon stak
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Uw Huyzen aan, van dak tot dak.
Maar Schelling en het Vlie, vervolgen,
Beschreit, bestroit met gruyzig asch,
Den moedwil, al te wijd verwildert.
Gy sietze in 't groot hier afgeschildert.
Zy volgen uwe branders ras,
Met duyzend vloeken op de hielen.
Tot op den wreeden Teems-stroom toe
Gods wraak verteert haar eygen roe.
Te heet in 't blaken en vernielen
Dat heet de Britsche Zee-banier,
Met helsche gruwelen besmetten;
Een Visschers Dorp in vlamme setten,
Zich vrolijk warmen by dat vier.
Dat heet met vier en staal, ontseggen
Eylanders, die men overmag,
En zonder Zee-gevegt of Slag,
Met Moord en Huysbrand, eer in leggen.
Dus verre de vaarsen van den geleerden Vollenhove. Wy souden hier nu het verwonderlyke en sieltreffende gedigt / van den grooten Vondel op dese brand en verwoestinge van Londen kunnen laten volgen / beginnende. De Helsche Stookebrand der Britten
Stak juychende den Vlie-stroom aan,
En Schelling, daar de visschers sitten
In armoed om de kost belaan.
Zy zaten bang, de moord ontvloden,
Met Vrouwe, en Kinderen, en Vee,
In Duyn, half levenden, half dooden,
En klaagden droef dit hartewee
Aan Godt met hun bekreten Oogen.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maar also bereets vergenoeg van ons bestek gedwaalt syn / sullen het hier by laten rusten; en alleen seggen dat 's daags voor dese brand / sijnde den 11. September den Admiraal de Ruyter met den Engelsche vloot begon schut-gevaart te houden; 's Lands vloot leed by na niets / of seer weynig. Engeland verloor een der kloekste Oorlog schepen. Maar een stijve koelte en verbolgen Zee dee de Vlooten separeren / weshalven niet meer van belang voorviel / tot Novem: toe / wanneer beyde Vlooten de Zee verlieten / en in hunne Havenen binnen kwamen. De verschillen tusschen de Ruyter en Tromp, sullen wy hier voor by gaan. 't Geval van den Heere Buat mede deser dagen voorgevallen roeren wy niet aan / als weynig tot onse schrijf-stoffe dienende. Maar volgende den Oorlogs swier van 't Jaar 1667. sullen wy aantekenen dat volgens resolutie der Hoog Mog. Heeren Staten Generaal, als ook der Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Holland ende West-Friesland, genomen op den 12. 20. en 27. May / den Heer Cornelis de Witt regerend Burgermeester der Stede Dordregt &c. wierd aangesteld tot Gevolmagtigde, en Chef van de Nederlandsche Zeemagt. Welke dienst ook door sijn Ed: Edelmoedig is aangenomen / alschoon deselve in so gevaarlijke dagen / met geen geringe swarigheden beslommert / en met groote gevaren gemengt was. De gedagten van de Heer Aarnoud van Overbeke, wegens de aanneming van dese swaarwigtige dienst / sijn al te edel om / (schoon in yeders handen synde) ook hier geen plaats te vinden. Dus laat hy sig hooren onder de afbeelding van dien dapperen Man. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dit is de Witt, die voor 's lands vrijheyd was geschapen,
Die zich vrijwillig van het Kussen heeft berooft,
Dat Hy zyn Vaderland geleyd heeft onder 't hoofdt,
Op dat het, afgeslooft, eens mogt gerust gaan slapen.
Waarlyk een seer cierlyke sin-uyting. 't Was op den 2. Juny 1667. dat syn Ed: uyt 's Gravenhage over Amsterdam na Texel vertrok / alwaar de vierden aanquam / en den 6. Dito met de Vloot in Zee. Deselve in drie Smaldeelen verdeelt / seylde na de Maze, om aldaar de Lands-besoldelingen / nevens de nodige behoeftens te verwagten. Na eenige verrigtingen / voor en tegen winden / kwam de Vloot den 14. Juny voor de Rivier van Londen ten anker. Hoedanig het sich sedert in dese Zee-togt heeft toegedragen / namentlyk het opseylen in de Rivier van Rochester, 't verbranden der Schepen aldaar / 't veroveren van 't Eyland Schapeye, met het Fort Schirnesse, endelyk de uytmuntende groote Overwinninge / op de Engelsche Natie, door de Heer Cornelis de Witt, en syn onderhorige Magt / dies tijds behaald / is een afgeschreven Stoffe / en door vele in verscheyde Talen / de wereld ten besten gegeven. Weshalven wy ook niet sullen aanroeren die hoogstatelyke erkentenisse / (synde een goude Kop waar op de gantsche expeditie uytgebeeld stond) met welke haar Ed: Groot Mog: syn Ed: op desselfs aankomste in de Maand September geliefde te vereeren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Sal ons genoeg sijn te weten dat gedurende dese Bloed-kwistenden Oorlog / de Vrede / met alle kragt tot Breda wierd voort geset / niet sonder veel hulpe der Heeren Sweedsche Admediateurs, welke eyndelijk getroffen / de vereyschte onderteekeninge bevestigt / in Plenissima Forma beedigt / en op den 31. July 1667. gezegelt wierde. Welke Vrede geen minder vreugde in Nederland, als in 't afgestreden Engeland, den Onderdanen het Hert en Ziel verkwikte. Dus hebben wy soo kort en klaar als doenlijk was / dese Engelsche Oorlog verhandelt / en tot ververssing des geheugs / 't papier bevolen / laat ons nu weder tot ons oogwit / namentlijk de stad Hoorn keeren / en sien wat daar sedert desen Oorlog is voorgevallen / het welk / wanneer men den swaren last des alvernielenden Krijgs aan wil merken / seer ligt te bevroeden is / dat niet veel tot vercieringe der Stad heeft kunnen strekken / evenwel wierd nog in 't Jaar 1665. de Lantaarn-dijk (nu de Hay genaamt) besaayt. Ook wierd in selve Jaar het Breet, met een verwulft voorsien / en bestraat / 't welk dese plaats geen gering aansien by sette. Al eer nog dit Jaar eyndigde / namentlijk op den 5. December ontstond hier soo verschrikkelijken Storm / dat de Noorder-dijk in het uyterste gevaar was van door te breken / waar door wy gevaar souden geloopen hebben / van door de Zee baren in de uyterste nood gebragt te zijn. 'De dijk tegens 't Y, is tusschen Schellingwou en Durgerdam op twee plaatsen door gebrooken / en is een groot deel van Waterland en byson / der Buykslooter-meer, Broeker-meer, en nog een meertje onder water geloopen. de slaper by | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Sparendam, is soo hoog overgeloopen / dat het geheele Land in het water geraakte / tot Schevelingen stond de Kerk rondsomme in het water / en liep de zee tot verscheyden plaatsen over de Duynen.' Ik heb hier de woorden van den geleerden Tobias Gutberleth, soo hy de selve in sijn Nederlandsche Water-vloeden uyt de Oudheden der Cimbren van de Heer Oudenhoven op het 107de Blad / aangehaalt; van woord tot woord willen navolgen. Onaangezien dese ramp / en dat ook dese Stad Hoorn in dit Jaar 1666. een seer sware neep kreeg / wanneer de Engelschen die schone Vloot Koopvaardy-Schepen in 't Vlie verbrande / als wy hier vooren in 't verhaal der Engelsche Oorlog gemelt hebben / soo wierd nog egter tot verbetering der Stad / en Cieraad der selve de Brug by de Wester-Poort geheel vernieut / en de Muur op het Nieuwe-land ten grootsten deele herstelt / en verbetert. In 't volgende Jaar wierd 1667. het Smerighorn verstraat / als mede ontrent de Wester-Poort, alwaar de straat merkelijk op gehoogt wierd. Ook wierd het Kakkedam met een Steenen wal opgehaalt / en de weg welke groote Steenen beleyd was / wierd op genomen / en met Klinkers bestraat. De Vrede welke dit Jaar getroffen wierd tusschen de Koning van Engeland, en de Staten Generaal, vervulde dese geheele staat met vreugde / onse Stad Hoorn, welke daar in geen gering aan-part had / liet mede door 't bedrijven van ongemeene Vreugde tekenen de hoe grootheyd harer wel gegronde blijdschap blijken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Scheen nu dat de zeevaard / welke nu door den Oorlog / tot dus lang de Keel beklemt had gehad / wederom op nieu sou beginnen te adem halen. Weshalven de Heeren Wethouderen deser stede goed vonden om de Havens in de Stad te verbeteren 't Welk ook dit jaar met kragt aangeleyd / en ook na wensch en volgens verwagting ten eynde is gebragt. De spetie daar uyt gehaalt wierd meest op het Ooster-Eyland gebragt. De St. Anthonis Steeg, en 't Warmoes-Straatje, wierden beyde in dese Somer mede verstraat. Ook wierden dit Jaar de ronde Banken ten dienste van de Ed. Heeren van de Regeering deser Stede, in de Groote Kerk, gemaakt / en de selve door Haar Ed. in besitting genomen. Mede heeft de Burger Schuttery, nu in Vrede / en vry van Oorlogs-sorgen zijnde / hun selve dese Somer 't vermaak aan gedaan / van in de St. Laurens Markt, als voor desen meer maal geschiet is / seer pragtig in 't Geweer op te trekken / betonende alsoo met der daad / dat / alschoon sonder Vyand zijnde / egter hun lust tot de oeffeningen der Wapenen / om'er sig in nood van te kunnen bedienen / niet ganschelijk was uyt gestorven. De Negotie nu eenigsins beginnende te wakkeren; soo wierd in 't Jaar 1669. het Nieuwe-land en de Gouw geweldig aangehoogt / en de reden was / om dat de Gouws-brugge verandert soude worden. 't Voornemen segt men geweest te zijn / om daar een Steenen Brug te maken / welke soo hoog sou wesen / dat'er een kloek Vaartuyg met staande mast / onder door sou konnen varen. Maar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de volgende Jaren / als 't werk nu al verre gebragt was / sagen andere Burgemeesteren, dat desen Arbeyd van seer geringen / ofte wel van geen nut soude wese / weshalven 't gedane aan de Stenen brug af gebroken wierd / en de Straten wederom verlagen. Als toen wierd daar een Val-brug gemaakt / in maniere als de selve nu noch te sien is. Daar was al eenige tijd een ontwerp onder handen geweest / om tusschen de Steden Hoorn en Enchuysen een gereguleert Veer op te regten; verscheyde gevoelens hadden sig geuyt / eenige waren geporteert voor een Trek-vaart / so als tussen Hoorn en Purmerende, andere voor een Rij-weg / om eenige gewigtige redenen wierd het laatste goed gevonden / waar over in dit selve jaar de Straat-weg tusschen Hoorn en Enchuysen ter lengte van ruym 45 hondert Roeden / met klinkers op sijn kant geleyd wierd. Dese weg / ten grootsten gedeelte aan weder zijden met hoogstijgende boomen / deftige Hof-steden / vermakelijke Tuynen / en brave Boere Woningen geboort / is thans soo vermakelijken / onvermoeyden / en lustigen Wandeldreef / wel verstaande voor een goed Voet-ganger / als ergens in de Seven Provintien te vinden is. 't Gerijf van gerieffelijke Pleyster plaatsen / en fraye Herbergen / komt den Wandelaar in ruymte te voren. Seven Dorpen / welke alle wel bewoont en bebouwt zijn / gaat men tusschen beyde genoemde Steden door / welker inwoonders van een seer beleefden / en ten meesten dele / gantsch zinnelijken aart zijn. By Somerdag is dese vermakelijken Weg / als besaayt met Koetsen / Wagens / Chaisen / en ander Rijytuyg / soo voort gebruyk / als tot ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maak der om hens / en af gelegene Heeren / Burgeren / en Huysluyden / welke na hun Land-goederen / Hof-steden en vermaak Plaatsen / als na hunne Hoy-landen / Velden / of Akkeren / rijden / en alsoo 't vermaak / of 't gewin tragten te bejagen. By Winterdag / wanneer 't wel gesneeuwt heeft / siet men hier menigte van soo genaamd Narre of Ys-Sleden / welke cierlijk uytgedost / de aanschouweren het gesigt verlustigen / en met vermaak den dag doen korten / en met vermaak ten avond brengen. Het was op den 20. October deses selven Jaars des avonds tusschen 6 a 7 uren dat in dese Stad Hoorn. een seer verbaast geroep zig kwam op te doen. De Klokken klepten alarm / en nood. De Ingesetenen en Buyten-luyden waren alle in rep en roer en in de uyterste verbazing. Dog geen zins buyten reedenen / want een seker Wagenaar / de Suyder-dijk langs komende rijden / bevond dat de selve geheel aan 't wijken was / en in gevaar van door te breken, waar van hy ten spoedigsten de vereyschte waarschouwing / daar 't behoorde / deed; en sonder dit geval / en een spoedige hulp tot versterking der Dijk; 't seker en buyten kijf / of de selve had door gespoelt / en het geheele land onderstroomt / al eer yemand het had geweten / of de minste kennis van gehad. De Koe-poort, een cierlijk gebouw / wierd in het Jaar 1670 aan de binnen-kant in de Stad / geheelijk met Hard-steen op gehaalt. Het welk die Poort een der aanzienlijkste van de gehele Stad maakte. In 't volgende Jaar 1671 wierd het nieuwe Speelwerk in de Groote Kerks Toorn gehangen / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dit is een werk soo deftig en helklinkende / als ligt wel soo goed / maar geen beter in gantsch Holland gevonden wort. De Togt wierd dees tijds mede verdiept / en de muur aan de wal met Klinkers nieuw opgehaalt; behalven al dese buyten gewone kosten soo wierden de Nieuwe-Dam, ende de Nieuwe-Steeg in dit selve Jaar verstraat. Het lust ons niet / en ook is het buyten ons oogmerk en bestek / om de grond des Oorlogs / welke door Engeland, en Vrankrijk, tegens de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden, op den 7. April 1672. wierd gedeclareert / en af gekondigt / 't selve is alomme wijdloopig te vinden. Keur-Keulen, en den Bisschop van Munster deden gelijk bekent is mede het selve. Dat dit geen geringe ontsteltenis in de Landen baarde / is ligtelijk te bevatten. Ten leed niet lang / of Engeland was in Zee met een Vloot van 116 Schepen / bemant met drie en twintig Duysend vijf Hondert dertig Koppen / en vier Duysend twee en negentig Stukken kanon / behalven nog 24. Kitsen: Frankrijks Zee magt bestont uyt ses en dertig Oorlog-schepen / agt Branders / en vier Fluyten / bemant met tien Duysend negen Honderd ses en sestig man en op hebbende negentien Hondert ses en twintig Stukken Geschut. De Nederlandsche Vloot bestond mede uyt ontrent 100. Schepen / onder 't bestier van de Heer Luytenant Admiraal Michiel A. de Ruyter, dog alsoo / dat de Heer Cornelis de Witt / Oud-Burgermeester van Dordregt, &c. en welke in den Jare 1667 soo Helddadige overwinninge op de Engelsche had behaalt / staande dese Zee-togt / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Souverainiteyt van den Landen / alleen in 's Lands Vloote soude verbeelden; en dat het Opper-bevel / boven al de Luytenant Admiraals / sijn Ed. was aan betrout. De 7. Juny geraakten de Vlooten tegens elkander slaags / waar in meer gemelde Heer de Witt; nevens alle Hooge Bevelhebberen, Capiteynen en Matroosen, een meer als Helde dapperheyd betoonde; een voornaam Engels Officier, gevangen zijnde / most bekennen dat in dit gevegt dat drie / en nog geen vier uren geduurt had / heviger was gevogten / als in den Jare 1666. in al die vier dagen. De Engelsche en France kregen hier een seer gevoelige neep / en de Hollanders een onsterffelijke Eer door dese heerlijke overwinning. Dusdanig was het Oorlogs lot de Nederlanders ter Zee seer gunstig. Dog te Lande was 't verschil seer groot. Dog sulks is meer de Laf hertigheyd eeniger bloode Schelmen / als ook de straffende hand Gods over onse hoog gaande sonden; als wel het bestier der Stuur-houderen van 't gemeene best toe te schrijven. Alles plooyde voor de France-magt, en in korten waren sy Meester van Gelderland, Uytregt, en Overyssel, drie van de selven Geunieerde Provintien. Behalven dese waren hun ook al eenige Steden en Plaatsen in Holland, als Naarden, Woerden, Oudewater, nevens verscheyden deftige Dorpen / in de vernielzieke klauwen gevallen. Vijftien hondert Boeren wierden uyt dese Landstreek na den Yssel gesonden / om tusschen Aarnhem en Zutphen een af-snijding te maken. De Burgers en Ingesetene / van Amsterdam, Hoorn, en Alkmaar, gingen als vrijwillige op hun eygen kosten / om tot Geertruydenberg, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||
daar na tot Muyden in besetting te leggen. Die van Enchuysen wierden tot Weesp, die van Haarlem tot Heusden, en die van Rotterdam, in den Briel geplaatst. Ook wierden verscheydene Compagnien waard-gelders na de Helder gesonden / te meer de verlegentheyd hier toe nam / te hoger steeg de trots des konings van Vrankrijk. Op den 24. Juny liet hy in sijn Leger ontrent Aarnhem staande / by Placcaat af kundigen; dat alle Steden in Holland die sig gewillig aan hem souden onderwerpen / de besetting van hem innemen / gunstelijk gehandelt / en in alle hunne Vrijheden beschermt souden werden. Maar sulke / welke souden willen beproeven de Magt van sijn Majesteyt te wederstaan / met door breken van Dijken / en overvloeijinge van water / of andersints / die souden men de uyterste strafheyd gehandelt werden. Woorden welke bekwaam waren om de stoutste 't hert in de boesen te doen sidderen. Vrankrijk, hovaardig en vermetel op de voorspoedigen draf harer Wapenen / had geen ooren om na een voorslag van Vrede te deser dagen gedaan te luysteren. Waar over hier te Lande in kort geresolveert en besloten wierd /de Dijken door te doen steken en 't Land onder water te setten / 't geen geschiede; waar door den aanleg der Francen op de Provintie van Holland, gestuyt wierd / en sy genoodsaakt om wel haast na Vlaanderen te vertrekken. Ter deser tijd wierd den Prins van Orangie stadhouder gemaakt / en 't Eeuwig Edict te niete gedaan en verbrooken. Dewijl de saken van buyten in sulken gevaarlij- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ken staat waren / knelde ons de ongerustigheden veler Ingesetene der noch onoverheerde Steden / het aldervinnigste. In Dordregt woede en woelde Burgerye op een baldadige wijse / op veel andere plaatsen wierd de Overigheyd van Valsheyd, en van verstand met de Francen te hebben, beschuldigt. Haarlem geraakte in rep en roeren / so ook Delft. Leyden was meer als eens de Burgerwoede onderhevig / waar in de heer Symon van Leeuwen met een dappere manhaftigheyd stilstand te wege bragt. Rotterdam, en Gouda, gingen niet vry. In Zeeland was Middelburg en Vlissingen van sodanige stormen mede het doelpunt. In andere Steden der onverheerde Provintie blaakte dese twee-spalts gloed geweldig / welke hier te stellen geen plaats vind. Ook sullen wy den onrust in de groote wereld Stadt Amsterdam gevoelt / hier mede met een diep stilswijgen / als in dese dagen yder bekent / en wereld-kundig / geheel voor by gaan. Maar wie sou de woede van 's Gravenhage vergeten kunnen; so lang 'er pennen syn / en handen om deselve te voeren / moet yeder vryheyds minnaar / de domme driften der selver inwoonderen / (sonder onschuldige te raken) op 't gruwelijkste verfoeyen. Hoe ongegrond en vals den Heer Cornelis de Witt beschuldigt / en gepijnigt wierd is yeder bekent; egter wierd dese Vader des Vaderlands, benevens sijn Heer Broeder Joan de Witt, die den tijd van 19. Jaren het Ampt van Raad-Pensionaris van Holland ende West Friesland, met onvermoeyde yver / en onbesproken trou / ten nutte van 't gemeen / bekleet had. Aldaar op den 20. Augusti 1672. ten blame | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der gantsche Natie op een verschrikkelijke wijse vermoort / en mishandelt / slimmer als oyt met de alder-eer-vergeetenste Schelmen / by Onchristenen en Barbaren geleeft is. Wy / om geen vergeefsche tranen onder onse inct te mengen met het herhalen deser Monsterdaad; als ook om dat deselve in dit loopende Jaar 1705. door den heer Emanuel van der Hoeve in 't leven der doorlugtige Heeren gebroederen de Witt, na waarheyd door den Druk gemeen gemaakt is / sullen hier geen breder verhaal van laten volgen. Maar alleen van seggen dat het ontwijffelbaar is / dat dese Heeren / niet anders / als voor de so dierbevogte Vrijheyd / geporteert waren / en sorge voor droege. De Dapperheyd der Oudsten / te weten Heer Cornelis de Witt was meermalen gebleken / namentlijk in den Oorlog van 't Jaar 1667. toen hy Engeland in roere stelde / der selver Scheepsmagt op de Rivier van Rochester vernielde / en hunne Sterktens bemagtigde. Nu / noch in 't Jaar 1672. was hy Overwinnaar uyt Zee gekeert / en de Vyanden der vrye Staat / de proeve van syn moed / en de kragt syner Dapperheyd doen smaken / en bekennen. Ons / in te laten om syn Lofreden te maken is geenzins de mening. Van den Heer Joan de Witt, welke door Brand het Staat Orakel van Holland genaamt word / sal ik mede geen eer Schrift tragten op te stellen / maar alleen de getuigenis van twee gekroonde Koppen te berde brengen. Den Koning van Engeland, wanneer hem de vernieling deser Heer ter ooren kwam / liet zich met groote verbleektheyd dus hooren. Te zien | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in de Vojage van Seved: Pag: 113. 'Het is my leed van dien grooten Staats-bediende / doch hy heeft een der gevaarlijkste Ampten in sijn Land bekleed; daar Barneveld het gevoelen / Paauw de Laster / maar Cats noch de Blijdschap had afgenooten; welke laatste in de volle vergadering / op sijn twee Knien vallende / dese gevaarlijke Bediening afleggende / hem de tranen van vreugde over de Wangen gerolt hadden / dankende Godt dat hy sonder ongemak daar af gekomen was.' So dra de koning van Vrankrijk de tijding van 't vermoorden deser grooten Mans vernam / liet hy sich / na sijn hoed in de Oogen getrokken hebbende / in dese Galmen hooren. ,, Nu syn de Vereenigde Provintien de Hard-ader afgesneden / Dese twee sijn waarlijk seer kragtdadige getuyg-redenen der deftigheyd deses onvergelykelyken Mans. So iemand belust is om meerder bewysen der ongekreukte deftigheyd deser beter lot waardigen Heers te sien / hy sla na den on-eenzydigen Italiaan Raparine, welke na zijne Ed. zedigheydt / gemeensaamheyd / en aangenaamheyd / na waarde geschetst te hebben / eyndelijk segt dat gy Absit invidia, is geweest / het agste wonder van de Wereldt. De getuygenisse van Monsr. de La Neuville in zijn Hist: de Holl: vol. 3. pag. 128. is mede van geen geringe waarde. Den Engelschen William Temple, welke met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Heer Raad-Pensionaris seer gemeen geleeft had. verstrekt mede geen gering getuyg des Mans onbeteuterde/ en erentfeste deftigheyd / so als sulks te sien is in syn Ed: aanmerkinge op Fol. 176. waar toe wy den Vrijheyd / en waarheyd lievenden Leser heen wysen / also ons de moeyte niet lust / om de aangehaalde plaatsen te vertalen en na te schrijven. Dat nu den bitsen A. Montanus, en onkundigen L. van den Bosch de glory deser helden / en weergadeloose Mannen besoedelen met laster / en schand Schriften / is meer hun drieste drift te wijten / dan met eenige waarschynelijkheyd te bekragtigen. Want de tijd heeft de Waarheyd sonneklaar aan den dag gebragt / en getoont dat sy onschuldige slagt Offerhanden geweest syn / en onwrikbare steun-stijlen van de so dierbevogten Vrijheyd. Menigte van deftige Digten kwamen dies tijds in de Wereld / de Heeren Bidlo, de Bye, Schelte, Oudaan, Sonius, en veel andre brave verstanden / scherpten hunne Puyk-schagten / tot lof der Gebroederen / en verfoeying van 't bedreven Gruwel stuk. De vier regelen in seker Vaars / op dese stof door den Fenix digter J. v. Vondel gemaakt / syn merkwaardig / dus luydense. Verloore Soonen, och, vergeldtge dit u Vaders
En Voetster-heeren, die u redden met hun bloed!
Verdient hun trou en deugt den naam van Land-verraders!
Noyt word met naberouw dit swaar verlies geboet.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den Leser belust synde meer puyk stalen / die dese stoffe betreffen / te lesen / kan sig bedienen van 't Boek genaamt 't Swart Toneel Gordijn, waar in een menigte zin-rijke gedagten over dese twee doorlugtige Helden / door de beroemste der Nederlandsche Digters / ter neder syn gestelt. Dit Boek is thans alom te vinden / waaromme daar den nieuwsgierigen heen wysen. Evenwel kan ik niet agterlaten om hier een Vers in te voegen het welk ons gelukt is te mogen zien. Den Maker weet ik niet dat bekent is / hoe wel met veel moeyten hebbe nagevorscht / wyl ik niet kan denken dat so deftigen Digt-pen / geen meer sou geschreven hebben / dus luyt het. | ||||||||||||||||||||||||||||
Op de Afbeelding van de Heeren Gebroederen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoe Schadelijk het is te nau zijn van gemoet;
De Vryheyd had het Land, de Burger 't Geld, Sy 't leven,
In dien men had Geloof aan Cajaphas gegeven.
't Is wel te gelooven dat dusdanige uytdrukkingen / niet al te smakelijk geklonken hebben in de Ooren van sulke welke / of van 't bestier der saken onbewust. By gevolge de Helden dapperheden der Heeren Broederen onbekent waren; ofte van sulke / welke met een drieste Domheyd / en onverwinnelijk vooroordeel / met andere driften ingescheept / en zig voor de selve geheelijk verklaart hadden. Zoo nu yemand belust mogt zijn wat agting-waarde diensten door dese twee Heeren / de Wereld gebleken zyn. Wy souden des nood zijnde / deselve op een seer gemakkelijk wijse / klaar blijkelijk kunnen vertoonen / maar om dat sulks ons oogwit niet is / ook te verre van onse schrijf-wijse sou af dwalen / sullen wij alleen eenige weynige Puyk-stalen te berde brengen; en van de Oudste beginnende / de Leser aan toonen sijn so seer merkwaardige Overwinnninge / op de Engelsche in 't Jaar 1667. waar van de rivier Rochester getuige was / daar Quinenberg voor beefde / en geheel Engeland over in rep en roer was. Dit Sijn Ed. moord jaar 1672. was nog niet ten halven verloopen / wanneer sijn Ed. de Souverainiteyt van den Lande alleen verbeeldende / met sijn onder zig hebbende Bevelhebberen / Officieren / en Soldaten / soo merk waardige overwinning bevogt / als Holland oyt bekomen had. De genotene Eer-bewijsen / als de bewuste Goude Kop voor de Posteriteyt / desselfs pragtig op- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schrift / de Schildery tot sijn Ed. onsterffelijke gedagtenis op 't Raad-Huys tot Dordregt gestelt / met desselfs deftige inschriptie / mitsgaders de Eernamen sijn Ed. door andere Vorsten op gedragen / gaan wy wetens / en met wil al swijgende Voorby. Ook lust ons niet te spreken van Deputatien te Velde / welke met eer en ongemeene agting / door sijn Ed. ten eynde sijn gebragt. Ook sullen wy van de Heer Joan de Witt, niet alles seggen wat ons daar van gebleken is / en Yeder Vaderlandsch liefhebber der dier gekogte Vryheid in hem moet bekennen gehouden te wesen. Dit was te beswaarlijken last voor onse Schouderen / en niet alleen sulks / maar wy souden te verre uytwijken / en ter zijde springen / want / wat sou in de beschrijvinge onser Stad Hoorn te pas komen dat wy verhaalden van sijn Ed. oververmoeyden Arbeid / ten nutte van 't gemeene beste; als daar zijn / de menigte der Bemiddelingen / Beslissingen en Gesandschappen door sijn Ed. of alleen / of nevens andere Heeren tot genoegen / ja tot verwondering uytgevoert / en ten eynde gebragt. Wy laten aan andere over / 't selve in netter rang te voegen / om soo de naam die noyt genoeg geroemde Mannen aan de Eeuwigheyd over te leveren. 't Sal ons genoeg zijn om de woorden van seker Digter tot slot deser Treur-stoffe hier by te voegen. Zo 't Mee-ly mogt verwekken
Dat beyd dees Helden tot geen beter tijd gespaart,
Elendig zijn vermoort, verscheurt, vernielt, verslonden,
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verset die smert: elk praalt nu met een Martelkroon
Daar boven. Hier om laag vertellen duysend monden,
Hun onbeloonde Dienst, hun onverdiende Loon.
Hun Graf-plaats is omheynt met Lijk-cipresse Boomen,
Wiens stam noit sterft: So hout hun deugd ook eeuwig stand,
Soo leeft de groote naam van die Doorlugte vroome
Getrouwe Vaders van het dierbaar Vaderland.
Om niet te ver te verwijderen / sullen wy van streek veranderen / en de Assche deser Salige Zielen laten berusten. Dog de draad der Historie leyt ons op een ongevoelige wijse na het oogwit onser schagt / namentlijk de Stad Hoorn. Want de dood der twee Gebroederen de Witt veroorzaakte geen geringe opschudding. De Prins van Oranje, nu Stadhouder zijnde deed al om / en in de meeste Steden / de Magistraat veranderen / waar in onse stad mede haar deel genoegsaam was hebbende / als breder te zien is / agter dese Historie der Stede / alwaar de Regeering / en der selver verandering van Jaar tot Jaar wijdlustig te zien is. Onder andere Heeren wierd alhier gedeporteert de Heer Reynier Langewagen, dewelke langs verscheyden trappen / die hy met moeyte en sweet beklommen had / ten top van Eere was gestegen; als zijnde / Raad, Oud Burgermeester, Ontfanger des gemene Lands middelen, en Bewindhebber der Geoctroyeerde Oost-Indische maatschappy ter kamere Hoorn. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Desen heer, stond bekent van in 't Jaar 1667. het berugte Eeuwig Edict mede besworen en getekent te hebben. Dit was genoeg om hem by kwaadaardige Menschen / die op sijne grootheyd nijdig waren / in onmin / en in haat te brengen. Ongelukkig zijn de sulke / op welke 't verbitterde Graauw gebeten raken / en ten doel van der selver woede moeten staan / en soo stond het hier nu mede geschapen. Dewijl dit geval / welke by ons geheug in dese Stad voor viel / seer merk waardig was / so sal het den Leser niet onsmakelijk voor komen / om het selve met alle besonderheden daar ontrent voor gevallen / wat wijdloopig hier geplaatst te vinden / waar toe wy ons sullen ontleedigen / met de waarheyd de sake soo na te koomen / als doenlijk is; dus heeft het zig toe gedragen. Een Vroumens / zijnde van 't snoodste uytvaagsel en schuym dat in Hoorn te vinden was / en nu nog met haar gewoone Bent-naam van Roo-Griet by yeder bekent is; was een der Roer-Vinken / welke in dees tijd een groote opschudding / onder haar Soort-gelijke te weeg bragt. Zy / als zinneloos / bond een Bier Vat op haar zijde / Trommels gewijs / hier op met twee talhouten slaande; riep op de hoeken van verscheyden straten; Te hoop, te hoop, Langewagen wil op de loop. Dit geroep was bekwaam om een menigte kwaadgunnende Menschen op de Been te helpen / en te doen gelooven dat het met sijn Ontfangers Comptoir niet wel gestelt most wesen. Het leed niet lang / of het Huys van de heer Langewagen was aan alle zijden omringt / van een toomeloosen Hoop / die niet wisten met wat voornemen sy na 't Huys liepen; en doens er | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Plundering van het Huys van Langewagen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gekomen waren geen teugel konden / van hunne driftige baldadigheyd" Een Compagnie Borgers kwam mede in de Wapenen tot weering der Moedwil / dog vrugteloos. 't Graauw ylde voort / en komende ontrent het Huys van den Burgermeester vonden hem / met eenige sijner Familie in de stoepen staan / onbewust van waar dese storm kwam / en niet wetende wat hy 'er van denken sou. Dog de ware geschapentheyd der sake horende / vond raadsaamst in Huys te wijken; en klom / (vresende de temmeloose woede van dit Honderthoofdig Gepeupel) over een schutting: soo dat Hy / op het Erf van sijn Broeder Dirk Langewagen, dies tijds Majoor van dese stad / sig salveerde. De Vrou en Kinderen der Burgermeester wierden alle over 't selve schutting geholpen / waar door sy gesamentlijk de wreede klaauwen deser Roofharpyen / gelukkiglijk ontkwamen. Dog het woeste Grauw nu gaande / spatte voort / en maken met geweld de Voor deur open / en dringen 't Huys in / van sins alles te vernielen / en aan hunne wrewel moed / op te offeren. Den Heer en Mr. Adriaan van Bredenhof, Hoog Schout deses Stads / vond tegenstand genoeg / niet tegenstaande sijn Ed. groot gesag / om in het Huys te komen. Egter drong hy door / en sig in het Gemene Lands Comptoir ter neder geset hebbende / soo had sijn Ed. de meeste moeyte van de wereld / om het selve Comptoir te bewaren / en van Plundering te bevrijden. Nu sloegt het woeste schuym hun diefze pooten in alles wat hun te vooren kwam. Roogriet mede in huys gekomen zijnde / nam een Raagstok / en vaagde al het Porseleyn dat voor de Schoorsteen stond van boven neer / op die manier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wierd dit kostelijke goet / dat by na geen wederga had / op de Stenen verbrijselt. Wat draagbaar was en behendig gestoolen kon worden / wierd in 't kort onsigtbaar / en ten huyse uytgebragt / 't geen te groot of te swaar was / en dat niet bedeckt genoeg gestolen kon worden / wierd tegen de grond gegooyt / en tot gruys getrapt. Dus wierd met breekbare Meubelen / als Spiegels / Porceleyn / &c. geleeft. Bedden / Kussens / en diergelijken Inboedel / wierd aan flarden gesneden / en alsoo op een doemenswaarde wijse vernietigt / en vernielt. Eyndelijk kwam / op gegeven ordre / den Capiteyn Gerrit Schagen, met sijn Compagnie / 't welk seer swak was / in 't geweer / om verder moedwil te verhoeden. Hy aankomende trekken / belaste sijn eerste gelid / haar Musquetten met Scherp te laden / 't welk geschiede. Op de Veermans Kay; de hoek om komende / vond men op de deur / boven de Puy-balk van 't Huys een onverlaat sitten / zijnde een Stouthertigen Schoft / welke om sijn Soortgelijke Plunder Fielen / tot opstand tegen de Burgerschuttery / aan te hitsen / luyd keels sijn Makkers toe riep. Gooy, Gooy, datje de Duyvel haal, Gooy. Waar op den Capiteyn Schagen ordre gaf / om op dien Muyt-maker te schieten hem van boven af te ligten. Dog 't Geweer weygerde / kwam den oproerigen Schoft knaphandig om laag / en verstak zig onder de menigte. Thans trok het Rot Schutterwagten tot voor het Huys / als wanneer den Capiteyn Schagen, sijn Lieutenant Joan Raat / nevens nog twee mannen Gerard van Holewerf en Jan Beukelman uyt het Compagnie commandeerde om daar binnen te treden / ten eynde sy sorg souden dragen / dat 'er | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geen meer Meubelen nogte inboel gestolen / of uyt het Huys werden gebragt / schoon hier nu voor gesorgt wierd / soo kon evenwel de Heer Lieutenant Raat, met sijn by hebbende Vrinden / niet beletten / dat het Roof-ziek gespuys / alles voor hunne voeten aan Stukken smeeten. De temmeloose Ruygte verhit op Plunderen en vernielen / vonden nu weynig weer-werk meer / om hunne woede aan te koelen / alsoo niet meer te steelen vonden / en vermoeyt waren door 't bedrijven van vele Schelmagtige Baldadigheden / dies droopen eenige als Kieken dieven sluykswijs weg / te meer alsoo de heer Sonk met nog een Compagnie Burgers in de Waapenen was gekoomen / en na de plaatse des Tumults kwam aan trekken / dit was de reden / dat alles in stilstand kwam / en de rest der woedende Bende na een goed heen komen sag en sijns weegs ging. Sonder dese laatste Compagnie Burgers / stond het geschooren / dat van het Huys van de Heer Langewagen, geen een steen op den ander sou gebleven hebben / maar geheelijk tot de Fondamenten geraseert / en in een Puynhoop verandert zijn geweest. En schoon 't Gespuys nu verstooven was / soo wierd evenwel het gedagte Huys meer als drie dagen en so veel nagten / van voor en agteren bewaakt / uyt vrese of 't veel hoofdige Gedrogt / de woeste menigte / uyt over maat van woede de Ooren weder mogt op steken / dog daar is na die dag niet meer van gevallen / maar alles bleef in rust / sonder yets meer te dorven onder nemen. Indien wy hadden voor genomen / om / in plaats van een korte beschrijvinge van Hoorn, het leven van de Heer Reynier Langewagen ter neer te stellen / soo was hier de plaats om te verhalen; hoe Hy / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dit gevaar in Persoon ontkomen zijnde / sig eerst tot Amsterdam, daar na in Braband, eenige tijd onthiel. Daar zijnde / kennis kreeg / dat 'er 300. Guldens op sijn Lijf geset waren / voor de voor de geene die hem wist aan te brengen. Hoe hy zig selve / steunende op de wel gegrondtheyd sijner sake / en bewust zijnde van de goede staat sijns Comptoirs / hem kwam aan te geven / aan 't Logiment van de Heeren Gecommitteerde Raden, in deese Stad. Hoe hy aanbood in Gijseling te gaan / tot tijd en wijle / hy Rekeninge sijns bedrijfs gedaan had / daar toe niets versoekende als sijn Boeken / Papieren / en gewesene Klerk. 't Geen hem belooft / dog noyt beschikt wierd. hoe hy daar na / menende alles in rust te zijn / by nagt geweldiger hand van sijn bedt geligt / en na den Hage gevoert / op de Castelenie in gyseling gebragt wierd; aldaar sijn Schriften / en Boeken / om sijn ontfang en uytgave op te maken vrugteloos verwagte. Van hertseer en moeyelijkheyd ziek wordende / en hoe Hy eyndelijk in de Maand April 1675 aan een kwijnende Siekte / in tegenwoordigheyd van sijn oudste dogter Elisabeth Langewagen, en eenige andere vrinden ontslapen is. Dit alles seg ik sou hier nu seer wel voegen / indien wy de besonderheden van dien Heer sijn leven voor hadden aan den dag te geven. Dog nu sullen wy het als overtollig zijnde voor by slaan; en alleenig seggen dat het Lijk deses Mans / mitsgaders dat van sijn Huysvrouwe welke nu mede overleden was / op den 1 May 1675 beyde agter malkanderen / onder confluentie van vele menschen ter aarde gedragen / en alhier in de Groote Kerk begraven zijn. Een zinnelijken Digter heeft de gedagtenisse de- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ses braven Mans met dit volgende Vers gedagtig geweest. | ||||||||||||||||||||||||||||
Graf-schrift
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||
treffen. Want dewijl nu het Krijgs Volk van den Conink van Vrankrijk tot in 't Hert van ons Land kwam door dringen. Soo wierd door de Agtbare Heeren Burgermeesteren geordonneert / dat de Wallen en Buyten-werken deser Stad / door de Burgeren en Inwoonders versterkt / en verbetert souden worden / gelijk het selve ook met groote lust begonnen / en met goede ordre volbragt wierde / nademaal niemand van desen arbeyd bevrijd was; kleyn en groot / alles stak de handen uyt de Mou / en door dien het selve by de Wijken gedaan wierd / soo had niemand redenen / om sig met dese moeyte beswaart te vinden / te swaarder en langwijliger was dit werk / om dat de Aarde daar toe nodig / seer verre moest gehaalt werden / als uyt de Uyterdijk, de Buyten Luyen-dijk, en andere nog verder afgelegen plaatsen meer. Dog niet tegenstaande dese moeyelijkheyd wierd het gehele werk seer net / en deftig volbragt / tot verwondering en genoegen van alle die 't selve kwamen te sien. Ook most de Burgery / yeder voor sig selfs / sonder yemand in sijn plaats te mogen senden / om het vierde etmaal waken. Waar voor hun van Stads wegen / vry Bier beschaft wierde. Deser dagen geviel hier iets seltsaams voor / het welke de moeyte waardig sal wesen om aan te tekenen. 't Geval is wereld kundig / maar om de wonderlijke misselijkheyd waar mede het verselt is / sullen wy het hier by voegen. Wanneer nu het Huys van den Heer Burgermeester Reynier Langewagen op den 20 September deses Jaars 1672 door 't Gepeupel geplundert was / gelijk reeds heb gemelt / so vonden de Heeren Burgermeesteren en Regeerders der Stad | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoorn, geraden / tot bewaringe der gemene ruste / en voorkominge van verdre buyten spatting des Graauws / om eenige Compagnien Koerlandsche ruytery, zijnde in dienst van de Staten van Holland en Westvriesland, in de Stad te doen komen / gelijk geschiede. Het geviel dat in het laatst van de Maand Maart des Jaars 1673 alhier in dese Stad aan het Ed. Mog. College der Heeren Raden ter Admiraliteyt, het Volk van drie Schepen van oorlog / die dit voor-jaar wegens 't Noorder Quartier in zee stonden te gaan / souden gemonstert worden, dese Manschap hier nu by een zijnde / soo kwamen eenige moedwillige Ruyters / waar van sommige beschonken waren / hier na toe streven / seggende tegen malkander / wel aan / laat ons eens sien / of wy met ons kleyn getal Land-militie / al desen grooten hoop Zee-luyden niet kunnen van hier jagen / en op de vlugt drijven; daar by voegende / indien wy het niet kunnen doen / en te sterken wederstand vinden / soo sullen wy wel gesecoureert worden door onse mede makkers. Dit wierd van 't gantsche Bend goed gekeurt / en sonder sig verder te beraden / vielen sy gelijkerhand / als verwoede Menschen / met de bloote Sabel in de Vuyst / losmoedig op het Zeevolk in. De Matroosen op sulks niet verdagt / en ongewapent / sagen om een goed heen komen / die sijn leven lief had / of gaarn met een gave huyd wou slapen gaan / was gedwongen sijn behoud in de vlugt te soeken. Dit gerugt vloog in min als niet door de geheele Stad. De andere Ruyters kwamen fluks toe schieten / niet wetende waar uyt dit tumult ontstond / als ook om hare Spitsbroeders by stand te doen. Wijl de Matroosen geen Geweer tot defensie hebbende nog al aan 't | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wijken waren / drongen eenige met geweld in het Huys van de Swaard-veger / staande op het Groote Kerk-Hof. Waar uyt sy alles haalden wat maar tot tegenweer kon dienen / als Degens / Pieken / Houwers / Morgen-sterren / en wat dies meer tot bescherming kon dienen. Die gene welke hun van dit geweer niet konden / of wilden bedienen / maakten van de nood een deugd / namen de steenen uyt de straat / en wierpen met de selve soo digt op de ruytery of het hagelde / tot eyndelijk de ruytery genoodzaakt wierd eerst stand te houden / daar na al aarselende te wijken / 't geen in seer goede order tot nog toe geschiede. De matroosen / al voort dringende / wonnen soo veel veld / tot dat sy kwamen ter plaatse waar de ruyters hadden gestaan / hier wierd by geval uyt het boven huys / daar doen den predicant Costerus in woonde / en andere daar by staande huysen / eenig swaar talhoud op de straat geworpen / misschien om het selve te verstrooken / alsoo het na de tijd van 't jaar / nog seer koud was. Matroosje dit ziende / bediende sig van het selve / en nu verhit zijnde / wierpen met sulken onweerstaanbare hevigheyd op de ruytery / dat de selve soo hier door als door den raad eenige hunner besadigste mede makkers de retraite voor 't beste oordeelde / en al meer en meer af-sakkende / hun voorts met wijken salveerde. Waar mede deese gevaarlijke opschudding een eynde nam en gestilt wierd. Wanneer alles nu in genoegsame stilstand was / wierd met alle vlijt den oorsprong van dit oproer na nagevorscht / ten leed niet lang / of de selve wierd gevonden / en de belhamels en aanleyders der selve by de kop geval / in de boeien geset / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het Tumult agter de Kerk met de Ruyters
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en na verdienste gestraft / doch op hoedanige wijse is my niet te vooren gekomen; als alleen van een der selve moeyte-soekende gasten. Dese knaap dan wierd gevonnist / om een sekere tijd aan de schand-paal, te pronk te staan, welke schand-paal geplaast was digt by het stadhuys, aan de sijde van de kaak, of so genaamde pot-boeff. Wanneer nu den gevonnisden de sentenie wierd voor gelesen / betuygde hy van veel liever te willen sterven / als aan een schand-paal, die naast de kaak stond / in 't gesigt van syn spits-broeders / en de gantsche burgery te willen pronken / en als hy nu na de paal sou geleyd werden / stelde 'er sich met geweld tegen / seggende onder andere force redenen tegens de heeren van de justitie welke over syn vonnis geseten hadden; dat hy nimmer wederom in syn land soude derven komen / so hy aan de schand-paal had gestaan / dat hy derhalve geresolveert was om noyt aan die paal te willen naderen / veel liever een koegel door de kop wou hebben / en so eerlijk sterven / als hem selve / en syn gantsche familie met die blaam te smetten / van so schandig / als een eerloose en lafhertige aan een schand-paal die so na aan de kaak stond / als dese / in 't oog van al de wereld / ten spot van yder te willen pronken / en voor een guychel-spel verstrekken Dat een regtschapen Karel voor schand bedugt is / is niet vreemd / dat dese door edelmoedigheyd aangeport synde / dusdanige galmen heeft geslagen / is niet ongelooffelijk; maar 't komt my ten hoogsten verwonderlijk voor / dat aanstonds daar op de heeren van de krijgs-raad / ('t is waarschynlijk de Courlandsche officieren) syn sententie van te pronk te staan / veranderd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het Herquebuseren eens Ruyters voor het Stads-huys, en 't St. Pietershof
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wierd; in een vonnis om gearquebuseert te werden. Het welk den patient hoorende / daar seer wel mede te vreden geweest is / liet hem gewillig de trappen van 't stadhuys afleyden / en plaatste zich manmoedig voor de deur van 't kaas-dragers huysje / alwaar syn broeder / mede met hem onder een compagnie dienende / by hem kwam / en op een gantsch tederhertige wijse / afscheyd kuste. Alvoorens waren drie van syn beste spitsbroeders geordonneert om hun schiet-geweer met dubbeld scherp te lade / en als het tijd was op hem te schieten / met last om wel te raken. Wanneer hy nu syn broeder vaar wel geseyd had / stond hy ongeboeyd / en rukte geswind syne kleederen los / dus met onverschrokken moed de handen in de syd settende / toonde hy de naakte boesem aan syn spitsen / hun toeroepende met een onbeteuterde stem dat sy maar souden toe schieten / 't welk ook aanstonds gedaan wierd / en hy so wel getroften / dat souder 't minste geluyd te slaan / de geest gaf. Ik heb my verscheyden malen verwondert over dit veranderen van sententie / 't welk alleen daarom geschiet sou zijn / ook dat den soldaat niet wilde aan de paal te pronk staan. Ik soud ook van gedachten zijn / dat het dood vonnis om eenig ander bedrevene mislag aan den lijder is uyt gevoert. Wat'er van sy / ons is 'er na alle aangewende vlijt / geen meer van gebleken als hier ter neder gestelt is. Dewijl de heeren burgermeesteren en regeerders der stad Hoorn bespeurden / dat / mits de eenigheyd van 't graau / 't welk niets meer ondernam te plonderen / de ruytery geen meer in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Stad van noden was / als mede daar dagelijks veel ongemak tusschen de Burgeren en de dertele Soldaten kwam te spruyten. So resolveerden sy deselve te doen vertrekken / na een plaats daar sy meer dienst konden doen / 't welk ook so gebeurde / en de ruytery wierd uyt dese stad / en na Muyden gesonden. In de Maant van May mosten ook twee compagnien burgers uyt dese stad na Muyden trekken / om het selve des nood synde so veel doenlijk was / tegen 't geweld der Francen, die toen tot Muyder-berg lagen te helpen beschermen. Doch de Francen verlieten Muyder-berg, wijl onse burgery daar noch was. Het hek dat buyten de Wester-poort staat wierd in dese somer gemaakt. De Fransche en Engelsche Zee-magten samen geconjugeert synde / geraakte den 7 juny slaags tegens de Hollandsche scheeps-vloot / alwaar dapper gevogten wierd / in welk gevegt / den hemel de Hollandsche helden een kloekmoedig herte onder de riem stak / en onse wapenen met een seer merkwaardige overwinning geliefde te segenen. Doch de vyanden trots op hun samen gevoegde magten / hernamen de zee-bataille op den 14 der selver maand / waar in se weder seer vinnig gehandelt wierden / en genootsaakt na hunne havenen te loopen / latende de onse de Victorie; over welke twee overwinningen ter zee / alhier een dank-dag gehouden / er in de Groote Kerk een dank-predicatie gedaan wierd. Noch waren dese twee gedugte magten niet moede / maar getroosten sich om noch eens het geval der oorlogs te beproeven. Eerlang ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toonde 's vyands vlooten zich eerst voor de Maas, daar na voor Scheveningen, de mijnen maken de / als of sy van gedagten waren om te willen landen. Doch die vrese verdween haast / wijl'er alom in 't korte op de kusten goede ordre gesteld wierd / en onse vloot gelast de vijand op te soeken / en aan te tasten; 't welk op den 21 august geschiede. Dies tijds was het dat wy hier in de stadt Hoorn, het donderen en dreunen der weder-sijdse vlooten gemakkelyk kond hooren. Den uytslag van dit gevegt was mede ten onsen voordeelen.; Do. Florentius Kofterus tekent ergens aan / dat in de drie zeeslagen, dese somer voorgevallen, de Hollandsche zee-magt niet een eenig schip van oorlog in de slag verlooren hebben, 't welk nooyt in de voorgaande oorloogen was gehoort. Syn Hoogheyd den Prince van Orangie had Naarden nu so benaut dat het den 12 september by accoord aan hem overging / dit deed den oorlogs-setel verplaatsen / wijl hy met syn troepen verder na den Rijn trok. Kort daar na wierd Bon verovert / waar op den koning van Vrankrijk alle syn over-winningen in Holland geheel verliet. De provintien van Utrecht, Gelderland, en Over-Yssel, die van de Generaliteyt waren afgeraakt / wierden wederom met deselve vereenigt; en het ampt des Prince van Orangie, als Stadhouder der Vereenigde Nederlandsche Provintien, wierd deser dagen erflyk gemaakt. De Vrede met Engeland en Holland / uytsluytende de koning van Vrankrijk was nu eyndelijk getroffen / en wierd den 14 maart 1674 gepubliceert. So wy dien oorlog moede waren / wel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waaragtig had Engeland reden om na vrede met Holland te wenschen, want de scheep-vaart van de Engelschen had ontrent vier hondert tonnen gouds schade geleden door de kapers die uyt Holland, Zeeland, &c. op hun gevrybuyt hadden. Met Munster wierd den 21 april / en met Keulen den 10 may / een vrede gesloten. Vrankrijk verliet nu alles wat hy op ons gewonnen had / behalven de steden Maastricht, en de Grave. Op den 1 augusti / synde een ordinaire vast en bede-dag geweest / was het hier tot Hoorn so verschrikkelyken onweder / als noyt menschen beleeft hadden. 't Was ontrent des avonds half agt uren / wanneer her selve als in een oogenblik kwam op te steken / met sulken ysselijken donder / gedurige blixem / verscheurende wind / stortende plas-regen / en hagel-steenen / dat het was als of lugt en vuur en water en aarde onder elkander mengde. Waar by sulken vervaarlyk gedruys was / dat vele niet anders dagten / of dit was den jongsten-dag. Veele toorens / kerken / en huysen wierden ter neder geslagen; de kloekste boomen uyt de aarde geligt / of midden door gewrongen / verscheyde schoone boom-gaarden omgekeert / en vele dorpen so geraseert / de huysen geheel / of half verplettert synde dat het erbarmlijk om te sien was. En in dit kwartier seer veele / en groote schaden by bragt. In dit jaar wierd alhier de battery, die in jaar 1672 by Jan Weels molen gemaakt was / wederom afgebroken en geslegt. Ook wierd door Orangie de stadt Grave op den 15 october by verdrag / ingenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1675 wierden de trappen van het stadhuys vernieuwt. Op den 4 en 5 november was hier een seer verschrikkelijke water-vloed / waar door in Noord-Holland, en wel besonder ontrent Hoorn, een ongelooffelijke schade veroorsaakte. Om deselve net af te beelden kan ik niet beter doen / als voegen hier een brief in welke op die tijd geschreven is. So luyd van woord tot woord in deser voegen. G o e d e V r i e n d N. N. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||
door te komen / dog wierd met magt van menschen / door seylen en wigten gestut / en daags daar aan wierden twee groote schuyten vol waters / om de zwaarste daar op geset; doch 's nagts ontrent twee uren begon de brand en stadhuys klok te luyen / waar door een groot alarm in de stad kwam / also daar tijding was gekomen als dat den dijk bewesten Hoorn tusschen Schardam en 't Swart Kerkje, door wilde. Welke ook ontrent ten half drie uren (voor Carbasius Weeltje) is door gebroken / so dat de borgers te laat kwamen / dog omme alle verderen inval te beletten / en het water te keeren so veel mogelijk was / heeft de trommel des dingsdags morgens geslagen / of 'er yemand was / die om een daghuur werken wilde / dat sy moesten op Keeren komen / alwaar sy hebben beginnen te schoeyen van vooren af aan / en daar aarde tegen aangebragt tot aan den Kromme Elleboog toe / in meninge om het verder by de Somerdijk langs te keeren / op dat het niet het noorderland soude in loopen / maar dit mislukten ook / want het is des avonds op twee a drie plaatsen op de Somer-dijk mede door gebroken / en heeft also dat schoone land tot aan Medenblik toe overgestroomt; maar het schoeyen langs het Keeren is niet vergeefs geweest / want hebben 't doen van den Krommen Elleboog dwars over de Weg geschoeyt tot aan Swaag-dijk toe / en met aarde gevolt/ en een dijk gemaakt om so meerder het aldar te konnen schutten / op dat het niet verder in die polder souden inbreken / het welk tot noch toe wel is gesuccedeert; verhope dat het met Godes Segen / als mede | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||
door de vigilantie van den schout, Hovius, Merens, en andere / die haar in dese gelegentheyd wel hebben gequeten / nog wel sal behouden blijven. Ik heb van daag synde woensdag met vader de eerstemaal sedert maandag uytgeweest / door dien het water so hoog heeft gestaan / en sijn met malkander in de Groote-kerk gegaan / alwaar Nieuwstadt een schoone predicatie dede / sijnde geen 25 mannen in de kerk / maar alle na Keeren toe om te arbeyden / want de brand klok / en trommels onder 't preken al gingen.De predicatie gedaan sijnde / zijn wy te samen mede daar heen gegaan / en hebben aldaar gevonden de droevigste saken / die men met pennen konde beschrijven: Want hier sag men een deel arme boeren aankomen met schuytjes met goed / daar weder andere die de verdronken beesten gevilt hadden met huyden om die te verkopen; daar sag men eenige landlopers / die de verkens en schapen de keel afgesneden hebbende in sakken 't huys brengen / daar eenige andere met stukken van doode koeyen aangekomen / hier en ginder daar de luyden gevlugt waren / daar andere met wagens vol huysraad / schuyten met opgevischte kaas / en andere goederen; ook sag men veel huysluyden loopen die alle hare beesten / vrouw / en kinderen verlooren hadden / in somma de droefheyd is met geen penne uyt te drukken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den dat alle vrouwen ook moeten komen helpen / als ook om steen in binne-schepen te laden / en die na het gat te voeren / om aldaar te laten sinken; waar door nu veel vrouluy / ja by duysende op de been syn /en met manden hier voorby gaan na de Luyendijk, om steen te dragen /so dat het is of men in een belegerde stad was / het welk droevig is om te sien / wenschte wel dat H.E. in dese tijd hier geweest was / soud wel duysend maal meer gesien hebben als ik H.E. kan schrijven. Per naasten sal H.E. wat breder van de verdronken menschen en beesten kunnen adviseren / want die nog by honderden op de solders / en in de huysen syn / sonder vuur of ligt / ja van honger sullen moeten sterven / als 't so blijft / want daar geen schuyten om de selve af te halen / syn te bekomen; hier mede afbrekende met een wensch / dat Godt ons voor verdre inbreuk wil bewaren. Blijve Ec. Het is wel te beseffen dat dese dijk-breuken en overstroominge geweldige schaden hebben te wege gebragt / de ontsteltenis was algemeen / en by uytnementheyd groot / dog sulks is niet vreemd dewijl het hier dies tijd op bijstere wijse geschapen stond / dog den hemel heeft de storm-winden doen stillen / de breuken geheelt / en de verder te vresen onheylen van uyt onse bevende land-streek / en sidderende herten geweert / en afgewent. In dit selve jaar in december was hier te lande / en in dit kwartier nog een andere opvloeying van water / waar door eenige dijken door braken / en verscheykene nieuw aan gemaakte dijkwerken vernielt en weg gespoelt / gelijk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sulks weder in de Annales Batavici 1675 op het 252 blad den nieusgierigen getoont wort. In het jaar 1676 is de Nieuwe-haven met wakkeren yver en geen geringe kosten / seer veel verdiept / wijl nu door de tijd besonder verdroogt was. De spetie welke hier uyt gearbeyd wierd / is altemaal op de Luyen-dijk gebragt; van waar voor desen / gelijk wy op 't jaar 1673 hebben aangetekent / de nodige spetie voor een gedeelte gehaalt was / die tot het verhoogen en verbeteren van des stads wallen is gebruykt geweest. Na dat den heer luytenant admiraal Michiel de Ruyter op den 8 january deses jaars / de France zee-magt ontrent Messina vinnig gehavend had / ontstond daar op den 22 april daar aanvolgende in welke wy ook de overwinninge bevogten / dog al te duur / vermits onsen dapperen en nooyt volpresen zee-voogt in dit het gevegt selve gekwetst wierd / aan welke wond hy op den 29 der selver maand godsaliglijk kwam te overlijden. 't Lijk gebalsemt synde / is in Holland gevoert / en op den 18 maart 1677 tot Amsterdam begraven / met so ongemene pragt en heerlijkheyd / als de gedagtenisse van dien onvergelijkelijken held wel waardig was. Naderhand is de beschrijving van syn leven en dappere daden door den beroemden heer Gerard Brand, in de wereld gekomen. Waar op seker weergaloos digter sig dus liet hooren. De Ruyter, die nu geen Achil behoeft te wijken,
Verheerlykt door de pen van Brand, als door Homeer.
De Tessalier, de held, waar voor de vlag moet stryken
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Al wat oyt zyn geluk te scheep zogt, of zyn Eer.
De Groote Ruyter, 's Lands weergadelose Ruyter,
Blaast met zyn Zee-geschut, de Water-helden, vier
En vlam ten Boezem in, waar Zee-plaag of Vrij-buyter
Hem smeekt om Lijfs genâ, of vlugt in Brands Papier.
Dog aan dien selven Puyk-schagt die dese Vaarsen geschreven heeft / ik meen dien onnavolgbaren Arnold Monen, waardig kerk Leeraar tot Deventer, syn wy dat heerlyke Lijkdigt schuldig 't geen sijn Ed. op den dood van den Lieutenant Admiraal de Ruyter, so Ziel beroerende heeft uytgesongen / ja so dat de geleerde Wereld niet minder verwondert moet sijn over sijn suyvere en hoogklinkende Helden-trant. Als over de zeeghaftige bedryven van desen dappermoedigen / en noyt volroemden Zee-held, welkers gedagtenis verdient heeft om eeuwig in 't geheugen der vaderlanderen geprent te blyven. De Heer Cornelis Tromp wierd Anno 1677. in des overledens plaatse tot Lieutenant Admiraal aangestelt. Ook wierd in dit Jaar de soo genaamde Drieboomde-Laan, met twee ryen Boomen beplant / en heel cierlijk opgemaakt. So dat deselve nu een der gereguleerste en vermakelijkste Zingels is die men sig sou kunnen verbeelden. Althans dit is ontwijffelbaar dat in geheel Nederland geen fraajer noch aangenamer te vinden is. Weshalven de Inwoonderen onser stad Hoorn in de koele lommer van der selver Boomen / een lustige Wandeling kunnen genieten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het Vissers Eyland wierd in het Jaar 1678. Beschoeyt. Eyndelijk geraakte onse langdurige oorlog met Vrankrijk dit Jaar ten eynde / en wierd de vrede op den 10 august / tot Nimwegen getekent. Dese Somer waren hier rondom Hoorn, en door geheel het Noorder-Quartier, een onuytsprekelijke menigte Muysen op de Landerijen / dewelke het gras op veele Plaatsen so schoon afknaagden dat 'er niets over bleef / en vele Landen geheel kaal raakten. Het welke een groote schaarsheyd in het Hoy te wege bragt. De voorvallen van den Jare 1679. syn ons de moeyte niet waardig aan te tekenen / ten ware de Vrede die op den 5. February tusschen den Keyser, Vrankrijk, en Sweden gesloten wierd. En niet lang daar na met Lunenburg, en met Munster. De vaart tusschen de Wog-meer, en het Spierdijker Verlaat wierd in het Jaar 1680. seer verdiept / 't welk seer veel gemak en gerijf bybragt. In 't laatst van November wierd alhier een Comeet, of Staart-Sterre gesien / staande in het Oosten / boven de Koorn-air. Doch den 2 december verdween deselve / uyt oorsake dat hy de Son te seer was genadert. Maar op den 26. December wesende den twede Kars-dag / hebben wy hem hier / des avonds wederom gesien. Staande als toen in het Westen / met een seer groote Roede ofte Staart / welkers groote selden weerga toe gesien was; die sig ook seer vierig en brandig heeft vertoont / waar voor alle Menschen die deselve aanschoude van vreese en schrik verbaast stonden. Dese Comeet bragt verscheyden Sterre- en Hemel-loop-kundige Verstanden aan den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||
arbeyd. De Roede of Staart deser Comeet was so vervaarlyk groot dat deselve altijd des Nagt by ons kon gesien worden / alschoon de Ster selve onder den Horisont ofte den gesigt eynder was. Dit duurde tot in de maant February 1681. wanneer hy geheel verdwenen is. Naderhand is 'er op den 9. Maart en ook op den 21. April wederom een Comeet gesien / 't geen eenige meenden deselve / en sommige een andere te wesen. De Sonne wijser wierd in dit Jaar 1681. aan het Stadhuys vernieut en opgeheldert. Ook wierd de Rommel-haven wel verbetert en beneffens enige andere Havens merkelijk dieper gemaakt. De Sluys aan de Goorn wierd nu ook geleyd. In het volgende Jaar 1682. Wierd de Ottoos-Brug vernieut / ende eenige Havens wederom verdiept dat groot gerijf bybragt. Ook wierd in de Ooster-Haven een Ry Palen geslagen en geheyt ter lengte van 62. Roeden. De Nieuwe-weg wierd nu ook seer cierlijk met Boomen beplant / en de Alkmaarder Trek-weg met veel Schelp-sand vry wat opgehoogt. In het begin van dit Jaar syn hier seer sware Stormen geweest / waar na op den 26. January een groote overvloeying van Water geschiet is; sig uytstrekkende / over geheel Holland Zeeland en de Vlaanderen. Selve rees het Water so hoog dat het tot Dordregt 3. a 4. duym hooger stond als het in 't Jaar 1421. gestaan had / waar van wy in dese beschrijving op Pag: 161. gewag hebben gemaakt. Op het voorbeeld van Amsterdam, Haarlem, en verscheyden andere Steden / wierden hier tot Hoorn in het jaar 1683. de Lantaarnen in alle | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Straten en Wijken der Stad geordonneert / en gesteld; het welk een seer loffelyk werk was / en een groot gemak / gerijf en vermaak / so wel de Vreemdelingen / als de geheele Burgery doet genieten / door het Ligt dat daar by donker maan gedurig in ontstoken word / sonder welke / voornamentlijk den doorreysende vreemden man / by duyster weder / gevaar soud loopen van in ongelegentheyd / 't sy door vallen in een Burg-wal of anderzins te geraken. Behalven dit nut en ten hoogsten dienstig werk / so wierden dit Jaar twee Regels Palen gemaakt / beginnende aan het Ooster-gat, en eyndigende aan de Traan-huysen synde een lengte van 23. Roeden. Ter selver tijd wierd ook de Draay-brug gemaakt. Het wierd nu ook so strengen en over fellen winter als van wiens gelyke seer weynig gehoort is; het vroos so geweldig dat men op Kamper-duyn staande / Zeewaard inziende / geen water kond bekennen. En dit was so de geheele Hollandsche Zeekust langs. En dat te verwonderen is / een Visschers Galjoot dat op de Helder thuys behoorde / vroor in de Noord-Zee op de Bree-veertien so vast / en geraakte so in het Ys benart / dat de Maats daar op varende / sonder gevaar rondom der selve op 't Ys liepen / als of het in een Binnewater was geweest. Negenentwintig Yssleden voor yder een / en een Koets-wagen daar twee paarden voor waren / reden dese Winter over Ys van Harlingen op Vlieland. Een nautelbare menigte diergelijke Yssleden kwamen gedurende dese Winter van Stavoren op Enchuysen, somtijds meer dan 120. op een dag / vele reden van Enchuysen op Stavo- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ren over Wieringen op het Nieuwe-diep by de Helder. Dit maakte dat de Zuyder-Zee als in een ordinare ryd-weg verandert scheen. In Duyn waren de Konynen alom meest dood gevroren. Rondom dese Stadt en geheel het Noorder-Quartier door / was een ongemene schade aen vrugtdragende Boomen en Wijngaarden / welke voor het groot gedeelte door de overgroote koude uyt vrosen / en nooyt weder enige wasdom bekwamen. Ook duurde dese overwrede kou een seer lange tijd / en voor vele behoeftigen Menschen / al te lang; want op den 9. February des Jaars 1684. wist het weder noch van geen ontlaten / en vroor het doen noch so sterk als oyt gedaen had. Op welke dag een parsoon om zijn saken te verrigten / des morgens van Alkmaar met Paard en Slee ging afryden / tot Enchuysen komende zijn weg over de Zuyder Zee op Stavoren nam / daar zijn saken verrigt hebbende / die selve weg weder te rugge reed / en noch dien selven avond tot Alkmaar wederom behouden aengekomen is. Doch den 15. en 16. February begon de koude aftenemen / waer over duysende van arme herten so hier als elders verheugt waren want de meeste winter voorraad was by vele al voor lange geconsumeert. Ook waren in dit Quartier verscheyden menschen op de weg dood gevrosen / 't geen nogtans in dese Landstreek seer selden gesien is. In de May Maent deses Jaars wierd de Overtoom buyten de Noorder-Poort, by de Stads Water-molens vernieut. Ook wierd inde Maend July de Kuyl verwelft; dewelke kort daar na bestraet is / en nu met Boomen cierlijk beplant staet. Sijn Hoogheyd de Prince van Orangien kwam | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dees tijds hier tot Hoorn alwaer hy als Stadthouder deser Provintie / door eenige in 't geweer staande Compagnien Burgers seer treffelijk wierd ontfangen / en met verscheyden Salvo's begroet. Van hier reysde syn Hoogheyd voort op Enchuysen, en Medemblik, van waar hy wederom syn Reyse over dese Stadt kwam nemen / en op gelijke wijse als te vooren deftig met alle tekenen van Vreugde en Eerbewijsen is ontvangen. In het jaar 1685. en 1686. Syn verscheyden devoiren aan gewent ten beste van de Stadt en der selver Ingesetenen als voor eerst het verdiepen van verscheyde Havens, daar by de ketting Palen agter Admiraliteyts Magesijn geslagen / daar by twee Stoelen voor de Draay brug aangestelt. Ook syn er dese Somer ses Ducdalven, en beyde de Hoofden van het Ooster-gat geslagen. Doch dit was het niet al / maar het Huys-sittende Arme Weeshuys wierd in dit Jaar weder opgeregt / het welke van geen geringe dienst en nut is voor de arme en Ouderloose weesen. Want die Kinderen wierden bevoorens door de Huys-sittende / by dese of gene / meestal slegt soort van Menschen in de kost besteet / waar dat dan dese Wormen met slegt en weynig Voetsel de mond wierd opgehouden / so dat sommige te veel om te sterven / en te weynig / om het Leven by te behouden; voor de Neus kregen. Hier by kwam / dat ook de opvoeding nergens na so zedig of gereguleert van vele deser knapen was / so dat er verscheyden tot buytensporigheden kwamen uyt te spatten / ofte tot den Bedelsak te vervallen. Waer in nu / door het weder opregten van dit Wees-huys, seer deftig versien wierd / want alle de Swervers die so hier als daar door de Stad by geringe luyden door Voogden bestelt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waren / wierden altemaal by malkanderen in dit Huys gebragt / alwaar sy van gesonde spijs en behoorlijke kledinge rijkelijk voorsien worden / als mede in de Vrese Gods en goede Tugt / onder 't bestier van Binnen-vader / Binnen-moeder / Meesters Ec. werden opgebragt. Als mede in een eerlijk Ambagt werden onderwesen / om tot Jaren van onderscheyd synde gekomen / hun selve op een eerlyke wijse te kunnen erneren. Waarlijk een ten hoogsten prijsbare sake; en ten hoogsten dienstig voor 't gemene best. De Lof van dit heylsaam werk is voor geen gering gedeelte toe te schrijven aan de Godvrugtige Vrou van Ellemeet Waarde Gemalinne van de Heer Mr. Francois van Bredehoff, Heere van Oost-huysen. &c. &c. &c. Welke Mevrouw met een ongemene vlijd tot het weder op regten van dit Gods-huys niets gespaart heeft wat daar ietwes toe kond dienen / waarom ook haar Ed. gedagtenis by de vrome Nakomelingen in eeuwige seegening moet blijven. In 't volgende Jaar 1686. Synde Palen geset op de Koepoorts-weg / tusschen de Wandel en Rijd-weg. Ook wierd de Venen-Laan nu met Boomen beplant / als mede het Kerk-hof aan de Groote Kerk / 't geen ter deser dagen een seer goed aansien geeft. Behalven dat ook de Deuren van de Ooster-poorts Sluys dees tijds vernieuwt wierden / so syn nu ook in dese Somer de Brug op de Varken-Markt, de Engeltjes-brug, en de Brug aan het eynde van Schuytes-Eyland, vernieuwt / en wederom vast en sterk gemaakt. Dus liep hier de Somer ten eynde / dog Groningerland ontfing op den 22. November een seer gevoelige neep / door die verschrikkelijke Watervloed / welkers weerga sy nog nimmer besuurt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||
had. De grootheyd der selve is naulijks met de Pen uyt te drukken. De aanmerkens waardige gevallen in dese gadeloose Waternood gebeurt sullen wij hier niet op halen / wijl de selve tot ons oogwit niet dienen / en ook volstrektelijk kunnen gesien werden in een verhaal en beschrijvinge van dese Vloed by een gebragt door D. Henrikus Schenkel Predikant tot Mithusen, en tot Groningen gedrukt. Ook sullen wij hier niet in voegen het deftige Nederduytsche Gedigt / dat den Heer Ludolf Smits, op dese Waters-nood gesongen heeft / vermits het het selve in ieders handen is. Maar alleen sullen wy aan tekenen de opstelling van de geledene schaden / in de Provintie van Stad en Landen deser dagen door de Storm-vloed veroorsaakt / bedragende in 't geheel soo als het door de Eerwaarde Predicanten, yeder wegens sijn Plaats / op de ordre der Ed. Mog. H. Heeren Gedeputeerde Staten van Hoog gemelde Provintie, is overgezonden in ingelevert / welke schade alle by elkander gerekent zijnde / is bevonden / dat 'er in 't geheel 1558. Menschen / soo kleyn als groot verdronken zijn. 631. Huysen geheel vernielt en weg gespoelt. 616. Huysen nog swaar beschadigt / en ten grootsten gedeelte geruineert / daar by 1387. Paarden en 7861. Koeyen / Ossen en andere jonge Beesten verdronken en verongelukt zijn. Waarlijk is dit een slag geweest welke die Provintie swaar getroffen heeft. En wie is het die 'er aan kan denken / sonder dat hem de Hairen te berge rijsen? Den Hemel wil ons / die soo veel nader aan dat onverbiddelijk Element / de Zee / gelegen zijn / bewaren / van diergelijken Roede aan ons Lief Vaderland te besigen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dog daar het Water zijn kragt in Groningerland getoont had. Het Vuur kwam ons in Holland het volgende Jaar 1687. niet weynig ontstellen / want Durgerdam, een der schoonste Dorpen inWaterland, wierd dese Somer voor het grootste gedeelte in de assche geleyd / wegens de oorsaak van dit ongeluk wierd verscheyden gesproken. Het is seker dat veel Menschen hier door van hun Armoedje berooft wierden / en gelijk als naakt op den Dijk geset wierden. Dog tegenwoordig is het wederom cierlijker en aansienlijker bebout als het te vooren geweest was. In dit Jaar zijn hier buyten Hoorn de Boomen op de Hoolweg geset. In het Jaar 1688. is de Ramens Brug vernieuwt / en de Vestend, welkers Muur by de Westerpoort geheel uytgekalft en vervallen was / wederom op gemetselt / en in staat gestelt. Ook wierd 'er een Ketting Palen van 57. Rijnlandse roeden / in de Ooster, of Nieuwe Haven gemaakt. Ook wierd nu tot dienste van 't Gemeen / de Vaart op Enchuysen, welke door de tijd geweldig verdroogt was / op verscheyden plaatsen verdiept. De Wognummer weg, wierd nu ook verhoogt / en de Ketting Palen vernieut / die voor het Baadland staat. Als mede de Overtoom by het St. Pieters Hoff. Ook wierd in dit en in het volgende Jaar de Havens wederom kragtig verbetert. Het welk seer veel geld kwam te bedragen / soo dat / om dese kosten te vinden / by de Heeren Raden en Vroedschappen beslooten wierd om een halve verponding extra op de huysen te stellen, en wierd nog vastgesteld | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tot onderhoud van de selve / nu gediepte en verbeterde Havenen / dat alle de gene / die eenige bediening ofte Ampt van Stads wegen kwam te verkrijgen / soo dat het Ampt ofte bediening / op sijn naam gestelt worde / een afleg / ofte recognitie-geld van het selve moest betalen / yder na dat selve bediening kwam te brengen. Maar my is gebleken by een met de hand geschrevene memorie / als dat dit recognitie geld al in den jaren 1681 is op gekoomen. De memorie waar van hier spreke / luyde van woord tot woord aldus. Anno 1681 alsoo de stad Hoorn eenige Lijfrenten soude Negotieren, omme de penningen te employeren tot betalinge van het verdiepen en reparenen van de Havenen, als anders, sijn tot verval van de Interesten, op yder Officie by de stad te vergeven gestelt, als volgt . . . . . . Hier agter volgden nu vier en tnegentig Bedieningen / welke na proportie der selver waarde gestelt waren / dog ons dunkt onnodig om die hier by te voegen. Die 't geluk hebben van een Officie of Bediening dat van hun speculatie is / te bekomen / sullen het by de ondervinding leeren en gewaar worden / en de gene welke mis dobbelen / ofte niets te pretenderen hebben / is het soo seer nodig niet om te weten. In dit selve Jaar 1688. wierd tot Enchuysen het nieuw Stadhuys gemaakt / het welk met goed regt by de fraaiste Gebouwen van geheel Holland mag gestelt worden. Al hoe wel de gevallen dees tijds in Engeland voor gevallen / een yder bekende / en genoegzame af geschreven stoffe is / soo sullen wy evenwel om het geheugen te ververschen hier aan tekenen / dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Sijn Hoogheid den Heere Prince van Orangie, gebeden en versogt sijnde door de Engelsche Protestanten om tot hunlieden over te komen / en haar van het onverdragelijke Roomsche juk te helpen ontlasten / op den 10. November deses Jaars seyl ging / om met een groot getal Oorlog Schepen / en vele Land-militie na England over te steken / en stapte nog seer gelukkiglijk op den 14. der selver Maand te Torbay, met sijn by hebbende magt te Lande. Sijn Hoogheyd met veel toeloop van Edelen en Grooten; en met ongemene vreugde verwelkomt zijnde / neemt sijn weg na Londen. Den 20. December nam de gewesene Koningin met de soo genaamde Prins van Walles, de vlugt / hun na Vrankrijk begevende. Haar Man King Jems siende dat sijn Penningen niet langer gangbaar waren / volgde haar op den 27 December en den 28 wierd Sijn Hoogheyd, met alle bedenkelijke blijken van Blijschap tot Londen ingehaalt en ontfangen / alwaar hy 1689 den 21 April nevens de Princesse Maria, tot Koning, en Koningin van Engeland Gekroont / en den 22. dito daar voor in Schotland beyde Geproclameert zijn. De gevallen en ommewentelingen van Staat / waar mede Engeland, Schotland, en Yrland, aan verscheyden Oorden ontrust wierd / alvoorens den nieuws Gekroonden Vorst sijn Troon in rust besat sullen wy / als nog versch in 't geheugen zijnde / voorby stapppen / en soo veel doenlijk in onse opgesette taak ten eynde brengen / sonder wijd van ons voorwerp af te wijken. In 't Jaar 1690 wierden in Ooster en Wester-Blokker de Boomen aan de Rijd-weg geset welke Weg nu een der vermaakelijkste wandelin- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gen is die men in Holland zou weten te vinden. Wy sullen als seer merkwaardig zijnde / hier aan tekenen / dat in dit Jaar / de Hoornse, Enchuyser, en Medenblikker Cogge-Zeedijk, van repareren en verbeteren / so aan Arbeyds-loon / als der selver Materie als Steen / Sparren / Wier / Palen / Gordingen / Bouts / &c. gekost heeft ter Somme van Hondert ses en dertig Duysend, seven Hondert, en twee en sestig Guldens, het welke waarlijk een Considerable en groote kosten was / dog evenwel ten uytersten noodsakelijk tot bescherminge van de Landeryen welke in dese Polders leggen / en door dese Dijk voor 't geweld der onstuyme Zee / bevrijd worden. 1691. Is hier om hens en op onse Kusten een seer groote menigte Vis gevangen / en wel voornamentlijk Schelvis, by Menschen gedenken waren die Visschen hier niet overvloediger geweest. Tot Amsterdam 190 van die soort in den Afslag voor 10 Stuyvers verkogt / en tot Enchuysen mogten 40 gemene Schelvissen maar 2 Blanken gelden / hier tot Hoorn wierden 'er Vijftig verkogt voor 4 Stuyvers / waar uyt de menigvuldigheyd van dat soort van Schepselen genoegsaam te bespeuren is. Den Koning William, over twee Jaar tot Londen gekroont / kwam den 5. February voor de Eerstemaal sedert sijn Verheffing tot de Troon / binnen 's Gravenhage, alwaar Hy met groote eer en vreugd bewijsen ontfangen en verwelkomt wierd. Daar waren in den Hage hem ter Eere drie Zege-bogen op gerigt / soo pragtig / en onvergelijkelijk uytstekende in deftigheyd van schikking / en Heerlijkheyd als die immer in ons Land gesien | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waren; doch het selve sal niemand verwonderen / wijl dese Bogen gestelt wierden voor den Grootsten der Haagse Inboorlingen, en dat de Inventie en 't bestier daar van / de Vrugten waren van den Heer en Mr. Romeyn de Hooge. Die / wanneer 't hem lust / niet anders / dan verwonderens waarde werken / gewoon is voort te brengen. De cierlijke Opschriften / waar mede dese Eere Poorten rijkelijk verzien waren / waren uyt het Breyn gepuurt van den heer Godevart Bidlo, Professor in de Anatomie, tot Leyden. Deser dagen waren in 's Gravenhage meer den Dertig Princen, geen minder Getal Veld-Oversten en Zee-Voogden, Vijftien Engelsche Hartogen, en Graven, beneffens vier en Veertig Ambassadeurs van verscheyden Vorsten / alle geschikt om den Koning te Verwelkomen en te Feliciteren. soo dat mogelijk noyt aan 't Hof van eenig Vorst meerder uytmuntende Heerlijkheyd gezien wierd als in dese tijd / binnen 't Vorstelijk 's Gravenhage. De Raagjes brug wierd in dit Jaar hier vernieut. Ook kwamen te deser dagen de nieu geinventeerde Slang Brandspuiten tot Hoorn, en wel ter goeder tijd / want kort hier na in 't Jaar 1692. Geraakte hier het gemene Lands Magazijn in de brand / 't welk geheel tot Asch verteert wierd / benevens de Huysen van den Koopman Nopper, dat daar aan de zijd stond / en dat van den Heer Secretaris Hinlopen, dat 'er meer als 6 a 7 Huysen van af was gelegen / de Huysen tusschen beyden bleven onbeschadigt staan; welk geluk voor dese Huysen wel meest de trouhertige vlijd der Borgeren / en de goede bestieringe der nieu uyt gevondene Slang Brand Spuyten, want sonder de selve / stond het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geschapen dat dese Brand hier by niet sou gebleven hebben / maar ontwijffelijk in meer daken zijn voortgeslagen / tot groote schade der Stad / en der selver Ingesetene. Kort hier na geraakte de Groote Lantaarn, aan 't Gat staande / ook in de brand / maar wierd aanstonds een andere in de plaats gestelt / want dit een seer groot gerijf voor de Zee-varende man is / die by nagt de Haven wil aan doen. Het Hoofd by dese Lantaarn wierd nu ook vernieut. En in 't selve Jaar wierd de Haven binnen de Draay brug ter lengte van vier en een half Roeden; tien voeten beneden 't dagelijks water gediept. En vermits de weg na Wognum besonder laag / en by vogtich weeder / seer Moerassig was / soo wierd in dese tijd / de selve kragtig verbetert / en verhoogt. Waar toe het Puyn van 't korts af gebrande Lands Magazijn wel te pas kwam / en al te maal daar ook op gebragt wierd. Op den 18. September na de middag ontrent een kwartier na twee uren / is hier tot Hoorn, als mede door gantsch Holland, West-Vriesland, en in veel omleggende Landen en Plaatsen, een aardbevinge gevoelt. Tusschen den 19. en 20. February des Jaars 1693 was hier tot Hoorn soo geweldigen swaren Snee jagt / verselt met een seer kragtige Wind / als in vele Jaren / op lang na / geen weerga toe was gesien. Op verscheyden Plaatsen buyten dese stad / was de Snee met sulke banken gewaayt / dat eenige der laag getopte wooningen met de selve gelijk stonden. In dese Somer is het Molen Gat by de Tim- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||
merwerven tot groot gerijf van 't gemeen / braaf diep gemaakt. Ook wierd de Voor-gevel van het St. Pieters Hof geheel nieu uyt de grond op gehaalt. Zijnde het selve tegenwoordig een der fraayste en cierlijkste gebouwen die in de geheele Stad te vinden zijn. Ook wierd in dit Jaar de Hooge Brug vernieut. In het volgende jaar wierd de Nieuwendam wederom verstraat / en de Vrouwen Steeg met klinkers geplaveyt. Dese Somer was by uytnementheyd Koud en Nat / ja soo / dat het Hoy op verscheyden laage Landen / langs het Veld leyd te drijven / door de gedurige Regen / niet tegenstaande de Watermolens alom hun best deden tot droog malen. In 't Jaar 1695. wierd de Ramen verstraat / en met Boomen beplant. Ook wierd een Ketting Palen, beoosten het Ooster Gat, ter lengte van 28 en een halve Roeden gemaakt. En het Ketting Palen staande tusschen het Ooster en Wester Gat, zijnde nu by na geheel vervallen / wierd nu mede vermaakt / en in goede staat gebragt. Den 7 January deses Jaars is Maria Stuart, Koningin van Engeland, &c. overleden / tot groote en onuytsprekelijke droef heyd / soo wel der Engelsche, als onse Lands genooten. Dewijl deese Vorstin met soo veel Godvrugtige Deugden verciert was / als immer sterveling mee pralen kon. Hare Gedagtenis is door de schaften der Beroemste Digters deser Eeuwe de geheugenisse der Nakomelingen voor altoos ingegriffyt. Onder welke Beroemde Phenix veders geensins de meer genoemde heer Aarnold Monen, een der geringste is geweest. Sijn E. Lijk-digt op dese Groote Ko- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ningin is een Ziel Geregje / en Banketje 't welk niet anders dan in gesuyverde handen behoorde te vervallen / en met reyne oogen beschout te worden. Een getuygenisse voor duysend verstrekt ons den Heer Lucas Rotgans, daar Hy ergens aldus Singt O Zalige Vorstin, Maria! die hier boven
By de Engelen gaat ten Rey, bekleed met heerlijkheyd,
Als Bruyt verwellekomt in Koning Jesus Hoven,
Daar ge ewig zegepraalt, terwijl de Waereld schreyt;
Hoe wierde uw rust ontrust, uw dierbaar Lijk geschonden
Door dwaase Rijmers, dat Apolloos Soonen smert!
Hun onbesnede Pen gaf U ontelbre wonden,
Den dood-steek andermaal in Uw Doorluchtig Hert.
Maar Monens Lijkschagt heeft U uytvaart wel beschreven.
Hy klaagt gelijk 't betaamt, en volgt Melpomené,
Door treur-stroffe op den berg van Helikon verheven;
Gy vaart vol vreugde om hoog maar voert sijn tranen mee.
Loffelijke Getuygenisse / en Doorlugtige vloeymaat! Wat dwaase Rijmers Sijn E. hier in 't oog heeft / is den Digtkund Minnaars niet onbekent / wijl op den dood van dese berugte Koninginne verscheydene kreupele breeke-beenen hun hinkende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||
manke-poots draf kwamen toonen / welke hier te noemen geen plaats vint. Veel liever willen wy dat deftig Digt van soo even genoemde Heer Rotgans, stuks gewijs hier by voegen / 't welk Sijn E. op soo dreunende Helden trant gesongen heeft / wanneer de Stad Namen op den 4. Augusti deses Jaars en het Kasteel op den 2. September daar aan volgende voor de Wapenen van de Geallieerde / onder 't beleyd van den Grooten Wilhem, mosten ployen / en overgaan. Dus doet die wakkere Vegt-swaan sig luydrugtig onder anderen hooren. O, Zegen-rijke Vorst die Caesars Marm're boogen
En Eere tekens door U Heldendeugd verdoofd,
O Brit, ȏ Batavier! bekrans nu 't Strijdbaar hoofd
Na sulk een Oorlogs-togt met eeuwige Laurieren,
't Onwinbaar Namen legt vermant door sijn banieren.
Sijn Oorlog-donder trof het hooge Rots gevaart,
Door sterkte van Natuur en konst gelijk vermaart,
Verdedigt door 't cieraat van Vrankrijks Legerknegten.
De Fransche Maarschalk self, om moediger te vegten,
Verweert de Vesten door sijn schrander Krijgs beleyd,
En strekt een Voorbeeld aan sijn Volk door dapperheyd
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Soo Fris doet dese Puyk-stem sig hooren over dese groote overwinning / van welke een Frans leger van Hondert Duysend Koppen / ten ooggetuyge strekte / sonder dat het hun mogelijk was / de Stad te ontsetten / of door eenige hulp onderstand te doen. Wy hadden dese Somer wederom soo natten kouden Saysoen / dat het de Huys-luyden hier om heen onmogelijk was om het koorn en gewas / droog van 't Veld te krijgen. Het welk aan vele een geweldige schade veroorsaakte. In 't begin van het Jaar 1696 was tot Amsterdam een seer verbaast oploop / 't geen verscheydene het leven kwam te kosten / en geschapen stond om verder uyt te spatten / dog door de voorsichtigheyd der Magistraat / en getrouwe dapperheyd der Burgeren / geraakte alles wederom in stilte / waar voor hun yder een Silveren Medailje tot een Gedenk-penning / vereert wierd. Het sal de moeyte niet onwaardig zijn om desen Oproer / daar dies dagen elk de mond vol van had / en in onse naby gelegen Buur Stad voor gevallen is / een weynige uyt de grond te halen / en wat klaarder als hy by vele geweten word hier ter neer te stellen. Uyt alles wat daar van verhaalt en de Wereld gebleken is / soo heeft dese Amsterdamsche Muyterye geen andere oorsprong gehad / als een sekere keure de welke by de Schout, Burgermeesteren en Schepenen, op het dragen en begraven der Dooden gemaakt / en op den 10. January 1696. aldaar afgekondigt wierd. Nu dient geweeten / dat het bedienen der Begrafenissen tot Amsterdam nimmer een Ampt geweest is. Maar van sulke Mannen bedient word | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||
die hun selven daar toe schikken / om by Vrienden en Bekenden / na yders eygen wille / gebruykt te worden / die hun dienst mogten van noden hebben. Men noemt hen gemeenlijk Aansprekers, hun getal is groot; dog de een wint ongelijk meer geld dan de ander / na dat elk by brave Borgers en aansienlijke geslagten in kennisse is. Sommige deser Aansprekers verschillen ook seer veel in bekwaamheyd en rekkelijkheyd / welker eenige so nu en dan seer onbescheyden geweest waren / of in hun gedrag in de Sterf-huysen; of met meer loon af te vorderen als sy vermogten te eyssen / soo wegens 't loon der Aansprekers, als van de Roustof-winkeliers, en Kannen en Glazen Verhuurders; tot so verre dat over hunne slordige manier en bejegeningen / meer als eene klagte voor Haar Ed. Groot Agtbare waren geweest. Hier by staan nu twee Saken aan te merken / Eerstelijk / dat de Heeren van de Geregte der Stad Amsterdam, hun selven genegen wilde toonen / om hunne Gemeente / soo veel doenlijk was te ontheffen van alle pragt en overdaad in het begraven der Dooden / van tijd tot tijd toenemende: Een anderen / om dat een groot deel van de Aansprekers, die niet genoech na hun sin te doen hadden / bij Request aan de Heeren Burgermeesteren te kennen gegeven / dat het getal der Aansprekers merkelijk aan groeyde / en versogt / dat Haar Ed.Groot Agtbare daar in wilden voorzien / met hen Aansprekers op een bepaalt getal te stellen / en dan een plaats / uyt dat juyste getal open vallende / met een ander bekwaam Persoon te vervullen / op dat alsoo dese Aansprekers bediening / in een gewilt Beneficie mocht hervormt worden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zie daar een geheel andere verrekening van de grond oorsaken / uyt welke de goede voorsorge der Amsterdamsche Magistraat kan gesproten zijn / en een geheel ander insigt als desselfs enkele wille keur / en lust van bedieningen te vergeven / gelijk by velen is uyt gestroyt. Haar Ed. Groot Agtbare dese saak ingezien hebbende / namen met en benevens de Heeren Schepenen, een resolutie van niet alleen het Aanspreken, maar ook het dragen van Lijken, en Lantaarnen by avond-tijden / tot een Ampt te maken. Aanstellende ten dien eynde een getal van 36. Aansprekers, 72. Dragers van Lijken en Lantaarnen, en over de selve vier CCommissarissen die 't werk souden bestieren / met twaalf Hoofd-luyden / om te besorgen dat de nieuwe Ordonnantie wel en na behooren agter volgt wierd. De Aansprekers soo wel die het voor gemelde Request hadden in gegeven / als ook die het van de hand gewesen hadden / ziende dat de Heeren Burgemeesteren de sake anders dirigeerden dan hunne verwagting was geweest / en horende dat 'er sulk een kleyn getal van Aansprekers en Dragers was aan gestelt / daar sy tot noch toe gesamentlijk over de 300. waren / konden nu wel gissing maken / dat vele van hen stonden voorby gegaan te worden. Ook hadden sy gemeent / dat sy alle souden aan gebleven hebben / eerst uyt sterven tot een seker getal / en dat als dan / en eerder niet / het Aansprekerschap als een Officie / of Beneficie / van de Heeren Burgermeesteren soude worden vergeven. Doch dit ontschoot hun merkelijk. Evenwel bragt hun talmend klagen soo veel te weeg /dat Haar Ed.Groot Agtbare de genomene resolutie eniger | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||
malen veranderde / kiesende / in plaats van 36. Aansprekers, een getal van 72 en het getal der geseyde Lijk en Lantaarn dragers ook vermeerderende / alle welke Bedieningen nu vast gestelt / en met den eersten vergeven wierden. Middelerwijl / wierd de Keure en Ordonnantie mitsgaders het Reglement op de Loonen / der Aansprekers en Dragere (te lang om hier in te voegen) ter Puye van 't Stadhuys af gelezen; na welke Publicatie een groot Gemompel onder de Gemeente rees. Voornamentlijk wanneer de 4 Commissarissen de 12 hoofd-luyden, als ook de Aansprekers en Dragers met behoorlijke Actens in hun dienst bevestigt waren / en hen een Kamer in 't Aalmoesseniers Huys was aan gewesen / om hun Comptoir in te houden / waar van sy ook dadelijk bezit namen. Hoe die DDag waar mede de Keure sijn aanvang sou nemen meer naderde / 'k wil seggen den 31. January / hoe het Volk meer en meer by Troepen zig vertoonende en wel besonderlijk op den Dam by het stadhuys, alwaar yeder sijn taal song / smalende sonder op houden op de Ordonnantie. Verscheyden Wyven van Aansprekers, roerden hunne temmeloose tongen op een slordige wijse tegen de Regeering gevende soo de Gemeente eenen kwaden indruk De Aansprekers die voor by gegaan waren / morden ook op een klagelijke wijse om meelijden te verwekken. Ook hadden sy eenige Heeren in der selver Huysen / daar na op de Straten / met meer dan betamende vrijheyd aangesprooken / en versogt / dat de Keure mogt worden ingetrokken / met welk talmen en moeylijk vallen / sy 't egter | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||
soo ver bragten / dat Haar Ed. Groot Agtbare om alle bedenkelijke vergenoegen te geven / de Keure noch eenmaal veranderde. Doch schoon dit de Goetheyd der Heeren al reeds te lang gesart was / vond men noch een kink in de kabel / want daar men knoopen in de biesen kan vinden / is nooyt gedaan werk. Het 26 Artijkel van de Ordonnantie / gaf geen genoegen / dit hield in. Dat alle Aansprekers in 't gemeen in een Beurs souden werken, soo wel als de Lijk- en Lantaarn Dragers, &c. Dit oordeelden sommige was / de Paarden die 't meeste werk deden / de minste Haver gegeven / en een kruk so veel als een braaf man toegeleyt. Hier by kwam nog / dat eenige Muytzieke Gasten uyt gestrooyt hadden; dat de Keur alleen op de Kaalissen aankwam / dat de Armen in een Slegte witte Kist met het Wapen van Amsterdam beschildert, en sonder Kap daar op, na de Kerkhoven souden getorst worden. Welke grove Leugen veel gesnap en kwaad onder de Gemeente te weeg bragt / even als of de Armen ook na hun dood souden gesmaat worden.. Eenige meenden / de Keur sou niet in treyn komen / ligtelijk af geschaft / of met stilswijgende toelating in ongebruyk raken. Andere seyden / datse der Borgeren vryheyd te swaar benadeelde / liever vrywillig eene soo veel te willen geven aan menschen door hun vrye keur in de sterf-huysen geroepen / en van wiens bekwaamheyd versekert waren / als gedwongen te zijn / Aansprekers en Dragers te nemen / als hun van Commissarissen en Hoofd-luyden gesonden wierden. Kwaadaardige lapten 'er by: Het was de Hee- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ren maar te doen om Bedieningen te begeven / en tot schade der gemeente hun Vrienden te helpen. Die soo heet niet gebakert waren / oordeelden dat dese Keure ten besten kon geduyt worden / om welk te beweeren geen reden ontbraken. Dese hadde dese / gene wederom andere gedagten / 't was of 't meeste gedeelte in de Raads Vergadering had geseten; elk schermde soo wat heen / en meende 't best te weten. Dus smeulde dit vuur van Oproer eenige dagen / met min of meer uyspoorigheden na dat de Gemoederen gestelt waren / en de tijd tot ingang der keure naderde. Den 30. January Maandag / wanneer de Heeren Burgermeesteren na gewoonte op 't Raadhuys vergaderden vloeyde een groote menigte van allerley Volk / op den Dam by een: De stoutste vlogen de afgaande Heeren om 't lijf / sagen hen met ongenoegen aan / Scholden en Morden / en (soo men sommige mag geloven) wierpen hen met vuyligheyd na 't Hoofd. De Hoofd-luyden of Opsienders die boven waren geweest om ordre te halen / en de Dragers, aan 't Aalmoesseniers huys gekomen / om te hooren wat Lijken sy den volgende dag souden hebben te bedienen / wierden van 't omstaande Canailje by de mantels gerukt / uyt gejout / en met vuylnis geworpen / soo datse groote moeytens hadden om 't Lijf te bergen. Een wisse voorbode dat het des anderen daags niet beter stond af te lopen. Nu was den laatsen dag van January / die doodelijke Dingsdag gekomen / en uyt bevel van Haar Ed. Groot Agtbare stond ontrent seven uren / een bende Krijgs-volk gewapent / op den Dam, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en voor de Waag, een voorsorge die veele wel / andere kwalijk uyt leyden. De Eerste oordeelden het noodsakelijk te zijn / Soldaten by de hand te hebben om 't gesag van Ed.Groot Agtbare staande te houden en alle gevreesde onheylen voor te komen. Andere seyden / dat Soldaten in 't geweer te brengen / grooter gewoel onder de Burgery sou brengen / mits de nieusgierigen daar heen vloeyden alwaar Soldaten geposteert stonden. Het welk ook waar bevonden is / want het Volk stoof aldaar heen daar soldaten stonden / alwaar ook van veele / seer vinnige / en onbeschofte taal voerden: waar onder de snater-bekken van ongeregelt Vrou-volk al mede niet weynig gehoort wierd. s' Morgens ontrent 9 uren was den Dam al gepropt van menschen. Een party ruygt van vreemde Bootsgesellen en Loskoppen die in dit winter-saysoen meest aan Land waren / maakten hier 't grootste getal uyt / en hebben ook de eerste baldadigheden aangeregt. De overige SSoldaten waren nu ook ten bestemden tijd op hun aan gewesene Posten geplaatst. Nu was de Stad vol Krioel / en ongebonden menigte groeyde nog gedurig aan; Mannen / Wijven / Jongen of Ouden / elk wilde mee / dragende tot geweer Luywagens / Besems / ook Puthaken; eenige hadden Schorteldoeken aan stokken gebonden / voor Vaandels / biervaten of botertonnetjes tot Trommels / waar op met telhouten de Marsch sloegen / en soo Volk wierden. Andere droege een Schaaf-bank op hun schouderen en een Kerel die sig geliet dood te wesen daar in leggende / de dragers wierden als by form | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||
eener Begraffenis / van diergelijke gasten gevolgt. Sulke en diergelijke bespottelijke Vertooningen wierden aan verscheyden oorden van de Stad gesien / self op den Dam. Andere hadden de stoutheyd van tegen 't Stadhuys eenige klad brieven te plakken van inhoud dat het selve te huur was / terstond in te varen. Nu was de raserny gaande. Voor 't Aalmoesseniers Huys ging de Tragedie eerst aan; het Gepeupel viel met een groot gewelt op de hier staande Soldaten / dese mosten hier een hagelbuy van straat steenen ten deel staan / welke by na een half uur geduurt / als er bevel gegeven wierd van aan te leggen / 't welk gedaan wierd / vermoedelijk met los kruyd / om dat door dese eerste schoten geen gekwetsten bevonden wierden. Jan Hagel was op 't vuur geven wat ter zijde geweken / maar worde stouter nu niemand gewond was / valt met dolle Furie wederom aan / en dringen tegen 't GGeweer in / soo dat de Soldaten en hunne Officieren genoodsaakt waren na een goed heen komen te sien. Tot dus verre was de woede voort gevlogen / wanneer de Rebellen goedvonden om na het Huys van den Heer Burgermeester Boreel te trekken. De reden waarom desen Heer 't most ontgelden / was / om dat sy hem voor de opsteller van de Ordonatie hielden / en seyden / dat sijn naam daar onderstond / niet eens agt nemende / dat sijn Soon / sonder deel aan 't besluyt te hebben / de selve als Secretaris had ondertekent. Den Capiteyn Spaaroog met sijn compagnie op den Dam staande / wierd bevolen na des Heeren Boreels huys te marcheren. Hier komende vind een menigte tomeloose Menschen / welke hy eenst hastelijk bestaat aan te spreeken / hen vertoonende hoe het haar pligt was elk zijns weegs te gaan, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||
besonderlijk nu Haar Ed. Agtbare de goetheyd hadden gehad van de Ordonnantie te vernietigen. Doch dit was vergeefs / en 't Gespuys wilde na geen redenen luysteren / maar schreeude dat men haar bedroog / waar na sy op een vervaarlijke wijse met steenen begonden te werpen / Spaaroog, ziende dat niet kon winnen met al sijn by gebragte redenen / beval sijn Volk hun Geweer vaardig te maken / waar na hy andermaal tot de rasende menigte keert / welke hy voorhield / sig wel te beraden, en vreedsamelijk van daar te pakken, sonder verdere woedentheyd te bedrijven; of anders dat hy genood-drukt was, sijn pligt voor de behoudenisse van rust van de Stad te kwijten, en haar geweldiger hand weerstand te bieden. Dese taal had geen meer ingang als sijn voorig Gesprek / dies de voorste gelederen sijner compagnie last gaf om met los kruyd onder den hoop te branden. De Belhamels noch verwoeder wordende / drongen met meer hevigheyd aan / en maakten het den Soldaten soo bang / dat sy vuur gaven / en met scherp schoten. Twee persoonen / geen muyters / maar die als nieusgierige omstanders hun hier vinden lieten / wierden getroffen / dat se 't met de dood bekosten. Twee of drie Oproerigen wierden ook gewond en mosten hun baldadigheyd met een reukeloose dood bekopen / egter mosten de Soldaten / wordende nau geknelt / de vlugt nemen / en na gesmeekt lijfs gena om een veylige schuyl-plaats soeken Nu wierd het huys van de heer Boreel met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||
een Lantaarn-paal / op gerammeyt / waar na den hoop der toomeloose Ruygte / ten Huyse in drongen / en alles aan hunne vervloekte woede ten besten gaven. Alles wierd hier de rasernye overgegeven /en om alles in weynich woorden te seggen / soo gelieft de Nakomelingen te weten / dat al den kostelijken Inboedel ten Roof der woeste menigte was. 't Porseleyn wierd tot Pulver gebroken / Spiegels / en Schildereyen ten vensteren uyt geworpen. De keurigste Schilderyen / en Portraits / waardige Gedenk tekenen der befaamde Familie / wierden op de straat verplettert / vertreden / en de stukken en brokken / ten spot omgedragen / en verkogt. Dusdanig was hier de woede van het Gemeen / terwijl de Heer Burgermeester Boreel ter bede sijner Vrienden / hoewel ongairne sig over de Heyning / by eene sijner Geburen gesalveert hadde. Dog schoon hier een gruwelijke baldadigheyd gepleegt was / egter was het niet genoeg voor de Booswigten / den Capiteyn Spaarog had hun te rustig onder oogen gesien / dit lag hun te dwars voor't hert / en sijn deftig smeken / most met verduyvelde buytenspoorigheden betaalt geset worden. Hier op stuyvense met gelijke Man na dien Heer sijn huys /en 't selve op gemaakt hebbende / dringen met geweldige hand binnen. Alles stond hier ten roof van de vernielzieke klaauwen / de Heer Spaaroog een voornaam Liefhebber zynde van Rare stukken der beste Meesters / soo wel wegens Schilder-kunst / als 't gene het Geweer betreft / sag in een korten omswaay van tijd / alles Vernielt / Gebroken / op Gesneden / en in de Burgwal geworpen. Alle bedenke- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lijke voorsorge / waar by twee Compagnien van Borgeren gevoegt wierden / konden niet op haalen by 't geweld der weergadeloose Plonderfielen. Na de middag kwam de geheele Borgery in wapenen / dit was de behoudenis van 't Huys der Burgermeester de Haze, waar op 't gemunt was / onder des soo wierd de Notificatie der vernietinge van keure / den 10. January gepubliceert en vernietigt, 't welk ook alomme door de geheele Stad wierd aangeplakt / en bekent gemaakt. Dit alles niet tegenstaande / soo kwam het Graauw op den 1. February weder by een rotten / alvoorens de Borgery belast was om in de wapenen te verschijnen. Dog nu bleek Son-klaar dat het woest gepeupel niet anders dan moedwil en roof in 't sin had. Want dit Ruygt was 's morgens vroeg vergadert voor het huys van den heer Kerby wonende op de Keysers Gragt, hier was het algemeen geschreeuw; dat gemelde Consul een uytvinder van nieuwe lasten was / die het maken van dese / en gene Ordonnantie (misschien ook dese/ ) de Regering in 't Hoofd had gesteken. Flux ging de woede hier haar onbetemde gang. Alles wat in 't Huys van den heer Kerby was / wierd aanstonds verwoest / vernielt / en aan Piesjes geholpen. Italiaansche Vloeren wierden tot mortel gebeukt. 't Geschildert Paneelwerk uyt de solderingen gerukt / ja alles tot het Secreet incluys tot de grond toe af gebroken / tilbare Goederen wierden op straat vertrapt en vertreden / 't swaarste in 't Water geworpen / 't geen niet souder kwetsen van Menschen te werk ging. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Desen dag zijnde den 1. van February / wierd ten Raadhuyse af gelesen / dat wegens 't begraven alles de op ouden voet sou blijven: de Vroedschap van Amsterdam gebood yder Borger, behalven die in Wapenen onder hun officieren zijn, t' Huyswaard te gaan; wijl goed was gevonden tot heyl der Ruste, Geweld met Geweld te keer te gaan. Dat dit wel gemeenden ernst was / bleek in 't kort. En dese Notificatie was van klem en nadruk. Het Huys van den Heer Burgermeester de Vries was nu het doelwit der Roof-vogels. Dog eenige Benden vrijwillige Heeren gingen te Paarde op sitten / en met bloote Sabels in de Vuysten / reden over al door de straten / om ontsag te maken. Welke ridderen / bestaande uyt de voornaamste der Stad / begeleydt en bestiert wierden door den Heere Hinlopen Schepen / en Soone des Burgemeesters / den Heere Postmeester Sicx. Den Heere Burg, en den Heer Huydekoper, Soon van den Burgermeester en Heer van Maarsseveen, die ook hun onder Officiren hadden. Dit was oorsaak dat het huys van den Burgermeester de Vries voor onheyl bewaart / en met goede woorden / daar veel ligt kwaade daden op souden gevolgt hebben / van 't Plonderen bevrijd wierd. Mede wierd het woedende Gespuys / voor de deur van den Heer Hoofd-Officier de Vicq met sagte woorden / en diere beloften wegens 't stuk van Begraffenis te vreden gestelt. Het oproerig Gepeupel in veel Benden verdeelt / was meer dan op een plaats te vinden. Sommige die hun wel by 't Roven bevonden hadden / sloegen voor / om de Huysen van de Heer Maarsseveen, van den onder Schout Engelbregt, het Rasphuys. Ja self om de Bank van Barmhertig- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||
heyd, Civilites mode, Lombert, genaamt / te gaan plunderen: dog alle dese ondernemingen vervielen / en het meeste Vee wierd te rade / van na de St. Antoni Breestraat te gaan / om het Huys van den Joodschen Heer Pinto, gemeenelijk de Rijke Jood genaamt / met een woedende rasernye aan te vallen / en met hun roof-zieke Pooten te vernielen of te bestelen. Dit wierd werkstellig gemaakt / en klauterende by 't Yserwerk op / als wilde Katten / soo was het geringe moeyte / om door de glasen in het Huys te breken. De heer Pinto was met sijn Vrou desen dag in den Hage: 't Grauw sulks bekent / toonde nu dat het hen om Plonderen en Stelen te doen was. 't Welk door de burgery gemerkt zijnde; het van hun pligt oordeelden / om dese roof-vogels op 't slag te vinden / en in hun Duyvelse woede op de daad te knippen. In min als niet wierd het Huys van de Heer Pinto, van alle zijden door de Burgeren beset / eerst den Droessem en Schuym daar buyten af staande met de Degen in den Vuyst weg gedreven hebbende / wierd 'er wakker onder 't schendende Gepeupel gehakt en geslagen / verscheyden wierden 'er gedood / nog meer gekwetst / en vele gingen met bebloede Koppen heen druypen; sommige uyt vrese / sprongen in de Gragt / en ontkwamen de Kling of Strop / met swemmen. Andere welke kleynodien of Kostelijkheden gestolen hadden / wierden meest alle ten getale van Dertig / gewont / gevangen / en soo op den Dam na de Waag gebragt. De Joden kweten sig ook als oude Abrahamiten, en de Borgers hadden nu 't geweld overmeestert / de Val-bruggen wierden over al op gehaalt / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en de kwaden uytslag by Pintoos Huys / dee de Vagebonden 't hert in de schoenen sinken. Dus kwam den Avond / als wanneer twee der Gevangene Moed-willigers gevonnist / en ter Waag uyt, in een Venster wierden op gehangen Het waken der Borgery / en 't Patrouilleren der vrijwillige Kavalliers / welker getal merkelijk was aangegroeyt / hadden nu 't werk meest in stilstand gebragt. Den 2 February stond den Dam met Borgers en Soldaten beset / alsoo 'er meer van het Gespuys den verdienden Loon stonden te ontvangen / 't welk geschiede / want den Beul knoopten 'er nog drie, by de twee, die 'savonds te voren Gevangen waren, vast. Te met kwam de schrik in de Muytelingen; en allensken de hoe meerder rust en stilte. Waarom de regeerders niet geraden vonden om het Regiment Blaauwe Guarde, dat uyt den Hage ontboden was / en al op twee uren na aan de Stad stond / binnen te laten trekken / nademaal den Oproer nu genoegsaam door de getrouheyd der Borgeren / en vlijt der gemelde Vrywillige Ruyters / genoegsaam gestilt en in Vrede gebragt was. Met alle Vlijt wierd in eenige verdagte Huysen na de geroofde goederen gesogt / ook wierd ter Puye van 't Stadhuys af gekondigt / dat / wie een of meer der Belhamels of Voorgangers van de gewesen Oploop, wist aan te brengen, soo dat in handen der Iustitie kwam, ses Hondert Guldens ten Praemie sou genieten, en den naam gesecreteert werden. Maandag den 6. February wierden 'er nog seven deser Oproermakers / op de wijse als de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voorige ter selver Plaatse met de Koorde gestraft. Welke alle na de Volewijk gebragt / en te drogen gehangen wierden / benevens nog vier der Booswigten / die in de hitte der Oproer dood geschooten waren. Dusdanig eyndigde desen berugten Oploop / en Amsterdam, geraakte van de Geweld-plegers verlost / wederom in volle rust en vrede. Dat wy dit geval hier wijdloopig verhaalt hebben / gelieft niemand te verwonderen / als mede dat wij de woorden des Auteurs van de Historie des Amsterdamschen Oproer, by na en op veele plaatsen de onse hebben gemaakt. Dien Braven Schrijver / soud ons / soo hy nog in leven was / die vryheyd gaarne toestaan / te meer wijl hy vele Particulariteyten in die historie vermelt; van ons als oog getuyge der selver heeft gelieven daar in te plaatsen Nu sullen wy van dese groote ter zijde wijking wederom den draad onses verhaals aan hegten. Ter deser dagen / ja op den selven tijd dat het Tumult tot Amsterdam begon / wierd hier tot Hoorn, een Propositie gedaan van de Voogden van het Gasthuys, (om dat het selve kwalijk konde bestaan aan de Ed. Agtbare Heeren Burgermeesteren deses stads) om de Leverantie van de Dood-kisten te hebben in dese Stad / en het selve alsoo te ontrekken de Gilde Broeders van St. Joseph Gilde, sy begonnen te bemerken / dat 'er wat gaans was / door dien d' eene Timmerman van de eene / de andere Timmerman van een andere Voogt van het Gasthuys wierde versogt / om eens een Lystje op te maken / hoe veel sy ordinaar van de Dood-kisten kregen. Dat dit wat ingang | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vond hy haar Ed. Agtbaarheden bleek / alsoo de Voogden van het Gildt door haar Ed. Agtbare selfs wierde geordonneert / om een Lyst der selver op te maken. Nu lieten de Gilde Voogden de groote Raad van alle de Gilde Broeders by den andere roepen / gekomen zijnde / namense een besluyt / om nog 4. Commissarissen by de Voogden te stellen; (alsoo de selve daar geen gat in sagen / seggende: Wy kunnen niet tegen het Hoog aan,) om was het doenlijk de Heeren Burgermeesteren daar een ander indruk van te geven / en dat het selve meerder schade voor de Stad soude aanbrengen / als het Gasthuys daar ooyt profijten van soude kunnen hebben / door dien veele arme Weduwen van Kistemakers en Timmerlieden / het Gildt onderhouwende / daar nog voor een groot gedeelte van bestaande / welke dat missende / anders soude moeten onderhouden werden / 't zy door de Diakony als anders; dit besluyt nu werkstellig gemaakt werdende / ging men met een Request aan alle de Huysen van de Vroedschap / alsoo 't in de Vergadering der selver nog niet hadde geweest / van daar na het stadshuys / in de kamer van burgermeesteren, alwaar sy het soo verre kregen / (by brengende haar oude keure) dat de Ed. Agtbare Heeren Burgemeesteren, haar ordonneerden na Huys te gaan / en haar wederom te sullen Bood sturen / als sy over die saken souden handelen / het welk tot nog toe niet is geschiet. In dese somer van 1696. wierd hier tot Hoorn de Westerpoorts Brug vernieuwt. 1697. wierd het Smerig horn gediept / en een nieuwe Dril-kamer geordonneert / in de Turf-Kerk, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dese Kamer was bevoorens op de Dals Kerk geweest / maar dese was nu aan het St. Pieters Hof getrokken. Ook wierd hier tot groot genoegen der Burgery een Dril-meester aangestelt / om deselve in de oeffening van 't Geweer te onderwijsen / en bekwaam te maken. Wy sullen voor yets vreemts aan tekenen de overvloedige menigte van Walvisschen, die in dese somer door de Groenlands-vaarders gevangen zijn. By Menschen geheugen was sulks niet meer geschiet; een dier Schepen welk Admiraal van de Vloot geweest was / bragt agt en twintig Visschen t' huys. En ander Schip dat hier behoorde / en Schagen was genaamt / had vier en twintig van die onbesuysde Schepselen gevangen / de andere Schepen van dese stad / hadden mede goede vangst / maar altemaal soo veel niet. De vrede tusschen desen Staat, Spangien, Vrankrijk, en Engeland wierd in dit Jaar op den 21. September op het Huys te Rijswijk geslooten / tot groote vreugde der Ingesetene. Het groot Gesantschap uyt Moscovien aan den Staat, was te deser tijd in Holland. Den Scaar van Moscovien, Pieter Alexowitz, den Onder-Koning van Siberien en veele Grooten en Eedelen waren van het getal / welke sig eenige tijd in Holland onthielden om de voornaamste Steden te besigtigen / waar na het Gesantschap na Engeland overstak. Op den 3. September 1698. zijn in dese Stad / en op verscheyde Plaatsen in Holland, seer groote Hagel-steenen gevallen / sommige der selve hadden twee en twee en een half lood swaarte. In dese Somer wierd de Wal voor Schuytes Huys met Klinkers geplaveyt / ten dien- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ste der Schippers welke van hier op Rouaan voeren. De schaarsheyd van Koorn door verscheyden ongemakken / natte en koude Somers / en andere toevallen meer veroorsaakt / deed dat het nu een besondere diere tijd was / yeder Stad / ja Dorp / byna dee beslag op de Granen / een brood van 12. Pond / most hier een Gulden gelden. In dese Stad wierd by Burgermeesteren geresolveert / dat men Brood sou laten bakken half Rogge / en half Garst / voor die gene welke het van Rogge alleen / niet konden betalen; het selve wierd gedaan in het Huyssittende Arme Weeshuys, van waar het alle dagen door vele Menschen wierd gehaalt / gevende geen meer dan elf Stuyvers voor een Brood van 12. Pond / het welk de swaare Huyshoudinge en niet veel hebbende Menschen / seer veel kwam te verligten. Want De schaarsheyd van Granen bleef een geruymen tijd duren / en op den 16. Maart 1699 wierd het Rogge Brood van 12. Pond / verkogt tot een Gulden 2. Stuyvers. Anno 1700. in de Maanden May en Juny / waren hier ontrent Hoorn, de Beemster, Waterland, &c. soo veel Muysen in 't Land / dat op verscheyden Landen door dat ontuyg al het Gras wierd af geknaagt. 't Welk de Gemeente bysonder desoleerde / en een slegt Gewas verhopen deed Wy hebben op 't Jaar 1691 aangetekent den grooten overvloed van Schelvis-vangst welke doen voorviel / maar in dit Jaar / was de vangst van die Visschen langs onse Kusten nog veel grooter / en menigvuldiger; het welk by de niet veel hebbende / en sware Huyshoudingen / een wakkere ruymte by bragt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In de Ooster-poorts Sluys, wierd Anno 1701. een nieuwe Vloer geleyt / en behalven deselve seer veel verbetert; ook wierd in dit Jaar de Vaart die van Hoorn na Medenblik strekt / merkelijk verdiept ten beste van 't gemeen. De Muur tusschen de Noorder-poort en de Beer, welke van onderen geheel vervallen en uytgekalft was / is in het Jaar 1702 wederom gerepareert / en ten cier der Stede in volkomen staat gebragt. Het was in dit Jaar / op den 19. Maart dat den Held Willem, Koning van Engeland, Vrankrijk en Yrland, mitsgaders Erf-Stadhouder van Holland, &c. &c. &c. Ter Sielen reysde / die Grooten Vorst / welke soo veel dood gevaren was door geworstelt / en daar soo veel wederwaardigheden ten top-punt van Eere was gestegen / most sijn onverwrikbre Heldenmoed / ten proye geven aan den grooten Dwing-al der onsigtbre Mogentheden / alvoorens het ontruste Europa, voor welkers Vrijheyd hy soo veel gedaan had / de vrugt kon smaken van sijne wedergadeloosen arbeydt. Veel te seggen is tot Lof deser Vorst is nodeloos / en 't scheelt weynig / of ik sou met den Hof Swaan Huygens, dus uytboesemen / dog met een woord verdraying. Wie schriklijkst van Hem swijgt, heeft alderbest geseyt. Maar soo het ons niet verdrooten heeft / eenige Puykstalen der Digt-kund Minnaars by te brengen / op de dood van verscheyden andere beroemde Persoonagien in dit werk vermelt / hoe souden wy den beroemsten Hollander voorby kunnen gaan? | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||
't Was ons geringe moeyte om ietswes te ontleenen uyt dese of geene / welke sijn dood beweent / en 't selve aan de Wereld kenbaar gemaakt hebben. Dog dat was die Doorlugte ziel te gering een offer onser Hoog verpligte Dankbaarheyd. Liever willen wy hier twee vaarsen ter neder plaatsen / welke wy meer van wel bewust zijn / dat nog onder geene oogen hebben verschenen / en die wy uyt het Cabinet onser goede Vrinden getrokken hebben / om hier ter snee te brengen. Dus luydt het eerste / 't welk uyt een Nederduysche Digt-ader gevloeyt is. | ||||||||||||||||||||||||||||
Op de dood van Willem de III.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Dien Eng'lands woeste Orkaan van ramp en tweespalt Stilde.
Die voor geen Donder-bus, nog Krijgs-list stont Verset:
Maar schatte d'Harnas deun het Lekkerst Hof Banket.
Den Staf der Britte en Steun van Hollands hoofd Pilaaren,
Op Sijn Triomph-Koets is ter Sterren in Gevaren,
Daar Hy verheerlijkt in 't getal der Helden Blinkt,
En blinken sal, soo lang de Zon verrijst of Sinkt.
Digt kenners hebben dit volmondig Lof-vaars na waarde geschat; en den Grooten Willem waardig gekent. Adder tongen / en sulke welke hun Schagt in Gal durven doopen / wisten egter dit deftig Digt op een vinnige wijse te verdraijen. Wy durven 't hier by voegen / eensdeels om dat die groote Zon / door alle dampen van Lasteren heen straalt / andersins / om dat die meer gemelde / en noyt Volroemde Digter Moonen ons de weg gebaant heeft / in 't vertalen eener Hekel-schrift, door een Parijsche Jesuyt gemaakt; beginnende Een Godloos Schoon-Soon, tast met Krijg sijn Schoon-vaar aan. Dus was het / dat een vinnige Pen / de soo eeven gemelde twaalf regelen te verdraijen wist / die geen kenner van duytsche Digterry is / mag de moeyte nemen om de Vaarsen over te slaan / die het kunsje kan / mag van de konst oordeelen / dit 's den aanhef. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den Held, die Holland door sijn Krijgslust, meer dan Spanjen
Onse Ouders heeft gekost. Hy, die met list, Brittanjen
Bemagtigde; die so als Absalom, door min
Tot heerschen, uyt het Rijk sijn Vaâr joeg, self drong In
Die dertel, goed en bloed van van Weese en Weduw spilde
Door Oorlog sonder nood; die, als de Krijg-storm Stilde
Aan 't kwijnen sloeg, wijl Hy sijn kans dan sag Verset
Die Vorst wort lang te laat een slegt en schraal Banket
Der Wormen. Als wat veel soo rottig Pylaaren
Ter zijde spatten, soo wort Holland van Gevaren
Nog eens verlost; gun tijd. 'K sie Vryheyds glans Herblinkt
Soo schoon als ooyt, God geef dat noyt haar Praalzon Sinkt.
Waarlijk seer steekende Hekel-taal / yeder mag oordeelen wegens de verhandelde stoffe / wy hebben strak belooft / om twee nooyt gesiene nog door druk gemeen gemaakte Digten hier by te voegen / derhalven / 't eerste gelevert hebbende / soo volgt het tweede / 't welk ook volgens 't oordeel sommiger duytse Digters / mede sijn swaarte heeft / en uyt geen leedige koker schijnt voortgekomen te zijn. Dus vind ik het onder mijn papieren. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ter Gedagtenisse Der Doorlugtigste, Grootmagtigste Majesteyt. Willem de III.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||
waar op het doelwit van soo veel welmeenende Patriotten al voor lange gesprietoogt had. Dog 't lang verwagte komt eyndelijk van den Hemel in onsen schoot nederdalen. Maar wijl het ons doel niet is / om veel van dese Staatkundige stoffe te spreeken / soo sullen wy de Assche deser Grootmagtigste vorst, de Zalige ruste aanbevelen / en onse gesette taak voort af arbeyden. Hegten dies halven weder aan met den 6. April deser selven Jaars / als wanneer het in dese Landstreek van Holland een soo swaren Noordwesten wind heeft gewaayt / als selden by Menschen gedenken geweest was / hier door wierd het water soo geweldig aangeparst / en opgeset / dat verscheyden Dijken in dit kwartier kwamen door te breken / selve rees het water soo hoog byna als 't in den Jare 1675 was geweest. Het huys van den Boek-drukker Feyken Rijp, staande aan de Roo-steen op de hoek van de Havensteeg, dat genoegsaam het hoogste gedeelte der Stad Hoorn is / stond blank van water / 't welk agter in / en weder voor uytstroomde. Dese watervloed deed hier om heen seer groote schade / en sette verscheyden wel gegoede Huysluyden / naakt en berooyt op den dijk. Op den 1. February 1703. des Morgens een weynig over half tien uren / is de Kruyd-Molen, staande eeven buyten dese Staad (in de Lugt gesprongen / met verscheyden Menschen / soo Arbeyders daar toe behoorende / als ook eenige Timmerluyden / die daar aan besig waren met ietwes te vermaken. Dese slag veroorsaakte / dat een groot gedeelte van de Stad 't onderst boven geworpen wierd; naulijks was 'er een Huys te vin- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den dat niet door de selve beschadigt was; geen geringe ramp kwamen de publijke Gebouwen / en wel voornamentlijk de Groote Kerk hier door te lijden. De schade welke het springen van dese Kruyd Molen te wege bragt / soo in als buyten dese Stad / wierd naderhand uytgerekent / en gegist niet minder dan vijf maal Hondert Duysend Guldens te bedragen / besonder trefte dese schade onse goede Borgers en Ingesetene. De oorsaak van dit ongeluk is nooyt regt geweten / yder heeft er 't sijne van gegist. Eenige meenen het sou door onvoorsigtigheyd der Timmerlieden zijn by gekomen / die besig waren om een houten Vloer voor de deur van de Kruyd toorn te leggen / en dewijl het dies tijds besloten water was / soo waren andre van gedagten / of het wel door verraad zou mogen geschiet zijn / vermits het in dese Oorlogs-dagen aan geen kwaadaardige Menschen ontbrak / die boosheyd genoeg hadden om proeven hunner overgevene baldadiheyd / en Schelmsche bedrijven te doen blijken. Wat 'er van zy / de regte kennis waar dit ongeluk sou her gekomen zijn / is nimmer aan den dag gekomen. Met alle vlijt wierd over al agt opgeslagen / en na gevorscht / om / waar het mogelijk yemand te vinden / die handdadig aan soo heyloosen Schelmstuk mogt geweest hebben / dog vrugteloos alles wat men kon op speuren; was / dat 'er aan de Kruyd-toorn, die op de Stads Vestend staat / eenige gaten kwam te vinden / dewelke geleeken als of sy met voornemen daar in geboort waren / en of wel schoon hier geen sekerheyd van bleek / soo wierd egter de Heeren Burgermeesteren goed gevonden dat de Burger-Schuitery, by halve Compagnien souden waken. Ook wierden hier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||
alle Kruyd-toorns met Pallisaden, en Hekwerken omheynt / en de Wagten by deselve Toorns al te maal verdubbelt. Ook wierd scherpelijk verbooden / dat niemand ontrent dese Kruydtoorns by dag nog by nagt mogt naderen / dan alleen de Burger-Schuttery, die onophoudelijk yverden / om die wagten te visiteren; en op hen agt te geven / soo dat het doen genoegsaam onmogelijk was / voor 't Geboefte / om by deselve te komen / en hunne boosheyd werkstellig te maken / soo sy sulx in den sin mogten hebben gehad. Dog by dese droeve ramp is het in dit Jaar voor onse Stad niet gebleven / want op den 8. December ontstond hier soo verbaasden Stormwind dat het herdenken der selve / de Onversaagste Gemoederen nog doet sidderen. Diep gewortelde Boomen / wierden als in een oogenblik uyt de grond gerukt / of aan enden gewrongen. Menigte van daken wierden gestroopt / en een groot getal Schoorsteenen en Gevels / die in 't Voor-jaar door 't springen der Kruyd-Molen, een krak hadden gekregen / wierden door dese weergadeloose Storm-wind ter neer gebonst / en onder de Voet geslagen. Soo dat de schade welke de Stad / en der selver Burgery door dese bulderende storm te lijden had / niet minder geschat wierd / dan dewelke sy in 't Voor-jaar door 't springen der Kruyd-molen had moeten besuren. En het was dese Stad Hoorn, nog de Provintie van Holland niet alleen / waar in dese verwoede Orkaan gevoelt wierd / Engeland, Vrankrijk, en verder af gelegen oorden; stonden ter selver tijd 't geweld deser storm-wind ten doel / waar door alom een onwaardeerbre schade wierd geleden / en veele Menschen en Vaartuygen op Zee zijnde / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||
door de Golven wierden vernielt en in geslokt. Het nabuyrig Enchuisen leed dese Somer ook een aanmerkens en betreurens waarde schaade. Want de Franse Zeemagt, gewoon om weereloose te Verduyvelen / verbranden op den 27. en 28. Juny in / en ontrent Hitland, 't geheele gros der Noord-Hollandsche Haring-Buyssen, eenige weynige ontsnapten dese Moord-branders. Enchuysen alleen verloor hier meer dan Hondert hunner Haringschepen, waar door die Stad een seer groote schade kwam te lijden / gelijk yemand die bekent is / wat Rederijen aan Schepen is / gemaklijk kan beseffen. De Sonnewijser aan het Stads Raadhuys alhier / wierd dese Somer vernieut / en daar hy te vooren boven de deur van 't Kaas-dragers huysje gestaan had / soo wierd hy nu in de voor-gevel boven den ingang van het Raadhuys geplaatst. Alsoo in 't Jaar 1704. weynig of niets van belang in dese Stad / ofte omheyns is voor gevallen / soo souden wy gemakkelijk de Beroemde Overwinningen der Hollandsche en Engelsche Leger-magten, op de France, soo op den Schellenberg, als by Hogsted behaalt kunnen invoegen / maar alsoo dese stoffe door vlugger Schagt dan de mijne / de eeuwigheyd is aanbevolen. En ook wijl dese Roemrugte Zegens in de Gemoederen der geheele Christenheyd gegriffyt staat / soo sullen wy de selve al swijgende voorby treden. Ook valt ons weynig meer te seggen / om dese Kronijk te sluyten. Alleenig sullen wy aantekenen / dat in dit loopende Jaar 1705. Het Spitsje dat op de Oude Doelen gestaan heeft / mits der selver ou- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||
derdom is afgebroken. Mede zijn de Wagenhuysen by de Westerpoort mede weg gedaan / en nu met een nieuw schutting aansienlijk weder opgehaalt. Ook is een groot gedeelte van het Dak van het Raadhuys in dese Somer afgenomen / en met groote kosten wederom vernieuwt / en sterk gemaakt. Dus verre heeft het ons goed gedagt om de Beurtwisselingen onser Stede Hoorn / mitsgaders verscheydene ommewenteling in Europa als elders voorgevallen / in een korte schets aan te tekenen / en 't Gemeen ten nutte voor te stellen. Wy sullen als een toegiftje nog een weynigje tot Lof der Stede hier agter voegen / en daar mede dit geringe werkje / ten eynde brengen.
Beginnende dan eerst van de Ouderdom en Grondlegging deser Stede / so blijkt dat de selve 389 Jaren tot nu toe telt. Vermits de eerste drie Huysen Anno 1316 Hier toen eerst wierden. Anno 1426. Is de stad met een wal omtrokken. 't Geen uyt dese reden kwam. Hertog Jan van Braband, en Jacoba van Beyeren sijn Huys-vrouwe in Oorlog zijnde / om het besit en Bestier van dese Landen / in welken tweespalt die van de Stede Hoorn hun nog voor dese / nog voor gene party niet verklaarden. Vrou Jacoba tot Gent in bewaarnisse zijnde / vlugt na Holland en wierd by eenige Steden voor Landsvrouwe gekent. Dog alsoo haar saken in geen volkomen gerustheyd stonden / soo is wel te denken / dat haar Hof-houdinge niet seer uyterlijk nog swierig | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||
was was / te meer alsoo Sy den 14. January deses Jaars 1426. by Brouwers-haven van harent wegen een gevegt te water was voor gevallen / waar in haar Wapenen de neerlaag kregen; en meest al de Engelschen die den Hertog van Glochester haar te hulp had gesonden / als ook veel Zeeuschen adel die 't met haar hielden / kwamen te sneuvelen. Soo gebeurde het dat een Rijk BBorgers Soon / genaamt Jan Lambertsz. Cruyf, om sijn eygen saken te verrigten tot Gouda zijnde / aldaar by geval de Landsvrouw te sien kwam / en ten aansien van de moeyte waar in sy was / en 't gering Gevolg dat sy hadde / seyde hy onbedagtelijk / 't was schade / dat men met soo schoonen Edelen Vrouwe soo handelde / dat sy met soo armen sleep verselt wierd / als of het een gemeene Vrou was. Dit seggen wierd van eenige aangehoort / verkeert geduyt / ten argsten aangebragt / en nog arger aangenomen. Den Jongman wierd in hegtenisse gestelt / en in 't korte hy verwesen om onthoofd te worden. De Vader Lambert Cruyf kreeg wel haast de tijding van sijn Soons onheyl / terstond trok hy heenen. Beloofde alles uyt wat hem mogelijk was / om het leven sijns Soons te koopen. Dog vrugteloos: men maakte hem dietz dat sijn Soon slegts op het schavot sou verschijnen / en wanneer den Scherpregter het Swaard sou onderhalen om toe te slaan / dan sou Vrouw Jacoba een teken geven / ten eynde de Beul ophield / en den verwesene genade ontving. De goede oude Man gelooft dit / maar wat gebeurde / den Patient wierd sonder genade het Hoofd van den Lighame gescheiden. Dit speet en ontstelde den Vader geweldig / en Hy kon hem | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||
niet in binden / om in tegenwoordigheyd van verscheyden Persoonen dus uyt te galmen. Nu suldy nimmer Vrouwe van dese Landen worden. (Menende hier mede Vrou Jacoba van Beyeren.) Ende alsoo hy wel wist dat na sulk seggen / sijn verblijf voor hem sou doodelijk geweest zijn / soo vertrekt hy in aller yl na Huys / gevende sijne mede Borgeren te kennen / het ongelijk / en weergadeloose wreetheyd / welke hem geschiet / en aan sijn Soon gepleegt was. Hier op gingen de Hoofden te samen / en de Heeren beslooten om Jacoba nooyt voor Landsvrouw te willen erkennen. En vermits de Stad Hoorn nu nog open lag / soo wierd beslooten de selve met Wallen te omringen / om des te beter bestand te zijn / tegen 't Geweld des naderenden Vyands / in gevalle het nood dede en op dese Stede kwam aan trekken. Met meerder vaardigheyd wierd dit werk voort geset / om dat de Vader van den onthoofden Jan Lambertsz Cruyf, al de Penningen tot het maken der wallen goedwillig leende / dewelke hy aan Vrou Jacoba voor sijn Soons Leven had uyt gelooft. Dit geval was oorsaak dat onse Stad met Wallen voor de eerste maal versien wierd. Haar eerste vergrootinge geviel in het Jaar 1508. wanner de Stad merkelijk verbetert wierd / en in seer goeden staat gestelt. In welke staat sy gebleven is / tot na den tijd der Reformatie, namentlijk in 't Jaar 1576. wanneer aan de Oost-zijde / een Nieuwe Haven met een braaf stuk Land wierd aangehaalt. In de Jaren 1608. en 1616. is dese Stad weder op een ongewoone wijse vergroot en uytgeleyd / als wanneer een goed deel van de kley- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ne Uyterdijk aan de Stad gehegt is / en met de selvige ingeslooten. Den heer Theod. Velius welke de Kronijk van Hoorn tot aan den Jare 1626 geschreeven heeft / segt dat de Stad als doen voorheen gemeten zijnde / na sijn Ed. gissinge groot was 1050 roeden, dat is 14700. Hout-voeten in de omtrek. Maar ons is gebleken het volgende / welke begrooting eenigsins naukeuriger / en veel netter is. Anno 1673. Gemeten door Jacob Reyersz Brasser, Landmeter tot Hoorn, de groote der selver Stad. Gerekent buyten de Dijken om in Zee 40 Roeden / buyten de Gording / en aan de Lant kant / het midden van de Gragt. | ||||||||||||||||||||||||||||
Begonnen van de Westerpoort.
Volgens welke Meting de Stad 215. Roeden grooter in den omtrek soude wesen / als den Heer Velius heeft aangetekent / 't welk te scheyden / wy den nieusgierigen overlaten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Soo wy de sterkheyt der Stad aanmerken na de tijden waar in deselve gebout is / soo moeten wy bekennen / en soo moeten ook alle die de Vesting-bouwkunde verstaan / dat de selve redelijk wel voorsien is. De Stad wort met een Aarden Wal omslooten / dog tusschen de Wester en Noorder-Poort, is behalven dese Wal / ook een steenen Muur / en buyten de Wal een seer goede Gragt. Seven Bolwerken sterken en cieren de Stad / behalven dat verscheyden Steenen Toornen na oude wijse alomme op de MMuren te Pronk staan. De voorname sterkte bestaat in 't Zee-water / waar mede in tijd van nood / de Stad onder water kan geset worden. Indien men den ingang van 't Hoofd voor een rekent / soo heeft de Stad vijf poorten / van welke eenige 't besien niet onwaardig zijn / wordende de Nieuwe Ooster-Poort, en de Toorn aan 't Hoofd voor de heerlijkste gerekent. Haar Schikking is niet onregelmatig / alhoewel by stukken en brokken te samen gevoegt / en het schijnt als of de Stad voor bedagtsaam gebout was / in die stand waar in de selve nu gesien wort. De straaten zijn seer breed / en wederzijds wel bebout. Vier der voornaamste komen op de Roo-steen, of Groote Markt te eyndigen / behalven nog twee andere / welke van minder aansien zijn. Drie / van dese Principale straten komen op drie Stads Poorten uyt / en de vierde loopt tot aan de Zee. Van binnen is de Stad zeer Water-rijk / want behalven 4. groote Havens / in welke seer veele groote Schepen kunnen geherbergt worden; vind | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||
men hier seer veele Wateringen en binnen Gragten waar in de Schuyten en binnen Vaartuygen / met veel gemak konnen geplaatst worden. Men vind ook in dese Stad verscheydene straten welke overwulft zijn / en seer nodig om in tijd van nood gebruykt te konnen worden. Niet alleen is het een voordeel voor de Stad / dat het Zee-water daar dagelijks met Ebbe en Vloed door heen stroomt / 't strekt mede tot geen gering gerijf der Stad / en Land-luyden / dat op drie verscheyden Plaatsen het versche Water in de stad stroomt. Het welk een groot gerijf is om allerlye soort van Vrugten in de stad / en tot aan de markt te brengen. Dat de stad ten grootsten gedeelte seer digt betimmert is / is een baarblijkelijke waarheydt. Wat nu de gemene en publique Gebouwen betreft / daar van sullen wy hier geen woord reppen; also menen dat in de Kronijk deselve genoegsaam hebben beschreven en aangehaalt. De Wandelingen buyten / en rondom de Stad zijn verwonderlijk. Vrugtbaarheyd en Overvloed schijnen hier hun zetel geplaatst te hebben. Alle Vrugten / soo aan Geboomtens / op / en in der Aarde wassende / willen by uytnementheyd hier seer wel voort spruyten. Egter moet ik het Gemeen gevoelen een saak ontwimpelen / 't welk mijns wetens nog van niemand niet is aangemerkt. Dit is het. De Peen, gemeenlijk Hoornse of Geele wortelen genaamt / welke Velius uyt Junius meent / geweest te zijn het Siser der Romeynen, worden hier en daar in eenige Moestuynen gevonden. Edog de naam van Hoornse Wortelen, is oneygen / want tusschen onse Stad Hoorn en 't by gelegen Enchuysen, is een by Vlek gelegen / 't welk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de Horn genaamt wort / alhier en omhens deese Plaats / worden wel voornamentlijk die Aardvrugten gevonden / welke door de Wereld met de naam van Hoornse Wortelen, of Hoornse Peenen bekent staan. De Schrijver van den Atlas (by Blaauw gedrukt) heeft zig ook misgrepen / om aan de stad Hoorn die Vrugten toe te eygenen. Want het genoemde by Vlek of Dorp spruit Horn, daar aan is het / dat de Wereld die heylsaame Aardvrugten verschuldigt is. Niemand meene dat wy dit ter Blaame der stad by brengen / 't geschiet alleen om aan yder sijn behoorlijke waardigheyd toe te schrijven. De Kaas-merkt, als een der Hoofd-neeringen deser Stad zijnde / sullende wy swijgende voorby gaan / zijnde kennelijk dat Vrydags en Saturdags van ouds en nu op Donderdag hier een seer groote Zuyvel-merkt te vinden is. De scheepvaart doet dese Stad by uytnementheyd welvarende zijn. Wat sullen wy van dese bedroefde dagen seggen? Het is seker dat geheel Holland aan een verteerende ziekte als in swijm ligt; maar soo wy verleden tijden ophalen / dan sal blijken dat onse Stad een der voornaamste is geweest / welke op den blaauwen Plas geenzins een der geringste is geweest / soo in 't wagen / als in 't winnen. De groote Rijkdom / en bedrevenheyd der Ingesetene / strekt van sulks geen geringe blijk. Uyt oude aantekeningen is ons gebleken de menigvuldigheyd der Schepen welke van hier / na alle Werelds Oorden wierden heen geschikt. Wy souden met geringe moeyten kunnen op stellen / uyt meer genoemde Heer Theod. Velius, wat kusten door onse Inwoonders bevaren zijn / en hoe veel schepen alleen van dese Stad in | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de jaren 1601. 1602. 1607. en 1608. alomme door dee bekende wereld zijn uyt gesonden. Dog alsoo onse stad Hoorn te wel bekent / en de scheepsvaart soo gemeen is / soo willen wy ons niet in laten om dat geen aan tetekenen / 't welk aan de Oudheyd ongemeen is / en aan later dagen belaggelijk sou schijnen. Het sal genoeg zijn met alleen te seggen / dat onse Stad Hoorn met regt den titul draagt van / . . . . . De zuyvel mouw van voor en agter Stav'ren,
. . . . . So ver ik zie de Vrouwe van de Klav'ren;
En vraagt men hoe ik HOORN van ouds her heten moet?
En heet ik anders regt als Ga naar voetnoot* HOORN van overvloet?
Dese Pluymen sijn den meer gedagten Hof-swaan Huygens uyt de wiek getrokken. Welke groote ZZiel het zig niet sal belgen / dat sijn Ed. Puyk-geuren onder onse laffe talmerijen werden ingelast / soo anders de Assche der overleedene 't geringste geheugen bewaren / der gener / welke hunne Ziel-banketten met een Dank-erkentenissen tragten te eerbieden. Het was onvergeffelijk aan de Nakomelingen / indien wy ook niet beiverden / om te toonen dat onse Stad Hoorn van deftige Verstanden niet misdeelt is geweest. Van alle gedenken her / is de kennisse der goede Letteren / hier altijd in seer hooge agtinge geweest: en ik vind / dat doen de Stad nog als in de Wiege leyd / roemrugtige Baasen / en dappere Letterhelden uyt deselve zijn voort gesproten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De menigvuldige uyt gegevene Schriften / welke in yders handen zijn / zijn ontwijffelbare blijken / dat de Geleerde Inboorlingen deser Stad / tot heldre ligten van hun Vaderland hebben verstrekt. Jacobus Ceratinus, sullen wy de voorrang geven / om de Heer Velius na te volgen. Dese heeft seer geleert / en tot Leuven Professor in de Griekse Taal geweest Het Geslagte ofte de Ouders waar uyt hy gesprooten is / is seer duister. Dog Mr. Jacob Byman, welke in den Jare 1541. hier Borgermeester was / is sijn Oom of Namaag geweest. Dit soo zijnde / soo waar het niet onmogelijk om van sijn stam de telgen na te speuren / wijl tot Alkmaar en tot Enchuysen elk een besonder Geslagt is / waar van sig het eene Byman, en het laatste Biman schrijft. Welke na speuren / om het regte Stamhuys van onsen Geleerden Ceratius op te baggeren / de moeyte niet onwaardig was. Petrus Junius, beslaat de tweede plaats / dese is hier gesprooten uyt een oud Eerlijk Geslagt / Hy was na dien tijd een seer Geleert Man / ervaren in de kennisse der Geschiedenissen / en welbedreven in Staat saken die hy seer voorzigtig wist te behandelen. Hy was begaaft met een deftige Welsprekentheyd / en Geheugenisse. Verscheyden jaren heeft hy het ampt van Geheym-Schrijver deser Stede bekleet / waar na het Burgermeesterschap met veel Eer en agting tot vijf malen heeft bedient. Hy stierf tot Hoorn, den 13. November 1537. na dat tot redelijken ouderdom gekomen was. Zoo braven Vader sullen wy van nog Grooter Soon laten volgen. Namentlijk Adrianus Ju- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nius, dewelke (volgens 't oordeel van Lipsius,) den geleerdsten der Hollanderen, naast Erasmus, te houden is geweest. Hy wierd gebooren in 't Jaar 1511. den 1. July / in de Kerk-straat, in de voorgevel van welk Huys sijn Beeltenis noch te zien is. De eerste gronden sijner Letteren / wierden tot Haarlem geleyt / daar doen ter tijd een goede Schoole was / en gaf in sijn teederste Jaren wakkere blyken van verstand. Van daar trok hy na de Hooge Schoole tot Leuven, waar hy twee Jaren vertoefde. De Accademie tot Parijs was in dese dagen seer vermaart / te meer alsoo den voortreffelijken Jakobus Hollerius, daar Hoog-Leeraar in de Medecijnen was. Onsen Junius ruste niet voor dat hy van de wetenschappen deses beroemden Mans gevoordeelt hadde. Dies trekt hy derwaarts / en heeft de Lessen van die grooten Professor / meer dan een Jaar / niet sonder merkelijk toe te nemen / aangehoort; wederom t'huys gekomen zijnde / reysde hy met eenige sijner Leer-genooten naar Italien, tot Bononien ontfing hy den titul van Doctor in de Medecijnen; keerende na Huys / voer hy over na Engeland, waar hy sig nedersloeg / offenende de Konst met seer veel Lof en Eer / so by Edel als Onedel. Eyndelijk alsoo de saaken daar in 't war begonden te loopen / vond hy geraden / t'huys te keeren / 't geen hy deed / en onthield sig als toen een wijl in sijn Vaderlijke Stad Hoorn. Maar alsoo den koning van Denemarken hem onder minnelijke aanbiedingen / versogt om over te komen / en sijn Soon ten Leermeester en Bestierder te verstrecken / soo vond hy geraden / om sig derwaarts te begeven. Dog het bleek / dat sijn gesteltheden met die der Deenen, seer weynig over een komst | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hadden. Want hy geraakte in onmin by den Koning / waar over / en andere bejegeningen te onvreden zijnde / hy sonder af-scheyt te nemen / ofte vaar wel te seggen / het Deensche Hof verliet / en wederom tot Hoorn kwam. Alwaar naulijks gekomen / hy aanstonds beroepen wierde tot Opper-Leermeester in de Schoole tot Haarlem. Dit beroep / als op seer eerlijke Voorwaarden / en in de stad daar hy sijn eerste Leer-oeffeningen geleyd hadde / wierd door hem aangenomen. Hy bediende dit ampt met voorname Lof en volkomen genoegen / tot de tijd dat de Spanjaarden die Stad belegerden / in welk swaar Beleg hy ontrent twee Maanden bleef / als wanneer den Prince van Orangie, van een sware siekte overvallen zijnde / hem ontbood. Gelukkiglijk genas hy die Vorst van sijn kwaal. En alsoo de saaken der Stede Haarlem, van dage tot dage in erger staat vervielen / soo vond hy met sijn belang best over een te komen om in het geselschap van desen Vorst te blijven / gelijk hy ook dede. Eenige tijd met die tot Delft gebleven zijnde / vertrok hy naderhand met de selve na Zeeland. Het schijnt dat de moeyelijkheyd der Reyse / en de ongewoone Zeeusche lugt / waar toe ook sijn Hart-seer geholpen heeft / hem veel kwaad hebben by gebragt / want hy verviel tot Middelburg zijnde / in een seer swaare Krankheyd. Verscheyde kwalen randen hem gelijklijk aan. Hier by kwam een trage slijtende Koortse / welke hem soodanig folterde en afmatte / dat Hy op den 16. Juny 1574 den Geest gaf / wanneer den ouderdom van drie en sestig Jaren en 14 dagen hadde bereykt. Gedurende Hy in dienste der Prince van Orangie was / ging Haarlem aan de Spanjaarden over / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||
te weten 1573. waar mede hy byna alle sijn tijdelijke middelen kwam te verliesen. Het is hoog-jammer dat de latere Eeuwen moeten ontbeeren / die onwaardeerlijke Letter-schatten door desen Phenix-schagt by een vergadert. Hy besat een schoone Boekery van by ouds met de Pen geschrevene af schriften / welke om de jonkheyd der Druk-konst nog niet onder de pars waren geweest / en door hem met veel vlijt in alle Landen by een gesamelt / en nu ten roof vielen van die onguire en genoegsaam van redelijkheyd ontbloote Spanjaarden. Ook had hy een aanmerkenswaardig getal deftige Schriften soo verre gebragt / datse in staat waren om uyt gegeven te worden. Dog door dit droevig Oorlog-lot is alles vernielt en verstrooyt / soo dat er byna niets van aan den regten Meester is gekomen. Het geen waarlijk een swaar verlies is voor de Liefhebbers der Geleerheyd / en sekerlijk desen grooten Man een nagel aan sijn dood-kist heeft verstrekt. Verscheyden schriften door hem uyt gegeven / zijn Getuygen van sijn groote bekwaamheden / en hoe groot het getal is der bekende Letter-lekkernyen door hem op gedist / nog grooter is 't getal van die Puyk-banketten / w elke door de woede der Soldaten / en 't vuur des alvernielenden Oorlogs ons ontduystert zijn. Wy kunnen om des Mans uyt nemende waardigheden naulijks eyndigen / met van hem te spreken. Dog om den Leser niet al te lastig te vallen; sullen wy maar alleen dit weynigje hier by voegen. Hy besat de Geleerdheyd in volle mate / waar toe wy geen andere Getuygen nemen dan sijne wer- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ken was. Sijn Geheugen was verwonderlijk / 't spitsvinnig oordeel in duystere saken was / ietwes waar over yder verbaast most staan. En sijn weergaloose neerstigheyd deed de Wereld verstommen. De Aaloutheden / en schriften der Geschiedenissen waren hem besonder eygen; als hebbende alles met aandagtige vlijt door gekropen. Hy sprak agt verscheyden Talen / waar onder ook de Grieksche en Latijnsche was / met soo veel vloeyende rijkheyd dat yeder die de selve of eenige daar van kundig was / met verwondering was aan gedaan. Dusdanig waren de begaaftheden van desen befaamden Ingebooren / door welke onse Stad een grooten Naam verkregen heeft / welke niet eer kan verswinden / voor dat alles 't onderst boven gekeert; en de lust tot Wetenschappen uyt de wereld gebannen is. Ook heeft onse Stad byna ter selver tijd voort gebragt Jacobus Duin, ofte Verduin. Dese is geweest een seer gelukkig Digter / als blijkt by verscheydene Klagten / Gesangen / en Punt-digten / welke nog heden ten dage onder verscheydene onser Inboorlingen en Borgers te vinden zijn. Dese Geest had dat met den Roomschen Nazo gemeen / dat hy sonder veel nagel-knabbelen / ofte blokken / seer aardig sijn gedagte wist ter neer te stellen / in vloeyende digt geestigheyd / behoefden hij voor den soo genoemden baas niet te wijken / En het is te beklagen / dat soo uytnemenden digt-ader soo vroeg was uytgedroogt. Na hy de beginselen sijner studien hier te lande eerst geleyd had / vervolgde hy de selve met een seer gelukkige voortgang tot Leuven. Van waar hy na Nantes trok / alwaar doen een bloeyende | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hooge Schoole was / seer veel hoope scheen het dat van hem te wagten stond / en dat hy eenmaal tot eere van sijn Vaderland en geboorte Stad soude verstrekken. Maar hy verliet de Academie wat te vroeg / en kwam in 't Voorjaar van 1566. wederom t' huys / hier geviel het dat hy sig mistroude. Want / met een onruste Ziel van een Wijf geplaagt zijnde / als God betert meer malen gebeurt / soo sloeg hy syne saken nog te studien geen agt / dies aan een ongeregelt leven / en den dronk gerakende / leefde hy weynig Jaren hier na / en kwam in den jare 1572 of 1573 te overlijden / wanneer hy nog in den frissen bloey / en de kragt sijner jeugd was. Volgt nu Petrus Hogerbetius/ welke een groot ligt van onse Stad was / en den Geleerden Junius weynig hadde toe te geven. Dese heeft geen naam na sijn groote geleerdheyd na gelaten / vermits de Nakomelingen weynig van sijn schriften zijn over gebleven. Hy is den 2 maart 1542 van seer goeden Huyse gebooren / zijnde sijn Vader / Groot-Vader / en Oom dikwils Burgermeesteren deser Stad geweest. Hebbende alle door hunne deftige Minsaamheyd een groot aansien onder de Borgerye. Na hy de beginselen sijner studien hier tot Hoorn geleyd hadde / is hy al vroeg na Leuven, en van daar na Italien tot voortsettinge der selve gereyst. Tot Padua is Hy Doctor in de Medecijnen Gepromoveert / t' huys gekeert zijnde / heeft hy in sijn Vader Stad de Practijk met seer groote Lof geoeffent hy was besonder Taalkundig / en in de goede Letteren / ten hoogsten ervaren. En boven sulks met een verwonderlijk welsprekendheyd begaaft. 't Geviel dat den grooten Josephus Scaliger, tot Hoorn zijnde / met hem | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in gesprek geraakte / waar na Hy betuygde nooyt ymand soo goed Latijn te hebben hooren spreeken / en dat in de Geleerdste eeuw de Romeynen selve geen suyverder Tale hadden konnen gebruyken. De Italiaansche, France, Spaansche en Engelsche Talen / sprak hy soo vlug en natuurlijk / dat die Landaarden hem naulijks van hunne Inboorlingen konden onderscheyden. Hy was seer gelukkig in sijne Gedagten op Papier te stellen / alles vloeyde hem vlug en aardig ter Pen uyt / en met soo veel bevalligheyd en soo net / dat yemand anders seer selden met veel blokken en nagel knabbelens tot die uytstekende deftigheyd komt te geraken. Digt of ondigt / in beyde was hy een grooten Baas / en 't was onverschillig hoe 't hem voorkwaam / 't geen yets seldsaams is / en in weynige wort gevonden. Ook had hy self weynig agting voor sijn werk / want yetwes ten gevalle van Vrinden geschreven hebbende / hield hy self geen af-schrift / 't welk oorsaak is / dat sijn meeste werken verlooren / en niet als eenige weynige Schriften voor handen zijn. De Pest / welke in den Jare 1599. hier vinnig graseerde / heeft ons die braven Man op den 12. September te vroeg ontrukt / tot algemeene droefheyd der Burgerye / en besonder verlies voor de Stad / weshalven de Magistraat in erkentenis van sijne gedane diensten en getrouwigheyd / hem een begraafplaats op Stads kosten liet op-regten. De fraayste verstanden hebben sijne gedagtenis met Latijnse en Nederduytsche Vaarsen de eeuwigheyd aan bevolen. Cornelis Vigius, welke geen geringe rang onder de Geleerden hout / is mede in dese Stad ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||
booren Dese / na hy sijne studien tot Leyden voltrokken had / reysde na Italien, en wierd tot Padua doctor in de medecijen gepromoveert. Op sijn te rug komst / wierd hy tot Dolen in Bourgondien voor hoog Leer-meester in de Geneeskonst aangestelt. Welke Bediening hy met groote Lof verscheyden jaren heeft aan waar genomen. Na verloop van tijd / sijn af-scheyt van 't Hof en de Voornaamste Adel / by welke hy seer gesien en bemint was / nemende / wierd hy met veel eerlijke geschenken / als ook den Pronknaam van Ridder, begunstigt. Nemende sijn weg over Emden, wierd hy versogt den GGrave van Oost-Vriesland, als Lijf-Medicus te willen by blyven / welke plaats hy eenige tijd met veel luyster bekleede. Dog zig selven met een kwaal behebt voelende / versogt te mogen vertrekken / van gedagten zijnde om in sijn Geboorte Stad wat uyt te rusten. Dog hebbende nog geen twee Maanden tot Hoorn geweest of stierf 27 December 1602 hebbende nog naulijks den oudendom van 34. Jaren. Het welk te jammer is / dat soo jongen Puykgeleerde / soo vroeg ten Grave most dalen. Behalven sijn groote wetenschap / was hy begaaft met een snel vernuft / voorzigtig oordeel / en weergaloose welsprekentheyd. Hy was een goed Hoveling / en wist zig besonder te schikken na de tijd en gelegentheden / als ook na de Humeuren der Grooten / by welke hy alzins en seer aangenaam is geweest. Nu volgt Albertus Verlaan, een Jongman van uytnemende Geleerdheyd / verzien met de grootste Puyk-gaven als eymand van den Hemel konde wenschen. Hy wierd gebooren den 7 November | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||
1577. Sijn vader was Meinard Verlaan, welke het Burgermeester Ampt deser Stede met Eer en Agting bekleet heeft. Sijn Moeder genaamt Clara, was de dogter van onsen Vermaarden Hadrianus Junius, van welke hier vooren vermelt hebben. Hy selve begon sijn Leer-oeffeningen / eerst in dese Stad / dog door verval der Schoole / trok na Alkmaar, hier na besogt hy de Leydsche Accademie, alwaar hy hem met ongemeene vlijt oeffende / soo wel in de Vrije Konsten, als in de Medecijnen. Tot meerder rijpheyd gekomen zijnde begaf hy zig na Italien, en ontfing de waardigheyd van Doctor in de Medecijnen binnen Padua, dat dies tijds het kweek-hof der Geleerden met regt mogt genaamt worden. 't Huys komende / bevlijtigde hy zig ten hoogsten in de Boekoeffening en Studien / sonder zig met ietwes anders te bemoeyen / wijl dit eenigste vermaak was. Dog een uytteerende Koortse hem overvallende / wierd hy na een wijl tijds gekwijnt te hebben / uyt het getal der Levenden gerukt / op den 14 January 1606 wanneer naulijks tot een ouderdom van 28. Jaren gekomen was; sekerlijk een groot verlies voor alle Liefhebbers der Geleerdheyd. Hy had onder zig verscheyden Papieren door sijn groot-vader Hadrianus Junius ingestelt / welke verscheyden met weynig moeyten soo verre konden gebragt worden om in het ligt te komen / waar toe hy seer groote genegentheyd en met eene de vereyschte bekwaamheden had. En staat nu te vreesen dat die letter-schatten nimmer op gemaakt / veel minder 't Gemeen ten besten gegeven werden. Hy was een uytnemend welsprekend Borst / besonder tot de Digtkunde gelegen / waar van ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||
scheyden deftige Punt-digten onwraakbare Getuygen zijn. Sijn inborst was onberispelijk / als ook sijn gedrag / en 't is beklagens waardig dat soo een doorlugtigen Verstand / soo vroeg het Vaderland onttrokken is. Wy sullen den Braven Nicolaas Bulius, anders Boelisz. hier sijn vereyschte rang / en welverdiende Lof geenzins onthouden. Als zijnde een Man geweest van over groote waarde / en uytstekende Geleerdheyd. Hy is hier gebooren den 17. January 1550 van onbesprooken Ouderen / Vader en Moeder beyde Aansienlijk / soo door Afkomst; als Rijkdommen. De sorg en liefde van de een en andere / most hy vroeg ontbeeren / zijnde in sijn 9. Jaren Ouderloos. Door de trouwe vlijt sijner Voogden leyd hy de gronden sijner Letter-oeffeningen eerst hier tot Hoorn, van daar tot Haarlem. Dog de Triviale Schoolen gepassert zijnde / wierd hy na de Accademie tot Leyden geschikt / alwaar hy zig met onvermoeyden yver sijne studien voortzette; vond eyndelijk geraden zig tot de Genees-kunde te begeven. Dies na Leuven trok / en met gewenscht voordeel / de Lessen der vermaardste Professoren aan waar nam. Hy smaak in de Fransche Taal krijgende / begeeft sig met eenige spits-broeders na Doornik, en van daar / om de Taal suyverder te leeren na Parijs. Genoegsaam tot volkomentheyd gevordert zijnde / reysde hy op Tours, waar dat hy zig een geruyme tijd ophield. Eyndelijk na geheel Vrankrijk besigtigt te hebben / kwam hy wederom te rug in sijn geboorte Stad. Dog sijn reys-lust nog niet voldaan zijnde / nam hy voor om Italien te besigtigen / en sijn Reys over Duytsland nemende / liet zig | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tot Padua, tot Doctor in de medecijnen inhulden. 't Scheen of de lieffelijke Italiaansche Tale hem bekoorde / derhalven begeeft hy zig na Venetien, waar dat hy hem een geruymen tijd ophield. Dog berigt zijnde dat die sprake binnen Roomen veel suyverder gesproken wierd / als ook om de Antiquiteyten en besonderheden van die SStad te besigtigen. Soo begaf hy sig na die groote Wereld-Stad / in welke hy ook soo lang vertoefde / dat in de Toskaansche Tale met regt voor een Meester geagt wierd / en van geen inboorlingen was te onderkennen. Drie Jaren was hy uyt op dese Italiaansche Reyse / t' huys komende / is Hy by den Raad van onse Stad Hoorn, tot Geneesheer der Stede aangenomen. Den Grave van Bossu, hier doen gevangen sittende / dede hem ook versoeken om sijn Medecijn-meester / gedurende de gevangenisse te willen wesen / 't geen hy aannam. Weynig Jaren de had hy de Practijcq geoeffent / wanneer hy 1577 by de Magistraat wierd aangestelt / om als Gecommitteerde in den Raad van Staate van Holland en West-Vriesland voor den tijd van drie Jaren / in 's Gravenhage te Resideeren. Na verloop van welke tijd het Hoog-Schout Ampt alhier Vacant zijnde / hem het selve op versoek van de Heeren Burgermeesteren, by de Heeren Staten is toegeleyt / op den 17 augusti 1580. In het jaar 1598 wierd hy door de Heeren Staaten Generaal aangestelt / tot Raadt en Advocaat Fiscaal van 't Collegie ter Admiraliteyt van dit Quartier, dese Bediening was door hem al eenige tijd by provisie aan waargenomen. Eyndelijk is Hy in een ouderdom van ruym 65. Jaren overleden / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||
op den 28. February 1615. Na dat hy het Hoog-Schout Ampt 34 Jaren en 6. Maanden / en het Advocaat Fiscaalschap so ordinaris als by provisie 27 Jaren / met veel Lof en Reputatie / ten genoegen van alle die met hem te schiften hebben gehad bedient hadde. Het is by na ongelooffelijk hoe seer sijne deugden en bekwaamheden by de Borgers en Ingesetenen geroemt / en sijn af-sterven beklaagt wierd. Wy sullen hier geen Lofreden van de selve maken / met het roemen van sijne Sedigheyd / Opregtigheyd / Lieftaligheyd / en Borgerlijke Gemeensaamheden, alleen sullen wy sijne Geleerdheyd is 't niet na verdienste / ten minsten na vermogen roemen. Hy was een Man / dewelke / behalven een weergaloos Genees-heer / ook een doorsigtige Staatkundigen Baas was / in de brave Letteren was hy ongemeen ervaren. Homeer, en Theocrijt, had hy gevoegsaam van buyten geleerd / en wist in geselschappen / met sijn zin over een stemmende / geheele Spreuken / en weltoegepaste plaatsen ter snee te brengen / 't welk dies tijds yets raars was. Tacitus, en Plutarchus, waren sijne Troetelpoppen / beyde had hy se genoegsaam op sijn duym om soo te seggen / en 't was tot geen geringe verwondering der tegenwoordige / wanneer hy gehele reden-voeringen uyt den eene ofte den anderen / op een welspreekende wijse / voor de vuyst weg te berde wist te brengen. Wy souden de deftige konst Plaat sijner Ed. Beeltenis hier by voegen / welke door den Befaamden Matham gesneeden is / indien de beknoptheyd van dit werkje het konde toelaten. Dog nu sullen wy ons te vreden houden / met het deftig Latijns By-schrift dat door den Geleerden Heer Joan van Foreest, in dier tijd | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Secretaris van de Heeren Staten van West-Vriesland' op de selve Afbeelding gemaakt is / dus klinkt sijn Roomsche Lier. Heu quantum artifici fuit haud imitabile Buli?
Quantula pars istac Spirat in arte tui?
Hippocrates celandus erat; magnusque Pericles,
Et cum tua Latia Gracia docta, Venus:
Denique cum Musis Helicon & Apollinis artes,
Bulius ut parvo totus in aere foret,
Sic quoque non vivat; pro tanto detur inanis
Umbra viro, quantum mors simul una rapis?
Nu volgt den Heer en Mr. Rombout Hogerbeets, wiens Vader de Broeder is geweest van Petrus Hoogerbeets sijn Vader / op Fol. 304 van ons gemelt / soo dat dese twee groote Inboorlingen Cousins Germains, ofte regte en volkomen Neven van Vaders zijde zijn geweest. Rombout van welk wy hier gewagen / is gebooren binnen onse Stad Anno 1561. den 24. Juny. Hy is geweest Doctor in beyde regten, eerste Raadt in den Hogen Raade van Holland, Raadt ende Pensionaris der Stede Leyden, mitsgaders Secretaris van de Heeren Curateurs der Hooge Schoole aldaar. Ook is hy mede in Ambassade geweest nevens Obdam, en Bas in den Jare 1611. aan de Koning van Denemerken, Christiern of Christiaan den 4de en aan den Koning van Sweden Carel den 9de, alwaar sijn vlijt trou / en yver ten hoogsten uyt geblonken heeft / ook met Eere opgehoopt / en met dierbare geschenken begunstigd is geweest. Niemand verwagte van ons dat wy een seer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||
omstandige Beschrijving van desen Grooten Man sullen maken / gelijk als 't begin sijner Studien / Opvoeding / Huwelijk / trappen van verheffing / en soo voort. Veel min ook sijn Dis-gratie / Beschuldiging / Sententie / en Gevangenis op Loevesteyn, of 't Huys ter Weer by Wassenaar, daar hy den 7. September 1625. ontslapen is / hier ter neder stellen. O neen / dit is geenzins ons wit. Want om sijn onbevlekte Deugden en weergadeloose Geleertheyd te willen schetsen / was de Sonne met Houtkool getekent / en is niemand bekwaam om sulks na eysch van verdiensten te doen / dan die soo veel bekwaamheden besit als in onsen Grooten Hogerbeets te samen gevloeyt waren. Betreffende sijne Ongevallen / daar is soo veel Papier over vuyl gemaakt; en sijn vromen inborst is soo wereldkundig / dat wy daar by niet weten te voegen. Derhalven gelooven wy niet te misdoen / schoon wy dit point met een denkende stilswijgentheyd voorby gaan. Egter moeten wy den Leser iets aanmerkelijks en de moeyte waardig om geweeten te worden / meede gaan deelen. Wanneer de Heer Rombout Hogerbeets sijn Sententie was voor gelesen / klopte Hy met de Hand op de borst en sloeg dese galmen: . . . . . . . . . Hic murus Aheneus esto:
Nil conscire sibi, nullâ pallescere Culpâ.
Wanneer nu in den Jare 1672 den Heer Cornelis de Witt, in den Hage gepijnigt was / en andermaal aan de Pley sou / door den Advocaat Fiscaal onder 't pijnigen dus aangesproken. (die alleen by dat folteren tegenwoordig was) Mijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Heer, ik ben u Vrind, bekend liever de Misdaad dan U selven soo te laten rekken, wat baat u dit, wy moeten, en kunnen maar eens sterven, &c. Dog sijn Ed. antwoorde: Neen, rek en scheur my van Lid tot Lid, daar kan niet uyt komen dat 'er niet in is. Voegende daar by: Nil conscire sibi, nullâ pallescere culpâ.
't Welk dus vertolkt kan worden.
Het vry Geweten van geen Schelmery bewust,
Aantigting niet verbleekt, nog vrese niet ontrust.
In de By-digten van Horatius, door Otto Veenius in Plaat / en door 't Konstgenootschap dat onder de naam van Nil Volentibus Arduum, bekent / is in 't Nederduyts onse Lands-genoten gemeen gemaakt is / wort het op N. 26. aldus ter neder gestelt / en vertaalt. Hy, die een vry Geweten heeft,
Gerust, en onbekommert leeft.
De boosheyd mag haar tanden wetten,
Op Sijne onnoselheyd, de Faam
Mag alles, wat sy wil, trompetten
Tot schande en laster van sijn naam;
Gerustheyd van een goed geweten
Wort regt een staale muur geheten.
Waaragtige waarheyd! en welwaardige woorden om / door sulke Puykstalen van beproefde Trouwe / en Liefde / jegens hun dierbaar Vaderland / in 't hevigste knellen der uyterste kneve- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lary te werden geboesemt / om hunne Vyanden / welke met een / die der alwaarde Vrijheyd waren / in de onbeschaamde tronijen te werpen: en om blijk te geven van onbesmette deugd / en proeve van opregte Hollandsche Ernst-Haftigheyd. Andere hebben voor my dese aanmerkelijke besonderheyd aangetekent / namentlijk / dat beyde deese twee Groote Zielen / byna met gelijke Prangen geknelt / ten teken hunner onwrikbare standvastigheyd / en blijk van opregte Liefde tot de Vryheyd / dese self de plaats uyt Flaccus Lib. 1. Epist. 1. met onvergelijkelijke kragt en moed / edelmoedig hebben kunnen her-voor-brengen. Weynig moeytens sou het ons kosten / om meer Particulariteyten van onsen beroemden Iboorling by te brengen / maar soo geseyt hebbe sal die alle voor by stappen / alleen aanroerende dat hy den 12. September 1625 met uytnemende Rouwe en Pragtige Statie in den Hage in de Groote Kerk op 't Choor begraven is. En om een korte schets des Mans te geven; Hy was Geleerd / Welsprekend / Neerstig / Vroom / Opregt / Vreedsaam / groot van Oordeel. Sijn met vlijt beschrevene Boeken /zijn by yeder bekent. Sijn Persoon belangende / Hy was seer wel gemaakt / hebbende een helder opgesigt / de Oogen vol vuur / en daar by een seer Manhaftig wesen. Op sijn Beeltenis hebben wy dese volgende twee By-schriften gesien / welke wy hier plaatsen om verscheyden andere voorby te gaan. Het eerste was van desen inhoudt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Op de Af-beeldinge van Rombout Hogerbeets.Een Vrome opregte Ziel, en vry van vuyle Smetten
Strak in dees waarde Man, de kenner van 's Lands Wetten.
Een Kerker was de Loon van sijn Getrouwigheyd;
Gods segen dauw op 't Graf, daar hy begraven leyd.
't Moet geen groot Digt-kund-minnaar zijn / die niet zien kan uyt welke koker dese Vondeliaansche flits getrokken is. Het tweede By-schrift rolden op dese toon. Afkomeling dit is de opregte Hoogerbeets,
Nog door geworstelt na veel toegedreven leets;
En uyt het eerste Graf van Loevestein geresen,
Dat Holland sugt nog klaag waar sijn Gebeente leyt;
Maar seg tot voorstand der beruygde Onnoselheydt;
Hy is verweesen, van die Barnevelt verweesen.
G. BRANDT.
Cornelis Taamsz. Een seer fraay en beschaaft | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verstand sullen wy hier by voegen / dese was wel in de Latijnsche Taal niet veel bedreven / maar sprak Italiaansch / Frans / Spaans / Portugees / en Hoogduyts met besondere aardigheyd. Hy is een der eerste der Nederduytsche Digters in dese Stad geweest / hy hadde verscheyden sijner Digten in voorraad by elkander in order geschikt / van gedagten om de de selve in 't ligt te geven. Dog komende in den Jare 1600 in 't laatst van November met het Veerschip van Amsterdam, viel by duystere nagt buyten Boord; sneuvelde op die wijse ongelukkiglijk / in den bloey van sijn Leven / zijnde naulijks 33. Jaren oudt. Sijn Digtkundige werken sijn naderhand in vreemde handen geraakt / en allenskens weg geslingert / soo dat 'er weynig van sijn maaksel meer voor handen is / 't geen den Digtkunst-minnaars ten schade strekt / wijl hy in aardige uytvinding / en uytmuntende gedagten / voor weynige te wijken had. Wy souden schuldig aan snoode ondankbaarheyd zijn / wanneer wy den Beroemden Theodorus Velius, sijn behoorlijke Lof onthielden. Dese deftige Man is geboren den 10 January 1572 uyt onbesprokene Ouders / sijn groote Geest en wakker vernuft schitterde vroeg uyt / en tot verwondering sijner Meesters leerde hy de Latijnsche en Grieksche talen. Daar na op de Hooge Schole tot Leyden zig neerstelijk geoeffent hebbende / reysde hy 1593. na Italien alwaar hy na een Jaar verblijvens tot Padua tot Doctor in de Medecijnen wierd gepromoveert / wederom in sijn Vader Stad gekomen zijnde / vervolgde hy sijn Leer-oeffeningen met groote neerstigheyd / werdende door de Heeren Burgermeesteren tot Stads Do- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ctor aangestelt. In den Jare 1601. wierd hy tot Vroedschap verkooren / welke met eer vergulde dienst / hy Loffelijk heeft aan waargenomen tot aan den Jare1618. als wanneer Sijn Excellentie Graaf Maurits van Nassou dies tijds onsen Stadhouder, de Regeering in verscheyden Steden als ook tot Hoorn, mits sekere geschillen / kwam te veranderen. Doch sijn dienst van Wees-meester heeft hy tot den eynde sijns Levens met reputatie bekleet. Hy was een groot liefhebber der Geleertheyd / en Kenner van allerley Kruyden en Gewassen. Behalven de Griekse en Latijnsche Talen / had hy hem de Fransche en Italiaansche eygen gemaakt. De Digt-kunste was sijn uytspanning / en hoe deftigen Baas hy daar in geweest is / blijkt niet alleen by sijn West-Frisia, 't welk hy met Heldendigt heeft gesongen / maar ook by veele uytgelesene Vaarsen die by eenige lief-hebbers nog gevonden worden. Sijn geboorte Stad heeft hem een eeuwige verpligting / wijl hy desselfs begin / op / en voortgang tot den Jare 1630. met een suyvere en vloeijende stijl beschreven heeft / en welk deftig werk ten grootsten deele in dese Kronijk is gevolgt / als in de Voorreden breder geseyt wort / desen vermaarden Man is overleden den 23. April 1630 hebbende sijn eygen Graf schrift bevorens gemaakt / 't geen naderhand op sijn Graf-stede gehouwen / en dus luyd
VELIUS hic recubat, cui forsan fata dedissent
Nonnullum a Studiis nomen habere suis:
Paeonis ars vetuit; dum multis millibus illum
AEgrorum medica cogit adesse manu.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Den Phenix der Hollandsche Digters I. v. Vondel heeft dit Vaars op de Afbeelding des deftgen Mans gemaakt. HOREN, Gy verheft u kostelijken Horen
Op uwen VELIUS, en grooten Ingeren,
Den trouwen Cicero in uwen kloekken Raadt,
Den Schrand'ren Klaudiaan, den Wijsen Hippokraat,
Wiens Artzeny de Doodt ontweldigde haar Lijken,
Gy kent Hem door dit Beeld, maar best uyt sijn Kronijken.
Behalven Mannen van Letteren soo heeft onse Stad ook deftige Konstenaars voortgebragt / den Beroemden Schilder Jan Lis, is een der selver / dese uyt brave Borgeren gesprooten / wierd tot Haarlem bestelt om de beginselen der Konst by een vermaart Meester te leeren / hier kweet hy sig soo braaf / dat doe hy in Italien komende / van die Landaard met verbaastheyd is aangesien geweest. De Cardinalen Aretino, en Pamphilio hadden voor hem een uytnemende agting / ook heeft hy gedurende sijn verblijf aldaar / meest in dienst deser Heeren geweest en verscheyden brave stukken / met ongemeene pragt en Penceel-streeken voor hun gemaakt / meest hefthy uyt gemunt in snelle Tekeningen en vasten omtrek; jammer is het dat sijn meeste kunst over de Alpen gebleven is / egter kan Holland zig beroemen van eenige blijken sijner weergadeloose Penceel-swieren te bewaren / en ik meen wel bewust te zijn / dat de Heer Sche- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||
pers tot Rotterdam een groot stuk werks bezit / verbeeldende eenige vrolijke Courtisanen levens groote. In de Kunst-vertrekken der heeren Deflines, de Vries, Six, de Wolf, en andere zijn ook nog eenige kleynder stukken te sien. By de Heer Fiscaal Hooft is een Phaëton ses Voet groot / dat ook in't Paleys der Pamphiliën door hem nog grooter geschildert is. De verschijning van allerley dieren in de Lugt aan den Apostel / om de Vrijheyd van alles te eeten / is uyt het Cabinet van de heer Renst, aan Koning Karel de II. door de Heeren Staten geschonken. Dese en weynige andere voor handen zijnde Puyk werken / zijn blijken wat weergadeloos Penceel onsen Ingebooren gevoert heeft. Cornelis Cort, heeft mede een ongemeen Konstenaar en deftig Plaat-snijder geweest / hy had in uytvindingen voor niemant te wijken / en heeft veel ligt in Kloekheyd van snede sijns gelijke tot heden toe weynig gehadt / van sijn sedigheyd en Deugden sullen wy weynig roemen / maar alleen seggen dat hy seer armelijk Anno 1578 tot Romen gestorven is / wanneer hy naulijks den ouderdom van 42. Jaren bereykte. Jan Pietersz. Koen, welke tot twee malen toe het Ampt van Gouverneur-Generaal over gantsch Nederlandts India, met veel Eer en Lof bekleet heeft / verdient mede wel om met regt onder de Vermaarde Mannen / die dese Stad voortgebragt heeft gestelt te worden / dese groote Voortsetter der Oost-Indische Maatschappy, is hier gebooren 1587 den 8. January / vroege blijken van sijn snelle Geest gevende / geraakten hy op Reyse na Italien, tot Romen in dienst van den vermaarden Koopman Piscatori, hier op sijn Comptoir eenige Jar- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en geschreven hebbende / kwam wederom in Holland, en vertrok Anno 1607 met 't Schip Nieu-Hoorn, als Onder Koopman na Indien, voor die selve dienst 1611 repatrieerende / vertrok ten tweeden male voor de Kamer Amsterdam als Opper Koopman, aangeland zijnde / en sig door sijn deftig gedrag bemint gemaakt hebbende / wierd hy gevordert tot het Ampt van Directeur Generaal, waar toe sijn Verstand en goed vernuft niet weynig hielp. Hy de eerste wesende die dese Charge in India bedient heeft. Soo wel wist dat groot Verstand de saken der Compagnie te behandelen en sijn Heeren Principalen soo veel genoegen te geven / dat in den Jare 1617 de Kamer van 17 toen tot Middelburg vergadert / Sijn Ed. tot Gouverneur Generaal hebben aangestelt. Onnodig is het hier een verhaal te doen van den onuytsprekelijke dienst / door welke hy gedurende sijn gesag den Koop-handel voortgeset heeft / en aangekweekt in 't Jaar 1623 resolveerde sijn Ed. een keer na 't Vaderlandt te doen / alwaar gelukkiglijk gekomen / ter Vergaderinge van de 17 verschenen / en mondeling rapport gedaan heeft wegens saken van gewigt / eerlijken voor sijn groote Diensten bedankt en beschonken zijnde / bediende hy het Ampt van Bewindhebber der compagnie wegens de Kamer Hoorn, door Gedeputeerdens der Vergadering van de 17 versogt zijnde / op eerlijke Voorwaarden wederom na Indien te gaan / heeft 'er eyndelijk in bewilligt / en is in 't Jaar 1627. in Maart vertrokken / den 27 september des selven Jaars gelukkig gearriveert zijnde / is hem 't Gouverneur Generaalschap wederom in handen gestelt / welk Ampt hy met onvermoeyde Vlijt / | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||
en beproefde Trouwe tot groot voordeel der Compagnie bedient heeft / tot den 20 September 1629 als wanneer onverwagt overleden is. In den ouderdom van 43 Jaren. Hy was een wakker Man / van meer dan gemene lengte / hebbende een streng wesen / weynig woorden / onvermoeyt in arbeyd / nooit om raad verlegen / en vaardig in 't uytvoeren der Gewigtigste saken / welke met rijpen raade ontworpen waren. Hy wierd den 22. September met ongemeene Pragt / en Grote Droefhyed binnen Batavia in 't Stad-huys begraven Wy sullen noch kunnen niet beter hier eyndigen dan met de woorden van onse soo veel maal genoemden Velius. Dus sluyt hy sijn Boek. En dit zy van de vermaarde Mannen / die onse Stad voort gebragt heeft / dus veel geseyt / Sy heeft nog tegenwoordelijk eenige / die niet alleen haar Eere / maar ook die van dese onse Eeuwe seer grootelijks verligten. Maar 't is eerlijkst voor ons / van de Levende te swijgen. De Nakomelingen sullen ongetwijffelt hare groote Gaven niet ontkennen / maar eerende de selve na haar waarde / met een aangenaame Gedagtenisse / der onsterffelijkheyd overleveren. Den leser zy berigt / dat doen wy Pag. 175. de dood van den Manhaften Vice-Admiraal Pieter Floriszoon aantekende / noch geen kennis hadden der volgende besonderheden / die wy hier by voegen / om te toonen wat agting een der Magtigste der Gekroonde koppen voor onsen dapperen held gehad heeft. 't Gebalsemt Lijk wierd van Coppenhagen na Holland gevoert in een Kiste / welke den Deen- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||
schen Koning had doen besorgen / het deksel deser Kist was met swart Fluweel overtogen, de Kanten, waren met Silvere en Swarte franje, de Hoeken met Engelen, van silver gewrocht, verciert. Des overledens Naam stond boven, in 't midden sijn'er Wapenschild, daar onder de volgende ses Vaarsen / en nog lager de Datum dat hy gesneuvelt was / alles met Silver Geborduurt. Dus luydt het Opschrift
Helden wie du hebt gewesen /
Wirden fur und fur gelesen
Aug im Grabe / wert ir Naem /
Uyt gebreydet durg die Faem /
O' ghy Flor und Roem der Helden /
Musse teine Taden melden.
De begravenis van dese onvertsaagden Zee-held is op volgende wijse gereguleert geweest en ook alsoo uytgevoert | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ord're geobserveert, op de Begraffenis van 't Lijk van wijl: Den E.E. Manhaften Zee-held Pieter FloriszoonVice-Admiraal van Holland, en West-Vriesland, onder 't Resort van 't Collegie ter Admiraliteyt, in West-Vriesland, en 't Noorder-Quartier, gehouden binnen Hoorn op Vrydag, den sevende november Anno 1659Voor af is onder 't Geleyde van de Heer Capiteyn Willem van Sander, met sijn Officieren in goede ordre / gemarcheert een Compagnie / van Volontaire burgeren, ten getale van ontrent drie Hondert; 't Geweer slepende / met swarte Linten verciert / de Trommels bekleet / en yder Officier / met een swart breet Lint tot Rouw teken. Daar op sijn gevolgt twee Trompetters, met Wapenen van den Overledene / en de swarte Vlaggen aan hare Trompetten.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Alle de voorsz. soo Capiteynen, Luytenants, Vendrigs, en Sarjanten, waren aangedaan met haar zijd Geweer / en bekleet in den Rouw tot aan de Aarde. Naar het Lijk / volgde de Curasse, met den Stok van Commando. Gedragen by den persoon van Matthijs Hinlopen. Daar na volgden / de Naaste Vrinden van den Overleden. Voorts de Heeren Gecommiteerde Raden, ter Admiraliteyt, en ter weder-zijden van de selve / haar Ed. Mog. Boden, en Dienaars. Verder de Heeren Schout, Burgermeesteren, Raden, en Schepenen der stad Hoorn, als mede die aan het Collegie, dependeeren. Doen de Bedienaars des Goddelijken Woords. Voorts een goed Getal Burgeren en Bekenden van den Overledene / in den Rouwe / om de Statie te vermeerderen en Nominatum gelesen / en voorts alle andere Ingesetenen en Burgers / om het Lijk te Geleyden. Wy hebben Gelooft het Gemeen geen ondienst te doen met dit hier in te plaatsen / dewijl die Naam van die Held in eeuwige Gedagtenisse waardig is te blijven / waar mede wy hier onse Pen nederleggen / makende van dit Werk een EYNDE. |