Journaal van Hugo en Cornelis van Ryck betreffende hun reis naar Jeruzalem (1561-1562)
(2011)–Hugo van Ryck, Cornelis Hugens Van Ryck– Auteursrechtelijk beschermdDe inhoud: weerspiegeling van een bijzondere bedevaartVader en zoon Van Ryck op de heenreis: wijntje, trijntje en de schout. De inhoud tamelijk conventioneel: een gelukkig verlopen pelgrimstocht van vader en zoon uit Delft via Venetië naar Jeruzalem en terug. Slechts een handvol mededelingen treft men erin aan die niet ook in andere reisverhalen te vinden zijn. Het opvallendste daaronder is de nauwkeurige dagelijkse notitie van het afgelegde traject en van de herbergen waar ze aanlegden. Merkwaardig zijn daarbij de overnachtingen in Oudenbosch, Bodendorf en Illingen; die vonden namelijk plaats in het huis van de locale schout. Het betreft hier driemaal een zeer bijzondere mededeling, want nergens, in geen enkel ander reisverhaal, vindt men het schoutshuis als plaatselijk logement vermeld. Wel was altijd al bekend dat elke schout in zijn woning een aparte ruimte bezat die als gevangenis dienst kon doen.Ga naar voetnoot33 Nu echter blijkt tevens dat een schout daarmee graag een centje bijverdiende met de verlening van onderdak aan eerzame reizigers. Over Illingen schrijft Van Ryck immers: daer wy des nachts bleven tot des scoutes huys ende waeren daer wel voor ons gelt.Ga naar voetnoot34 Niet onvermeld blijven het meer of min aangename karakter der bediening en van de kwaliteit van de wijn.Ga naar voetnoot35 Over de maaltijd in Grossbüllesheim staat genoteerd dat ze daarbij lekkere rode rijnwijn geschonken kregen voor weinig geld; in Bodendorf wordt de goede rode wijn geroemd, en ook in Andernach treffen ze een goedkope herberg met een goede en vriendelijke waard. Het diner in Sprendlingen valt wat tegen. Een kan wijn voor een stuiver: weliswaar niet duur, maar evenmin lekker want de wyn daer niet wel en was geslaecht duer dat natte jaer. Nee, dan was het veel prettiger te verblijven ‘Inden Arent’ in Memmingen daer twe fraye dochters waeren te huyse. En nóg aangenamer was herberg ‘In den Beerendans’ in Kempten: (...) de weert en was niet thuys, maer daer was een jonge dochter die seer wel conde spelen op de clavicoorde ende op de clavesimbel, daer wy seer wel waeren ende gingen daer uuijt ons clederen ende hadden goede coop. Uit het laatste citaat valt tevens op te maken dat de reizigers gedurende de maand dat ze van Delft naar Venetië reisden, maar zelden uit de kleren gingen bij het slapengaan, wat doet vermoeden dat het in de vroegere herbergen niet al te fris geroken zal hebben. Enkel in die te Ulm, Memmingen en Kempten (dus drie nachten achtereen) kleedden zij zich uit. Dat in twee van deze drie overnachtingsplaatsen (Memmingen en Kempten) fraaie dan wel muzikale herbergiersdochters waren, was ongetwijfeld niet meer dan een coïncidentie, ook dat vader en zoon op de terugreis opnieuw ginghen op onssen naect in dezélfde herberg van Kempten.Ga naar voetnoot36 Waarschijnlijk was het ‘Inden Beerendans’ gewoon schoner en comfortabeler dan elders. Maar zij waren hoe dan ook niet afkerig van gezelligheid en feestgedruis. Dat blijkt immers uit de herhaalde mededeling dat ze in elke herberg weer opnieuw goede cyer maakten. Vooral in de Zuid-Duitse, de Tiroler en de Noord-Italiaanse herbergen blijkt het verblijf erg aangenaam te zijn geweest. In Trente ‘Inde Rosa’ genoten zij van wonderlycke cluchten van Italiaenders die daer speelden ende dansten, en in Venetië hadden ze veel plezier met enkele landgenoten: met o.m. Caspar van Harkestein, met Abel Willem Lutens, een Delftse goudsmid, met Pieter Tromper en met Jan Yserman.Ga naar voetnoot37 Kortom, het is onmiskenbaar dat vader en zoon niet ongevoelig zijn voor Wijntje en Trijntje of beter: Wein, Weib und Gesang, want beiden houden veel van zingen en musiceren, zoals blijkt uit de dagboekaantekeningen over Kreta en Jeruzalem. Op het eiland zingen zij drie dagen achtereen de mis: eenmaal bij de dominicanen en tweemaal bij de franciscanen. Onder de laatstgenoemden waren blijkbaar gezellige en gastvrije kerels want na de beschrijving van de huwelijksvoltrekking tussen een Venetiaanse man en een Kretensische vrouw - waarbij vooral de feestkledij veel aandacht krijgt - werd hun, schrijven ze, (...) van twe broeders goede chijere gedaen op deen van haeren cellen. Die hadden eenen clavesimbel ende conden daer seer wel op spelen ende leerden myn soone ende aten ende droncken van haren brode ende wyn, speck ende kase. Dat smaakte naar meer, zo'n muziekles met spijs en drank, (...) soe heb ick smorgens weder geweest adminores [bij de minderbroeders] met myn soone ende songen daer die misse ende waren inden bruders haer cellen ende ontbeten wat ende myn soone leerden van eenen bruder spelen. Was er dan geen enkel moment van inkeer, nooit sprake van ingetogenheid die past bij een pelgrimage? Nauwelijks. De bezichtiging in Aken van de relikwieën van Karel de Grote was veeleer een toeristische aangelegenheid en enkel op 26 mei heeft Hugo van Ryck in Cannstatt een stuc van een sermoen beluisterd. Let wel: maar een stúk van de preek en alléén vader Hugo. Zoon Cornelis bleef toen blijkbaar liever zitten ‘Inden Gulden Croen’, hun logement schuin tegenover de kerk. Ook de sobere mededeling dat men in Chiusa (Klausen) metten Sacrament omme ginge wijst niet op actieve deelname aan de processie. Slechts éénmaal blijkt er op de heenreis toch meer vroomheid in hen te schuilen. Tijdens de zeereis van Venetië naar Jaffa, op 16 juli, als de weersomstandigheden erg ongunstig zijn, bidden zij den Heer almachtich dat hy ons een stercke wint wilde geven ende verlenen dat wy geen tegenspoet crigen en souden. Nood leert bidden, en met succes: Godt, die niemant verlaet die op hem betrouwen als wy deden, soe heeft hy ons een stercke wint verleent. De zeereis verliep verder redelijk gunstig en een tussenstop van enkele dagen op Kreta was, zoals hierboven geschetst is, zelfs heel prettig. maar het geestelijk karakter van de pelgrimage was nog niet uit de verf gekomen. Dat wordt anders als ze, na een moeizaam verlopen tocht van Jaffa, via Rama, op 27 augustus in Jeruzalem gearriveerd zijn. Maar hoe! | |
Hugo van Ryck in Palestina: een verslaggever ‘van itempje tot itempje’Na binnenkomst in het franciscanenklooster te Monte Sion zingen ze éérst de completen (het liturgisch avondgebed) en daarna (...) hebben wy by den gardiaen gegeten ende sitten aenden tafel deenen nacye over den anderen, ende syn voorts gaen slapen want wy seer vermoyt waeren. De vijftig à zestig pelgrims (onder wie vijf vrouwen) hebben nu bijna twee dagen rust, maar in de daaropvolgende twaalf dagen werken ze in hoog tempo alle bezienswaardigheden in Jeruzalem en Bethlehem af. Het tempo is inderdaad érg hoog, want op de eerste dag bezoeken ze meteen al veertig gewijde plaatsen, en dat is ongewoon wantmen dese heylighe plaetsen in twe daghen pleghen te visiteren ende wy vysenteerdese in eenen dach. Alles bij elkaar waren het er zestig in en rond Jeruzalem en tweeëntwintig in en rond Bethlehem. De pelgrims werden dus als het ware voortgesleurd door de gidsende franciscanen.Ga naar voetnoot38 Bovendien moesten de drie voorgeschreven nachtelijke bezoeken aan de Grafkerk en de vierdaagse tocht naar de Jordaan volbracht worden. Want inderdaad, hoewel in het dagboek de aantekeningen daarover ontbreken, is het gezelschap vermoedelijk van 6 tot en met 9 september ook naar de Jordaan gereisd;. Uit de reisbeschrijving van David von Furtenbach is immers bekend dat het gezelschap, althans deels, de tocht naar de Jordaan heeft gemaakt.Ga naar voetnoot39 En behalve de tocht naar de Jordaan en het derde bezoek aan het graf van Christus staat dat allemaal, keurig genoteerd, genummerd, puntsgewijs en sober - om niet te zeggen: droog en opsommerig. Onder al die tweeëntachtig bezochte plaatsen zijn er maar twee welke wat meer aandacht vragen, omdat het een paar bijzonderheden betreft die in de andere reisverhalen ontbreken. De eerste is nummer 26. Item ten XXVIen hebben wy gesien die plaetse daer Sinte Steeven gestenicht is geweest. Recht theghen dese plaetse oever staet een hanct in een harde steen van Onssen Heere. Nu, de voetafdruk van Christus bij zijn hemelvaart wordt wél in elk pelgrimsverhaal vermeld, deze handafdruk echter niet. De tweede bijzondere mededeling, namelijk dat men de afdrukken van Christus’ voeten en knieën in de rotsbodem van de Kidronbeek kan zien, staat onder nummer 34. Item ten XXXIIIIen hebben wy gesyen die plaetse vant twater Cedron alsoe geheten ende daer is Onsse Heer gevallen doen sy hem gevangen hadden ende die Joden hebben hem daer doer getogen soe datmen die litteyckenen van syn gebenedyde knyen ende voeten daer zyn [zien] mach. Wat precies achter deze twee mededelingen schuilt, is onzeker. Misschien heeft Van Ryck in beide gevallen de gids verkeerd begrepen, misschien heeft de franciscaan het ter plekke verzonnen. Maar hoe dan ook, in enige andere bron zijn deze twee berichten niet terug te vinden.Ga naar voetnoot40 | |
Vader en zoon Van Ryck op de terugreis: wederwaardigheden van twee toeristenHet verhaal van de terugreis van vader en zoon Van Ryck bevat wat meer mededelingen die de aandacht verdienen. Allereerst moet hierbij genoemd worden de expliciete vermelding van de aankoop der zogenaamde pelgrimsveren in Rama. Den XIen septembry soe hebben wy onsse vederen ghecoft wanter zeer veel te coop quam, want sy seer goede coop syn ende worden noch nae [naderhand] om benden [vastbinden, omwikkelen] ghegeven doe sy alle ghecoft hadden. Deze aankoop was onder pelgrims algemeen gebruikelijk, maar wordt slechts zelden ter sprake gebracht. Alleen het reisverhaal van Jan Govertsz van Gorcum maakt er gewag van. Hij spreekt evenwel niet van ‘vederen’, maar van ‘palmen’. Beide pelgrims hebben met hun woordkeus min of meer gelijk want daarmee zijn veervormige palmbladeren van de dadelpalm bedoeld.Ga naar voetnoot41 Overigens ging het afscheid van Palestina met veel strubbelingen gepaard. Ten eerste omdat zij pas toestemming kregen om zich in te schepen na dagenlang gewacht te hebben in de beruchte Cellaria Petri, de smerige kerkers van Jaffa daer tniet zeer wel en roeck. Alleen de drie allerzieksten onder hen kregen al na één dag verlof met de kapitein en diens zoon aan boord te gaan. Daarbij kwam nog grote onenigheid tussen de kapitein en de pelgrims. Laatstgenoemden voelden zich door hem oneerlijk behandeld en wilden hem daarom een beloofde geldsom niet uitbetalen. Bovendien was er ruzie over de terugtocht: de kapitein wilde via Beiroet varen om daar een vracht aan boord te nemen; de pelgrims wensten rechtstreeks naar Cyprus te vertrekken. Er werd natuurlijk betaald, en het werd Beiroet. De reis langs de kust naar het zuiden verloopt ongestoord en allerlei (bijbelse) wetenswaardigheden over dat kustgebied vinden een plaats in het reisjournaal. Maar nog in de haven van Beiroet gebeurt het eerste grote ongeluk: een medepelgrim, jonker Frederyck van Buchelt sterft.Ga naar voetnoot42 Hij wordt aan land gebracht en begraven in de kerk der franciscanen. Een paar dagen later, op 12 oktober, vaart een andere koopvaarder in een storm met sneeuw en hagel hun twee ankertouwen doormidden en de kapitein weet maar net te voorkomen dat ze op de kust geslagen worden. Omdat hij nog de nodige lading (o.a. Damasceense potas) moet innemen, krijgen de reizigers gelegenheid de stad en haar omgeving te bezichtigen. De geschiedenis van St. Joris en de draak, die zich daar zou hebben afgespeeld, krijgt daarbij natuurlijk alle aandacht. Op 21 oktober vertrekken ze uit Beiroet en enkele dagen later wordt Cyprus bereikt. Onder trompet- en bazuingeschal zeilen ze de haven van Salines binnen. Den XXVen octobry syn wy nae middage gecomen tot Salines opte ree waer dat leggen 5 groote veneetsche scepen daer een onder was daer 2 trompetten ende claretten op waeren die ons triumphelicken eerden met speele doen wy daer verby seylden met onsse ra fock, ende wy schooten dry stucken off. Misschien vormt het verslag van hun verblijf op Cyprus wel het aardigste deel van het journaal. Precies een maand, van 25 oktober tot 25 november, duurt hun verblijf op dat eiland. In die tijd trekken ze (over land) van Salines naar Famagousta, vandaar naar Nicosia, terug naar Salines en ten slotte (over zee) naar Limassol. Ze bezoeken de markt van Salines, reizen nog diezelfde avond en nacht door naar Famagousta en bezichtigen daar de muren, wallen en bolwerken. Tevens maken van daaruit een excursie naar de heiligdommen van St. Katharina in de omgeving.Ga naar voetnoot43 Ook in Nicosia bezoeken zij de markt, twee dagen achtereen zelfs. Weergekeerd in Salines beklimmen ze de nabijgelegen Kruisberg (de huidige Olympos) om daar het kruis van de goede moordenaar te zien. Is de mededeling daarover tamelijk obligaat - ze verschijnt ook in verscheidene andere pelgrimsverhalen - zo niet het volgende, wat naief geformuleerde bericht over de monstering van 75 boeren. Den IXen novermbry op een sondach hebben wy syn [zien] monsteren tot Salinis opter plaetsse voor Sinte Marinis lxxv boeren die alle ghewapent waren met helmetten opt hoeft ende hadden deen helft bussen ende dander helft spiessen. Ende sy hadden oyck onder haerluyden een vaentjen ende twe trommelen die haer geluyt al was bom bom bom ende dat vaentien was swart ende wit. Wat hier precies aan de hand is geweest, is niet helemaal zeker, maar waarschijnlijk waren deze lieden gerecruteerd om Cyprus te verdedigen tegen piraten die af en toe strooptochten op het land uitvoerden.Ga naar voetnoot44 Van 21 tot 26 november is het gezelschap in Limassol, maar over het verblijf daar is verder niets meegedeeld. Toch zal Hugo van Ryck ongetwijfeld over nog veel meer ‘Cypriotica’ notities gemaakt hebben, maar van de maand november ontbreken in het dagboek liefst 13 dagen. Hoe het zij, het schip vertrekt en vaart langs Karpathos, een eilandje tussen Rhodos en Kreta, naar huis. Maar onderweg gebeurt wel het een en ander. Op 1 december sterft een tweede medepelgrim (...) welcke worden geleyt in een vanden pelgroms haer kist ende worden alsoe over boort in zee gewoorpen. Op 4 december steekt de wind op ende waren in groote vreese van ons lyff omdat de kapitein geen ankerplaats had kunnen vinden. Het schip drijft af en komt terecht tussen klippen van het eiland Paros. Het loopt met alle geluc de haven binnen en van 5 tot 18 december kunnen ze niet verder varen vanwege het slechte weer. Op 21 december ankert het schip tussen Kithira en de Peloponnesus. Twee dagen later vond een blijkbaar opzienbarende gebeurtenis plaats: midden op zee baede een pelgrim genaempt Pieter Tromp van Rotterdam. Nog een opmerkelijk feit: ter voorbereiding op het kerstmaal werden 12 varkens geslacht. Een royaal en feestelijk gebaar van de kapitein zou je zeggen, maar de passagiers moesten wél betalen als ook zij ervan wilden eten. De reis duurt lang en kent menige tegenslag: veel tegenwind, veel onweer en veel storm. Daardoor arriveren ze pas op 10 februari in Venetië. Het verslag van de verdere tocht over land lijkt veel op dat van de heenreis, zij het dat de vermelding van de kwaliteit van de drank en de bediening wat minder prominent is. En van fraaie herbergiersdochters is al helemaal geen sprake meer. Ook de route is grotendeels dezelfde als die op de heenreis, waarbij 14 etappeplaatsen (dus precies de helft van het aantal op de heenreis) juist dezelfde zijn. Nog een laatste bijzonderheid biedt dit reisjournaal: een zakelijke transactie tot besluit. Eén week voor thuiskomst noteert Hugo van Ryck: Den XVIIIen maert heb ick tot Coelen ontfangen vyftich daelders van Pieter van Rotterdams huysvrouwe, welcke penningen ick weder uuytkeren zal Antonis ‘Inden Keyser’ tot Rotterdam, daer ick off gheleent hebbe een edelman, ghenaemt Aert van Duivenvoorden vier ponden grooten Vlaems, daer ick een obligatie off hebbe van zyn eygen hant ghescreven.Ga naar voetnoot45 In de nacht van zijn thuiskomst overhandigt Hugo van Ryck het niet geringe bedrag dat hem is toevertrouwd, aan Antonis in de Rotterdamse herberg ‘Inden Keyser’. Den XXVen maert syn wy ghesceyden vandaer ende syn gecomen deur Sevenbergen tvoet ende syn voorts met een scip gecomen tot Dordrecht tclock acht uuyren inden avont ende syn smiddernachs gecomen tclock een uuyren tot Rotterdam ende syn voorts gecomen tsanderendaechs tclock vyff uuyren tot Delft op witten donderdach inde gueden weecke. De laatste week van de bedevaart is de pelgrim veranderd in een koopman die geld verhandelt. Het religieus aspect is spoorloos verdwenen. | |
Vader en zoon Van Ryck op bedevaart: in het teken van de mammonDaarmee is nog niet alles gezegd over Hugo Van Ryck als bedevaartganger. Zijn commerciële instelling blijkt overduidelijk uit een ander feit waardoor er een vies luchtje gaat kleven aan de bedevaart van vader en zoon Van Ryck. Voor een goed begrip van deze aantijging diene het volgende. Men kon - hoe bizar het in onze ogen ook zij - tegen betaling een ánder de pelgrimage naar Jeruzalem te laten verrichten, de zogenaamde bedevaart bij plaatsvervanging. Het was aldus mogelijk om aflaten én aanzien te verwerven, rustig thuis voortwerkend en zonder enig gevaar te lopen. Ook vader en zoon Van Ryck blijken bij zo'n onderneming betrokken te zijn geweest zoals blijkt uit het volgende arrest. In 1597 deed de ‘Hooge Raed van Holland’ uitspraak in hoger beroep in een proces dat was aangespannen door de Gorcumse chirurgijn Gerrit van Broekhuisen tegen zekere Govert Pietersz. van der Haar, zijn stadgenoot. Zij hadden een contract afgesloten waarin werd bepaald dat eerstgenoemde een reis naar Jeruzalem zou maken en daarvan het bewijs mee naar huis zou brengen. Gerrit zou aan Govert achthonderd Karolusguldens betalen, en soort dwang- of borgsom dus. Zulks evenwel op voorwaarde dat Gerrit bij zijn behouden thuiskomst zou beloond worden met de drievoudige som: vierentwintighonderd gulden. Daartoe moest Gerrit een verblijfs-testimonium van de gardiaan van Monte Sion in Jeruzalem kunnen tonen. Dat geschiedde. Maar Govert vond dat attest onvoldoende omdat het alleen de naam vermeldde en niet óók enig lichaamskenmerk van de attesthouder, zoals (naar hij beweerde) was afgesproken. Hij weigerde derhalve de vierentwintighonderd gulden te betalen en spande een proces aan voor de schepenenraad van Gorcum. De schepenen stelden hem echter in het ongelijk en voerden de volgende overweging aan: dergelijke testimonia werden meestal alléén op naam gesteld, zónder vermelding van eventuele lichaamskenmerken (...) alle welke Testimonialen [attesten] al zulken geloove hadde gemeriteerd, dat uit krachte van dien die Debiteurs hadden moeten betalen, en Kornelis Huigensz. van Rijck, Burger tot Delft, met zijnen Vader Huig van Rijck, tot Jerusalem geweest zijnde, en anders geen bescheid daar van gebracht hebbende, dan in voegen als hij gedaagde [Gerrit van Broekhuisen] daer van gebrocht hadde [dus een testimonium met alléén de naam] , en bij den debiteurs daar tegens geopposeert [zijnde] , en ook geallegeert zijnde, 't gene bij den Impetrant [eiser] tegens zijns gedaagdens bescheid werde geseid [dat namelijk het overgelegde testimonium onvoldoende was] , hadden zijluiden [de eisers: vader en zoon Van Ryck] op 't zelve haarlieder bescheid t'anderen tijden [dus in 1562] voor den Hove Provinciaal van Holland op de Rolle geobtineerd namptissement [voorlopige uitbetaling, borgsom] , zonder eenig vorder bewijs van de purificatie van de conditien gedaan, ofte eenig ander bescheid, overgeleid ofte vertoond te hebben.Ga naar voetnoot46 De juridische taal is weinig toegankelijk, maar het volgende feit blijkt onloochenbaar: Hugo en Cornelis Hugens van Ryck hebben van 10 mei 1561 tot en met 26 maart 1562 tegen betaling een pelgrimage naar Jeruzalem volbracht. Ook zij hadden problemen bij het innen van het geld, omdat de opdrachtgever weigerde om mét het verdiende geldbedrag óók de borgsom terug te betalen. Maar de Van Rycks werden - terecht natuurlijk - in het gelijk gesteld. Het bedrag dat zij daarmee opstreken staat in het arrest niet vermeld. Gelet echter op de vierentwintighonderd gulden (inclusief de terug te betalen borgsom) die Gerrit van Broekhuisen in 1597 eiste, kan het enkele decennia daarvóór heel wel (exclusief de borgsom) ruim vijftienhonderd gulden zijn geweest. En voor twee personen wellicht het dubbele bedrag. Inderdaad: de pelgrimage van Hugo en Cornelis Hugensz van Ryck is een aardse onderneming geweest. Zeer aards. | |
Samenvatting en conclusieHandschrift KB A 75 2-3 is in zeker opzicht een buitenbeentje onder zijn soortgenoten. Het handschrift maakt een nogal onverzorgde indruk, maar juist die ‘slordigheden’ zetten ons op het spoor van de vroegste geschiedenis van dit manuscript. Aan de hand van allerlei vormkenmerken kan worden vastgesteld dat het jaar van vervaardiging véél later gesteld moet worden dan tot op heden werd aangenomen: niet 1562 maar circa 1630. Met grote waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld wie het handschrift ongeveer zeven decennia later moet hebben vervaardigd, namelijk de schoonzuster van Cornelis van Ryck. Voorts is het vrijwel zeker, dat er niet één maar twee oorspronkelijke auteurs aan het werk zijn geweest. Dat was eerst Cornelis van Ryck en daarna zijn vader Hugo van Ryck. Ook de inhoud van dit handschrift heeft bijzondere kenmerken. Veel aspecten van een pelgrimage die in dit reisjournaal aan de orde worden gesteld, vind je nergens anders terug. Hoewel het tamelijk traditioneel is in zijn relaas over de heilige plaatsen in Palestina, wijkt dit verslag juist inzake de heen- en terugreis af van alle andere bekende reisverhalen. Het gewone, aardse bestaan treedt immers voortdurend op de voorgrond. Het opmerkelijkste gegeven is echter dat het hier een verslag betreft van een bedevaart bij plaatsvervanging. Vooral dit aspect maakt handschrift KB 75 2-3, tot een uniek document in de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen. |
|