Op de Plaat, waar in den Raad des Stads Hoorn werd uyt gebeeld.
Dus werd den Agtb'ren Raad op 't deftigste vertoont,
Die 't West-Vries Lust-prieel, regt Amaltheaas Hoorne!
In stand houd, en regeert, en met veel aansien kroont,
So dat het roemen kan op Wijse, en hoog geboor'ne.
Hy heeft, ten teken soo van Vryheyt, als van Staat,
De Raadsheers Tabberd aan, en, met een staatlijk wesen,
Gebruykt Voorsigtigheyd, voed deugd, en toomt het Kwaad,
En laat sig als de Slang, besweeren nog beleesen.
De Stok-Beurs op sijn sijd', de Keur toont, en het Regt
Sijns Burgerrijs, om self, haar Overheên te kiesen;
En sijn gelaarsden voet, ten strijd wel af geregt,
Sijn Moed, en Kragt toont, om van 't sijn' niets te verliesen.
'T Hoog-Schout-ampt staat met Schaal, en Swaard, ter regter Sij,
(Al Eeuwen lang bekleed door Edelen, en Braaven,)
En oeffent straf, en Regt, op dat men veylig zij,
Het Oog bedekkende voor Aansien, en voor Gaaven.
De Deugd, wien Hy in 't oog, in al sijn Raad-slag houd,
Bekroont sijn agtbaar Hoofd, om't weldoen, met Laurieren.
De suiv're Godsdienst, die op God, en hem betrouwt
En door die veylig is, sijn Staatie-Ry komt cieren.
De gâloose eendragt stort een Hoorn vol Overvloed
Aan sijne voeten nêer, en geeft sijn Krijgsmagt kragten.
Een Raad! regeerende soo prijs'lijk, en met Moed,
Is waard dat Hem dit Werk nog Eeuwen lang doe agten.
Een Raad! soo deftig, is dese Eeren-trans dan waard,
Met Mannen pronkende, door gants 't Heel Al vermaard.
H. Fokkens.
|
|