Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 125]
| |
Contactlinguïstische aspecten | |
[pagina 127]
| |
Nederlandse namen voor Noordfranse toponiemen in het Frans-Vlaamse dialektDe studie van geografische namen of toponiemen vormt een raakvlak bij uitstek tussen taalkunde, geografie en geschiedenis. In het wetenschappelijke oeuvre van de gehuldigde treft men uitmuntende voorbeelden aan van die interdisciplinaire belangstelling en aanpak, niet het minst in zijn steeds verdiepte studie van de taalevolutie in Noord-Frankrijk. De talige vorm van een plaatsnaam in de ene of andere taal is daarbij Gysselings werkinstrument bij uitstek. De evolutie van die taalvorm is niet alleen van belang voor de geschiedenis van de taal zelf, ze is ook een belangrijke kultuurhistorische indikator. Het is bekend dat aan weerszijden van een taalgrens of taalgrenszone plaatsen uit het andere taalgebied een benaming hebben in de eigen taal, met vaak een oude traditieGa naar voetnoot(1). In het geval van het inkrimpende Nederlandse taalgebied in Noord-Frankrijk geldt dat vandaag de dag nog voor het al dan niet voortleven van een NederlandseGa naar voetnoot(2) taalvorm voor namen van plaatsen die nu voorbij de taalgrens liggen. In dit artikel rapporteren een historicus en een dialektoloog over hun gezamenlijk onderzoek naar de levendigheid binnen het nog vlaamssprekende deel van het arrondissement Duinkerke van Nederlandse namen voor Noordfranse plaatsen. De bedoeling van dit artikel is na te gaan in hoeverre die traditie de reflektie is van het voortleven van historische toestanden en koncepten. Verder willen zij vernederlandsingen van Noordfranse plaatsnamen die in Nederlandstalige publikaties vroeger en nu wel eens opduiken, op hun gangbaarheid in het gesproken dialekt toetsen. Daartoe is aan de informanten van het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten in zeven plaatsenGa naar voetnoot(3) een lijst van Franse namen | |
[pagina 128]
| |
voorgelegd met de vraag die zo mogelijk naar een ekwivalent in hun dialekt te vertalen. Het doorleven van nederlandstalige vormen heeft natuurlijk te maken met het doorleven van oude gewoonten en kontakten. In funktie daarvan is ernaar gepeild in welke mate geografische namen en begrippen gangbaar vóór de annexatie van Frans-Vlaanderen door Frankrijk (eind zeventiende eeuw) en vóór de Franse Revolutie enige vorm van bekendheid hebben bewaard. | |
a. Landstreken en territoriale omschrijvingenEerst komen een reeks landstreken aan de beurt: Pays-Bas wordt steeds vertaald als Holland, de Hollanders, het Hollandse Land en éénmaal ook als Nederland (Le.). Door de zegsman van Ho. wordt de term Nederland geassocieerd met vermeende pogingen van de Duitsers om tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘de Nederlanden’ (Nederland, België en Noord-Frankrijk) weer op te richten. Een reminiscentie aan het historische begrip Pays-Bas is bij de gewone man niet meer levend. Toch is het éénmaal in De Moeren (H 82) genoteerde ‘middellands’ (ongeveer de zeventiende-eeuwse tegenhanger van ons ‘binnenlands’) met verwijzing naar het huidige Nederland een taalrelikt, dat refereert aan de situatie van voor de annexatieGa naar voetnoot(4). Op de suggestie Flandre zijn de antwoorden het interessantst, omdat ze meteen het teloorgaan van het historische koncept reveleren. Niemand, tenzij de zegsman van Zu. (die met een Belgische van net over de grens getrouwd is en ook Nederlands heeft leren lezen en schrijven), vertaalt het spontaan naar Vlaanderen. Er wordt geantwoord: 't Houtland, hier, 't Vlaamse land. Alleen de sprekers van Le. en Ho. gebruiken na enige aarzeling Vlandern (de normale dialektvorm met vokaalverkorting) afwisselend naast Flandre. Op de vraag welke grenzen aan dit Flandre gegeven moeten worden is de spontane reaktie dat Vlaanderen samenvalt met het gebied waar Vlaams wordt gesproken. Dit is afhankelijk van de | |
[pagina 129]
| |
zegsman: tot Wormhout, tot Hazebroek, tot Belle, tot Armentiers. Sommigen achten Rijsel wel gelegen binnen Vlaanderen op grond van bekendheid met de toeristische titel ‘Lille, capitale des Flandres’Ga naar voetnoot(5), anderen niet. De grens met België is ook de grens van la Flandre, waaruit blijkt dat onze zegslieden geen notie meer hebben van een oude eenheid met de rest van het graafschap Vlaanderen. Naar het zuiden toe houdt Vlaanderen op waar het ‘patooisch’ (= Pikardisch) begint. Ook indelingen van het oude graafschap zijn niet langer meer bekend. Het woord ambacht als synoniem voor kasselrij en ter aanduiding van een territoriale omschrijving - toch nog gebruikt in de benaming Veurne-Ambacht - is de ondervraagden vreemd. Ze kennen ambacht/ambocht alleen in de betekenis ‘artisanaal beroep’. Eén enkele (St.) meent zich te herinneren het vroeger door oude mensen in de andere betekenis nog te hebben horen gebruiken. De benamingen Flandre flamingante (het nederlandstalige gedeelte van het graafschap) en Flandre gallicante of wallingante (het van ouds franstalige gebied rond Rijsel) zijn evenmin nog in gebruik, in het Frans noch in het Nederlands. Voor onze zegslieden is Flandre dus identiek met vlaamssprekend gebied in Frankrijk. Vlamingen zijn dan ook zij die Vlaams spreken. Daarbij wordt toch wel eens een restriktie gemaakt, nl. dat het dan om ‘ware Vlamingen’ gaat en dat er eventueel ook franstalige Vlamingen kunnen zijn. Vlaming en Flamand hebben respektievelijk in het Vlaams en in het Frans niet dezelfde betekenis. De oude graafschappen en heerlijkheden ten zuiden en ten westen van Vlaanderen gelegen, blijken soms wel en soms niet in het kollektieve geheugen bewaard. Het Boulonnais, de streek rond Boulogne, is niet onder een Nederlandse vorm bekendGa naar voetnoot(6) - evenmin als de stad zelf trouwens -, maar de uitspraak klinkt wel Vlaams [bu˕lɔ'ne.i] Hetzelfde geldt voor Artois. De Nederlandse benaming Artesië, die men in bronnen uit de middeleeuwen of de nieuwe tijden niet aantreft, lijkt wel een vrij recent, (laat negentiende-eeuws?) purisme te zijn, vertrekkend van het Latijn Artesia. Wel wordt dit Artois door enkelen (Bo., Ho., Li.) op zijn Vlaams uitgesproken [ar'to.əis, ar'tø.ys], zoals dat vroeger ook het geval | |
[pagina 130]
| |
moet zijn geweest in de rest van de Nederlanden. Dat blijkt o.m. uit rijmen als in Lodewijk van Velthems Voortzetting van de Spiegel historiael:
Tusscen Vlaendren ende Artoys
So was datmen den strijt verloesGa naar voetnoot(7)
De gebieden Ternois en Ponthieu blijken vrij passief en uitsluitend met hun Franse benaming bekendGa naar voetnoot(8), maar er bestaat absoluut geen herinnering meer aan de territoriale begrippen die op Vlaams-Artesië betrekking hebben: Pays de Bredenarde - Land van Bredena(a)rde (rond Audruicq), Pays de l'Angle - Land van de Hoek (de westkant van het ingepolderde estuarium van de A), het Pays Reconquis (de streek rond Kales, in 1558 herwonnen op de Engelsen), Terre de Oye (ten oosten daarvan). Ook het begrip Pays de Lalleu (ten zuiden van de Leie) - in het Nederlands vroeger nooit anders dan het Land van Laleue of een ortografische varianteGa naar voetnoot(9) - is niet langer bekend. Het woord Westhoek wordt door een van de zegslieden (St.) met een gehucht bij Wormhout geassocieerd, terwijl drie anderen (Ho., Le., Zu.) het niet kennen als een van ouds gebruikte term, maar als een die sinds kort in gebruik gekomen is onder invloed van de regionalistische beweging. De oudste en meest perifere zegslieden kennen het niet (Ka., Li., Bo.). De administratieve indeling die het moderne denkkader beheerst, is natuurlijk het departement: het département du Nord heeft als algemene term in de volkstaal: het Noorden of den Noorden (Ho.). Het overheerst zodanig dat een der geïnterviewden het toch eigenaardig vindt een Nortkerque aan te treffen in Pas-de-Calais, terwijl een andere (Bo.) na enige aarzeling Mer du Nord vertaalt als Zee van het Noorden, verklarend dat deze allicht zo genoemd wordt door de nabijheid van het departement. Het département du Pas-de-Calais van zijn kant kent geen ekwivalent in het Vlaamse dialekt. | |
[pagina 131]
| |
Eén benaming voor het lokale kader overleefde nochtans de Franse Revolutie: het moderne commune (gemeente) luidt in het Frans-Vlaamse dialekt, net zoals in West-Vlaanderen trouwens, parochie: [prɔχi] en te Ka. [prɔfi]. Perceelsgrenzen of gemeentegrenzen worden overwegend afscheed, afscheedsel [afʃχe.ət, afʃχe.ətsəl] genoemd, soms gescheed [g⊣əʃχe.ət]. De benaming voor de staatsgrens is normaal de frontiere of de meervoudsvorm de frontieren/frontiers, soms ook de schreve. Dit laatste lijkt een ouderwetse term met bovendien soms (Ho.) een pejoratieve bijklank (‘van over de schreve’). We stellen dus vast dat de naam Flandre/Vlaanderen een moeilijk geografisch af te bakenen koncept dekt, dat de oude geografische entiteiten slechts ten dele bekend zijn of gebruikt worden en dat een oud territoriaal kader terminologisch slechts voortleeft op het lokale niveau. | |
b. WaternamenOm dat lokale niveau te overschrijden wordt gepeild naar het gebruik van Vlaamse benamingen van de zee en van waterlopen. Zoals al is aangestipt vertaalt één zegsman (Bo.) Mer du Nord als Zee van het Noorden, een andere noemt de Noordzee Manche (St.). Alleen in het oude vissersdorp Zuidkote is de term Noordzee goed bekend, terwijl men het elders gewoon over ,de zee' heeft. De zeeëngte Pas-de-Calais, in Belgisch-Vlaanderen altijd Nauw van Kales genoemd, heet in het Frans-Vlaams den Detroit, met Vlaamse uitspraak: [dən de.'tro.ə]. De Leie is een naam die slechts twee zegslieden (Ho., St.) gebruiken en die de anderen niet kennen. Normaal bepaalt de nabijheid het gebruik van de autochtone vorm. Voor één onder de sprekers, die van Linde, gaat dat hier niet op: hij woont weliswaar het dichtst bij de rivier en heeft er via de markt te Ariën het meest kontakt mee, maar als een der laatste vlaamstaligen van het dorp is hij blijkbaar het sterkst aan verfransing blootgesteld. Ook in het geval van de IJzer komt het gebruik van de Vlaamse vorm in de dichtbijgelegen plaatsen voor: [dən 'izər] (Ho., Le., Li., St., Zu.). Anders wordt het Franse Yser [i'zε.'r] gezegd (Bo., Ka.). De Schelde is te ver van Frans-Vlaanderen af om er anders dan met zijn Franse naam Escaut nog bekend te zijn. Ook van de Canche is, op één uitzondering na, geen Nederlandse naam bekend. Als de onzekere opgave [də kã.ə] in St. bij verder onderzoek zou kunnen bevestigd worden, zou men een oude Nederlandse naam de Kange/Kande kunnen | |
[pagina 132]
| |
postuleren. Die is schriftelijk niet overgeleverd, maar de Kwinte, een rekonstruktie van J.M. Gantois, al evenmin. De Nieuwedijk of Nieuwegracht, het kanaal dat sinds de elfde eeuw de A met de Leie verbindt, en waarlangs Jacobus Meyerus in de zestiende eeuw de taalgrens situeertGa naar voetnoot(10), wordt slechts Neuffossé genoemd. Wat de kapen langs de Kanaalkust betreft, zijn de oude termen Swartenes of BlacquenayGa naar voetnoot(11) voor Griz Nez en HildernesseGa naar voetnoot(12) voor Blanc Nez uitgestorven. Wel gebruikte een der zegslieden (St.) (uit verlegenheid?) de leenvertaling Grijsdeneuze [g⊣rizdnø:zə] en Witteneuze [wεtnø:zə]. | |
c. BosnamenOok peilen we naar de vertrouwdheid met de Vlaamse terminologie voor de bosbestanden, die de noordelijke zijde van de Artesische heuvels beheersen en die bovendien ten dele de oude grens tussen Vlaanderen en Artesië, nu de departementsgrens vormen. Voor bois gebruiken alle ondervraagden busch. Alleen de informant van Den Park, een gehucht van Moerbeke aan de rand van het Niepebos benoemt dit bos als 't Hout [tut]Ga naar voetnoot(13). Overwegend wordt een samengesteld woord gebruikt met het bepalende toponiem als eerste lid (Klaarmareschbusch: Bo., Le. [kla:mərεʃboeʃ] voor Forêt de Clairmarais; Niepe(n)busch: Bo., Ho., Le. [nî:pə(m)boeʃ] voor Forêt de Nieppe; | |
[pagina 133]
| |
Perlikbusch: St. [pε˔rlik̮boeʃ], Speerlijkbusch: Bo., Ka. [spε˔:rlik̮boeʃ], Eperlecquebusch: Li. [epεrlεk̮boeʃ] voor Forêt d'Eperlecques; 't Hambusch: Bo., Ka., St. voor Forêt de Ham). Soms volgt de plaatsnaam als bijvoeglijke bepaling, zoals in het Franse syntagma (Busch van Klaarmaresch: Ho., Busch van Clairmarais: Ka., Li., St., Zu.; Busch van de Niepe: Li., St.; Busch van Nieppe: Zu.). De indruk bestaat ook hier dat bij hen die het meest vertrouwd zijn met die bossen de eerste, typisch Nederlandse woordvorm gelexicaliseerd is. Dat geldt bijv. voor alle sprekers die het Hambusch kennen (Bo., Ka., St.). Maar één spreker (bijv. van St.) kan makkelijk de twee naamvormen door elkaar gebruiken: Guînesbusch, Busch van Guînes. De middeleeuwse benaming voor het Klaarmareschbusch, nl. Ruhout - op aktuele Franse kaarten luidt het nog Forêt de Rihoult-Clairmarais - is nog bekend aan de zegsman uit Bo. vlakbij, maar slaat dan slechts op een sectie van het gehele bos. [t ryut] De waternamen, en daarmee willen we de beschouwingen bij deze reeks afsluiten, lijken sterker aan verfransing onderhevig te zijn dan de bosnamen. Dit kan een uiting zijn van de meer algemene vaststelling dat rivieren een kontaktbevorderende faktor, bossen een scheidende faktor uitmaken, d.w.z. dat de verfransing in dit gebied begunstigd wordt door de rivieren. De rest van de vragenlijst heeft betrekking op namen van steden en dorpen. Met opzet zijn geen vragen gesteld naar plaatsen in Frans-Vlaanderen zelf, omdat we ervan uit mogen gaan, dat al deze plaatsnamen door Vlaamssprekenden ook met hun autochtone vorm aangeduid worden, tenzij eventueel voor enkele plaatsen, die al sinds de zeventiende eeuw, dus vòòr de Franse verovering aan verfransing onderhevig warenGa naar voetnoot(14). Zo lijkt Steger voor Estaires uit enkele terloopse vermeldingen nog algemeen, terwijl de oude Vlaamse namen Noord- en Zuid-Berkijn niet meer algemeen gebruikelijk zijn, wel hun vertalingen vanuit het Frans Neuf- en Vieux-Berquin. Wel is systematisch gevraagd naar Merville, dat, alhoewel ten noorden van de Leie gelegen, deel uitmaakte van Artesië en derhalve aan een | |
[pagina 134]
| |
vroegere verfransing is blootgesteld geweestGa naar voetnoot(15). De verst afgelegen zegslieden kennen alleen Merville (Bo., Ka., St., Zu.); de anderen spreken van Meregem [mε˔.rəg⊣ε˕m] (Ho., Le., Li.). | |
d. Steden buiten nederlandstalig gebiedWe leggen verder namen voor van plaatsen binnen het oude Waals-Vlaanderen (we huiveren van de totaal foute uitdrukking Verfranst-Vlaanderen, die men in sommige publikaties leest)Ga naar voetnoot(16) en binnen het Noorden: Lille en Douai. Zonder enige uitzondering noch aarzeling worden beide steeds bij hun Nederlandse vorm genoemd: Rijsel['risəl] en Dowaai [dowɔ:j(ə)]. In geschreven dokumenten uit de periode voor het einde van de achttiende eeuw is Rijsel (overwegend gespeld Ryssel) trouwens even algemeen. De spelling Dowaai (of een variante) was heel wat minder frekwentGa naar voetnoot(17), allicht omdat de spelling Douai ook volgens het nederlandstalige spellingssysteem kon geïnterpreteerd en dienvolgens uitgesproken worden. Wat de plaatsen in het oude Artesië betreft, nu op La Gorgue na, allemaal in Pas-de-Calais, blijkt volgend resultaat: Arras wordt door iedereen spontaan Atrecht [ɔ:traeχt] genoemd, met uitzondering van de zegslieden uit Zu., die Atrecht enkel als een ouderwetse vorm kennen (‘de bakker van Bray-Dunes zegt het’). Atrecht was in het verleden ook in de rest van de Nederlanden de gebruikelijke naam, en al in een der oudste teksten in het Nederlands gebruikt (Atraht in de vertaling van de | |
[pagina 135]
| |
keure van Filips van de Elzas voor Gent, kort na 1237)Ga naar voetnoot(18). De algemene overlevering van de vorm is natuurlijk te verklaren door het historische belang van de stad als bisschopszetel, als rijkste en grootste stad van Vlaanderen, dan als hoofdstad van Artesië, nadien als hoofdplaats van het departement Pas-de-Calais. Voor andere plaatsen in dit gebied bestaan geen aparte Nederlandse ekwivalenten. In oude bronnen wordt de spelling wel eens aan de Nederlandse spelgewoonten aangepast. Dit geldt voor Bethune, dat men soms als Betunen of Betuine gespeld zagGa naar voetnoot(19), voor Lillers, dat wel eens Lilleirs werd gespeldGa naar voetnoot(20) en Saint-Venant, waarvoor men de vormen Sinte-Venant of Sinte-Venants ontmoetteGa naar voetnoot(21). De ondervraging levert een analoog beeld op: Hesdin, Lillers en Lens worden Frans uitgesproken. La Gorgue wordt tweemaal De Gorgue (Bo., St.) en éénmaal Gorgue (Zu.). Bethune wordt vrij algemeen in zijn uitspraak vervlaamst (voorzover een Vlaamse van een regionaal Franse uitspraak hier te onderscheiden is), terwijl twee zegslieden - niet toevallig de meest nabije en dus in het dagelijks leven het meest ermee geconfronteerd - het hebben over Sinte-Venans [sεntə vənã:s] (Ho.) en [sintə vənã.s] (Li.). Robecq noemen sommigen (Ho., Li.) duidelijk Robeke. De plaatsen in het oude graafschap Henegouwen, nu eveneens Noorderdepartement, hebben enkel een Franse vorm: dat geldt o.a. voor Valenciennes. De vorm Valencijn, die men vroeger aantrof, zij het niet algemeenGa naar voetnoot(22), is onbekend. Dat geldt ook voor Saint-Amand-les-Eaux, nooit Sint-Amand(s)Ga naar voetnoot(23). Aanleunend bij het oude Henegouwen werd en wordt algemeen Kamerijk gebruikt voor Cambrai: [ka.mərikə] (Bo., Ka., Le., Zu., St.). De dialektische uitspraak [kã˫.mbrekə] te Ho. en [ka.məre.kə] te Li. vertegenwoordigt een oud evolutiestadium van het -acum-suffix. Voor de sterkte van deze Nederlandse naam staat natuurlijk | |
[pagina 136]
| |
het belangrijke kerkelijke verleden van Kamerijk: bisdom vanaf de laatromeinse tijd, aartsbisdom vanaf 1559. Frans-Vlaanderen hing er van af na de opheffing van de diocesen Sint-Omaars en Ieper en vóór de oprichting van Rijsel, dus grosso modo de negentiende eeuw. Dat de Kerk vanuit Kamerijk het Vlaams bleef hanteren, toen het op school al verboden was, zal wel versterkend hebben gewerkt op het overleven van de Vlaamse naam. Het doorwerken van de invloed van de oude kerkelijke indeling is wellicht ook de reden waarom naast Thérouanne [tɪrwan] door sommige sprekers Terwane(n) wordt gebruikt: Ho.: [tεrəwɔ.ənə], Li.: [tεrwɔ:nə], St.: [tɪrwɔnə]. Noch de in historische werken gebruikelijke vorm TerwaanGa naar voetnoot(24), noch de oude vorm TerenburgGa naar voetnoot(25) zijn bekend. Heel Frans-Vlaanderen ressorteerde tot 1559 onder deze bisschopszetel. Wat de plaatsen in het Boulonnais betreft: de oude gesproken vorm Beunen voor het traditionele Nederlandse Bo(o)nen voor Boulogne - al in de zes- en zeventiende eeuw ouderwets en vooral bij zeelui in gebruik - is nu totaal onbekend geraaktGa naar voetnoot(26). Wel wordt de uitspraak van Boulogne vrij sterk vervlaamst: Bo.: [bɔ'lɔ̃jə], Ka.: [bɔ˔'lɔ̃ɲε], St.; [bu'lɔjə], Zu.: [blɔ̃jə]. Voor Desvres wordt uitzonderlijk te Bo. [de:vər] gezegd. Deze spreker heeft door zijn geografisch isolement ten opzichte van het Noorden en zijn contacten met Pas-de-Calais wellicht een oude uitspraak voortgezet. Etaples wordt vaak [e'ta:pəl] uitgesproken, maar | |
[pagina 137]
| |
een ook vroeger hoogst uitzonderlijke vorm als Stapels is onbekendGa naar voetnoot(27). De zegsman uit Bo. ‘vertaalt’ eerst naar Stapel, maar korrigeert zich onmiddellijk met de opmerking dat dit de benaming is van een dorp bij Hazebroek. De vorm Stapel(s) is dus wel nog naar het Vlaamse taalsysteem te rekonstrueren; hij is echter niet meer als toponiem levend. Historische attestaties van Stapel(s) dienen dan ook voorzichtig gelokaliseerd. Ook Heimfriedswilder voor het Franse Wierre-Effroy, de geboorteplaats van de H. Godelieve van Gistel, is onze zegslieden onbekend. De Nederlandse vorm werd nochtans gebruikt in vooroorlogse Frans-Vlaamse teksten door Marcel Janssen, pastoor te Gijvelde (1903-1963)Ga naar voetnoot(28). Wij hebben de indruk dat onze zegslieden deze plaats niet kennen, zodat deze Vlaamse vorm niet door autochtoon gebruik (eventueel in het verleden) kan bevestigd worden. Het kan best een kreatie zijn vanuit oude variantenGa naar voetnoot(29). De plaatsnamen in Ponthieu worden uitsluitend in het Frans overgeleverd, dus geen AbbegemGa naar voetnoot(30) naast Abbeville, geen Monster(h)oleGa naar voetnoot(31) voor Montreuil-sur-Mer (de zeldzame vorm Monstruel is evenmin in gebruik)Ga naar voetnoot(32) en geen Sint-Rikiers voor Saint-RicquierGa naar voetnoot(33). Enkele ondervraagden vinden het normaal dat hiervoor geen Vlaamse namen worden gebruikt. Ze kennen de plaatsen slechts door het fransta- | |
[pagina 138]
| |
lige onderwijs of, wanneer ze er werkelijk kontakt mee hebben, is het in een Franse kontekst. Ook plaatsen verder in Frankrijk gelegen en waarvoor in Belgisch-Vlaanderen wel eens een andere spelling wordt gebruikt (Roeaan i.p.v. Rouen) of een andere uitspraak (met -s) als Tours, Orléans, Lourdes worden uitsluitend Frans uitgesproken. Dezelfde tegenstelling geldt ook voor een reeks plaatsen in het eertijds ongetwijfeld tweetalige noorden van de kasselrij Rijsel in Waals-Vlaanderen. Voor Comines, Warneton, Le Quesnoy, Tourcoing, Halluin, Roubaix, Fleurbaix en Deûlemont worden geen Nederlandse vormen gebruikt. De in Belgisch-Vlaanderen courante vormen Komen, Waasten, Toerkonje en Halewijn zijn onbekend en enig inzicht in de etymologie van -monde in Deûlemont blijkt nergens uit de uitspraak. De in het verleden overgeleverde vorm Kiesenet voor Le QuesnoyGa naar voetnoot(34) is niet in gebruik. Een vervlaamsing zoals die naar [kəno.ɔ] in St. (met wegval van het lidwoord en fonetische aanpassing) kan een schrijftalige Nederlandse vorm KenootGa naar voetnoot(35) verklaren. Eén zegsman (Bo.) wist dat de vorm Toerkonje bestond: [trukujən], maar dan als een ‘Belgiekse’ vormGa naar voetnoot(36). Nieppe wordt met de Nederlandse uitspraak aangeduid door de meesten: [nî:pə] te Bo., Ka., Ho., Le., Li., St.; alleen [njεp] te Zu.), maar de vroeger sterk verspreide vorm Niepkerke bestaat blijkbaar niet meer. Armentières tenslotte wordt door iedereen Armentiers genoemd: [εrməntî:rs] te Bo., Ka., Ho., Le., St.; [αrməti:rs] te Li. en Zu. | |
e. Plaatsen binnen het gebied dat tijdens of na de late middeleeuwen verfranst werdIn onze vragenlijst is bijzondere aandacht besteed aan de eventuele Nederlandse vormen of uitspraak van die plaatsen, die ten westen van de A zijn gelegen en behoren tot het zg. ‘Vlaams-Artesië’. Dit gebied was in oorsprong nederlandstalig, maar verfranste gradueel vanaf de middeleeuwen, een proces dat in de twintigste eeuw werd voltooid. De | |
[pagina 139]
| |
etymologie van bijna alle plaatsen waarnaar wij polsen, is doorzichtig Nederlands. Toch is er in de uitspraak geen reminiscentie aan het bergtoponiem in Colembert en Brunembert vast te stellen. Dit is wel het geval voor Fauquembergues en het heel veel dichterbij liggende Isbergues, waarbij vaak een zachte -g- wordt gerealiseerd: [foukəmbε˕rg.⊣ə̃] Ho., [fɔkŋbε˕r(g⊣)ən] Li.; [izbε˕rg⊣ən] Ho., [ibε˕rg⊣ə̃] Li., [izbε˕rg⊣ə̃] Li. en St., [is̮bε˔rχ] Le.Ga naar voetnoot(37). De streek rond Kales en Guînes, dus het oude graafschap Guînes en Pays Reconquis, zijn in de late middeleeuwen verfranst. Toch wordt door iedereen van Kales gesproken (te Ka. met gevokaliseerde -l-: [ka:uəs]) en niet van Calais. De herinnering aan de oorspronkelijke kern van deze stad Petresse of Peternesse bleef niet bewaard. Wel kende de zegsman uit St. de naam Sint-Pieters-bij-Kales voor Saint-Pierre-lez-CalaisGa naar voetnoot(38). Guînes wordt in zijn uitspraak eventueel met spirantische g lichtjes vervlaamstGa naar voetnoot(39), maar een herinnering aan de oorspronkelijke vorm Ghisene blijkt niet te bestaanGa naar voetnoot(40). Ook van de toponiemen waarvan Lambrecht van Ardres in de late twaalfde eeuw de Vlaamse etymologie benadrukte, bleef enkel een Franse uitspraak bewaard: Sangatte, Saint-Inglevert, Wissant, en misschien een iets Vlaamsere vorm in ArdresGa naar voetnoot(41). In Ka. Wordt inderdaad [a:rdər] als meer Vlaams aangevoeld dan [a:rdrə]. Ook andere toponiemen van Nederlandse origine blijven enkel in Franse uitspraak bewaard: bijv. Bonningues en Peuplingues, ten zuid- | |
[pagina 140]
| |
westen van Kales. Ook worden de toponiemen op het Saksische -thun enkel Frans uitgesproken: bijv. Landrethun, Audincthun. Enkel Bethune vormt hierop - ook in het Frans - een uitzondering. Dichter bij A, Nieuwegracht en Leie steeg in principe de kans op het doorleven van Nederlandse vormen door de nabijheid en dus de grotere kontaktfrekwentie. Belangrijk lijkt ons in dat opzicht Sint-Omaars en omgeving. Het historische belang van de stad (een der belangrijkste van Vlaanderen, nadien van Artesië, zetel van de belangrijke benediktijnerabdij Sint-Bertijns) en het menselijk-geografische belang (aan de moerassen, die de aanzet vormen van het A-estuarium, marktcentrum) impliceerden ruime kontakten. Alle geïnterviewden hebben het over Sint-Omaars, nooit over Saint-Omer. De uitspraak met vokaalverkorting in onbeklemtoonde syllabe en deletie van -r- voor -s laat interpretatie als Sint-Thomas toe, een verwarring, die o.m. te Zu. wordt geconstateerd. Ze is trouwens ook in teksten uit het verleden frekwentGa naar voetnoot(42). De bewoners van de stad worden door iedereen (op één uitzondering na, Ho.) Sint-Omaarsnaars genoemd. Dat die vorm wordt gebruikt (en niet Audomarois) pleit voor de sterkte van de traditie. Enkel voor Rijselnaar bestaat een analoge situatie. Voor bewoners van andere steden, wier namen nochtans uitsluitend in het Nederlands worden gebruikt (Kales, Atrecht, Kamerijk, Dowaai, Parijs, enz.), gebruikt men maar de Franse vorm: Calaisien, Arrageois, Cambrésien, Douaisien, Parisien of Parigot). Alleen Atrechtenare (Ka, Le., Li., St.) en Kamerijknare (Bo., Ka.) worden bij suggestie als mogelijke, maar zelden of nooit geactualiseerde vormen aanvaard. In de onmiddellijke omgeving van Sint-Omaars bleef de oude moedertaal het langst in gebruik: tot in het begin van de twintigste eeuw was dat het geval in enkele dorpen of gehuchten die vrij geïsoleerd lagen door belangrijke bosbestanden en moerassen, de Mareien [marε.i]Ga naar voetnoot(43). De traditie van Vlaamse naamgeving is dan ook voor deze lokaliteiten het sterkst. Van Eperlecques, bij onze zegslieden algemeen bekend als lanceerbasis voor V2's in 1944, leeft de Nederlandse vorm Sperleke [spε:rlik] slechts sporadisch voort (Bo., Ka.), terwijl ook mengvormen | |
[pagina 141]
| |
voorkomen: in St. had men het over Peerlik [pε˔rlε˔k] en in Li. over Eperleke [epərle.kə]. Ook hier dus is de nabijheid determinerend voor het doorleven van de oude Nederlandse vorm. Hetzelfde geldt voor Clairmarais, dat alleen door de personen uit Bo., Ho. den Le. Klaarmaresch wordt genoemd [kla:mərεʃ]. De vorm Klommeres uit sommige bronnen wordt in de levende taal niet bevestigdGa naar voetnoot(44). De nabijheid en de actuele bekendheid is ook weer determinerend voor het doorleven van de oude benaming van twee gehuchten van Sint-Omaars, ook nog tot in een recent verleden met autochtone vlaamstaligheid: Haut-Pont heet nog d'Hoge Brugge [do:g⊣ə broeg⊣ə] voor de sprekers uit Bo. en St. (naast [o'pɔŋ]). Het gehucht Lyzel heet Den Yzel [dn izəl] in Bo., Li. en Le. De bewoners ervan noemt de zegsman van Bo. Lyzelnaars, een vorm die ook ca. 1800 werd geattesteerdGa naar voetnoot(45). De toponymie van de moerassen is nog in grote mate Vlaams: enkele oude toponiemen, zoals Meldick en Zwinart, schijnen verdwenen; andere als de Rommelaere en de Ketenbrugge, het Zeeuw en de Moerlake zijn ter plaatse (Bo.) nog springlevend. Het is zeer wenselijk een systematisch onderzoek hiernaar te ondernemenGa naar voetnoot(46). Naast Sperleke bleef in het gebied ten noorden van Sint-Omaars het Vlaams het langst bewaard te Rumingem. Voor deze plaats leeft dan ook nog de Vlaamse benaming Rumgem [roemg⊣aem] te Ka. of Rumegem (ryməg⊣aem] te Bo., Le., St., waarbij een onzer informanten (Bo.) opmerkt dat de huidige franssprekende bevolking Ruminghem [rymæ̃gεm] zegt en de Vlaamse vorm niet zou begrijpen. Het nabijgelegen Bayenghem-les-Eperlecques is uitsluitend met de Franse uitspraak [bɑiæ̃'gεm] bekend. Voor de dorpen van het oude Land van de Hoek (Pays de Langle of Pays de l'Angle) op de westelijke zijde van de A bestaan geen algemeen gebruikte Nederlandse vormen meer. Normaal wordt de verfranste | |
[pagina 142]
| |
uitspraak gebruikt: Saint-Folquin, Saint-Omer-Capelle, Sainte-Marie-Kerque, Saint-Nicolas en Mannequebeure. Onze zegsman uit St., de meest bereisde van alle, gebruikt wel de vormen Sint-Omaars-Kappel [sintɔmɑskɑpəl] en Sint-Maartens-Kappel (sic) [sintə mɑ:rtəkɑpəl] voor Sainte-Marie-Kerque. Voor Saint-Nicolas wordt evenwel de oude Vlaamse vorm Sinte-Klaai(s) [sintəklɔ.əj] te St. en [sintə klɔ.əjs] te Ka. gebruikt. Die uitspraak strookt met de normale dialektische uitspraak van de heiligennaam en overigens met oude toponymische gegevens: Saint-Nicholoie, 1289, Saint-Nicholai, 1307, Sinte-ClaesGa naar voetnoot(47). Bekijken we tenslotte de plaatsen uit het aangrenzende Land van Bredenarde, nl. Audruicq, Polincove, Nortkerque en Zutkerque, dan blijkt de uitspraak ervan overwegend Vlaams te zijn gebleven. Het meest opvallend is dat Audruicq vrij algemeen als Ouderwijk ['udərwik] wordt uitgesproken (Bo., Ka., Le., Li., St., Zu.) in overeenstemming met de etymologieGa naar voetnoot(48). In het noorden, tussen Kales en Grevelingen - het oude Terre de Oye - valt de uitspraak op van het dorp Oye zelf. De meest met de plaats vertrouwde zegslieden spreken uit Ooie [oɪ.əjə] (Bo., Ka., Le., St.), terwijl één (Zu.) zelf de Franse uitspraak [wa] volgt, maar weet dat de bewoners ter plaatse - en dit dorp is nochtans sinds de Nieuwe Tijden geromaniseerd - [ɔjə] zeggen. Het oprukken van de Franse uitspraak blijkt echter uit de algemene bekendheid met de officiële tweeledige naam Oye-Plage en de hybride vorme [o.əjə pla:ʒə] in Bo. en Le. en [wuy pla:ʒə] in Li. De Ooie-uitspraak is in overeenstemmig met de middeleeuwse spelling (o.m. Hoie, 1193Ga naar voetnoot(49) en de familienaam Van Oye. De namen van de aanpalende dorpjes Vieille-Eglise en Nouvelle-Eglise, duidelijk vertalingen uit het Nederlands, terwijl toch veel andere in de omgeving -kerke in hun naam blijven dragen, worden in hun Franse vorm gebruikt. Onze zegsman uit St. herinnert zich wel dat oude mensen eertijds ook Oudekerke en Nieuwkerke zeidenGa naar voetnoot(50). Opvallend is wel dat | |
[pagina 143]
| |
de spreker uit Ka. het heeft over Vieille-Glize [vjεi gli.z]) een duidelijk Pikardische vorm, al in 1566 geattesteerdGa naar voetnoot(51). Bekijken we tenslotte nog enkele namen in de omgeving van Sint-Omaars, zonder twijfel vroeger geromaniseerd dan de net hierboven behandelde streek. Het valt op dat iedereen spreekt over Ariën [ɔ:rjə̃] voor Aire-sur-la-Lys. Het doorleven van de vorm heeft zeker te maken met de vele kontaktmogelijkheden die Frans-Vlamingen er als markteentrum mee hebben, wat zelf weer het gevolg is van de daar aanvattende bevaarbaarheid van de Leie. De spreker uit Li. verklaart dat hij er naar de markt ging tot na de Tweede Wereldoorlog. Dan oriënteerde hij zich op Hazebroek. Uit eerdere gesprekken is gebleken dat die beslissing o.m. was ingegeven door de taalaliënerende situatie in Ariën. Interessant zijn zowel de Franse als de Vlaamse uitspraak voor Saint-Martin-au-Laërt. De Franse uitspraak [sæ̃⊥ martæ̃⊥, ola:r] bewijst dat het tremateken in de spelling fout is (cf. trouwens even foutieve vormen als Les Moëres, Rexpoëde). Het Vlaamse [o'na⊣:rə] te Bo. wijst op een vorm waarin door metanalyse niet alleen de slot-n van het lidwoord den bij het grondwoord is gevoegd (vorm in het verleden geattesteerd: Le Nard, 1623Ga naar voetnoot(52), maar ook het Franse voorzetsel + lidwoord ‘au’ [o.] is proclitisch bij het lexeem gevoegd. Te Saint-Martin-au-Laërt heet immers: in Onare. De vorm te Le., de peerdefeeste van Olare' kan als een ellips van de Franse naam met analogische aanpassing aan een Vlaams -laretoponiem worden beschouwd. | |
f. Algemene beschouwingen en besluitenDe dialektische varianten van etymologisch min of meer doorzichtige Nederlandse toponiemen uit het gebied dat van in de middeleeuwen tot op heden verfranst werd, vertonen verschillende niveaus van Nederlandstaligheid. De oorspronkelijke, integraal Vlaamse variant is meestal slechts bewaard voor die plaatsen die relatief recent verfranst zijn, bijv. Sperleke, Rumingem, den IJzel (Lyzel), Klaarmaresch (Clairmarais), Sint-Joris (Saint-Georges-sur-l'Aa), Steger (Estaires), | |
[pagina 144]
| |
enz. De bekendheid met de Vlaamse vorm strekt zich meestal niet over een grote afstand in Vlaams gebied uit en is sterk afhankelijk van de sociaal-economische belangrijkheid van de plaats (bijv. Ariën tegenover Saint-Venant). Zo de andere plaatsnamen niet of niet steeds op zijn Frans worden uitgesproken zijn er aanpassingen aan het Vlaamse taalsysteem op verschillende niveaus mogelijk. Soms is maar een oppervlakkige fonetische aanpassing nodig om zo een toponiem weer Nederlands te maken (het omgekeerde van het historische verfransingsproces). Zo blijken de zegslieden van Le. en Zu. Bousbecque gemakkelijk tot [buzbe.kə] te vertalen en die van Ka. tot [bɔzbe:kə], zonder de plaats eigenlijk te kennen of juist te kunnen lokaliseren. M.a.w. die vormen zijn okkasionele realisaties en geen echte eigennamen, die behoren tot hun Vlaams lexicon. Hetzelfde geldt voor die van Zu. wat Robecq betreft, terwijl de vorm Robeke een levend Nederlands toponiem is voor de sprekers van Li. en Ho., omdat ze die plaats goed kennen. Een hervernederlandsing op fonetisch vlak is vaak de spirantisering van de [g]:[g⊣in] naast [gin] voor Guînes in Ka. en uitsluitend [g⊣ in] in St. Maar het niet uitspreken van de slot-e wijst erop dat het om een aangepaste Franse vorm gaat. Een gelijkaardige gedeeltelijke aanpassing horen we voor La Gorgue: vertaling van het lidwoord in Bo. [də gɔrgə], idem en spirantisering van de eerste [g] in St. [də g⊣ɔrgə], tenslotte wegval van het lidwoord in Zu. [gɔrgə]. Dergelijke taalsystematische aanpassingen kunnen in het verleden echte Nederlandse namen hebben geschapen, die in het algemene lexicon zijn opgenomen of toch een grote regionale verspreiding kenden, zoals bijvoorbeeld Dowaai in de hele Nederlanden of Robaais in West-VlaanderenGa naar voetnoot(53). In hoeverre die nederlandsklinkende vormen in het huidige dialekt als een heraanpassing van een Frans geworden naam, dan wel als een voortzetting van een oude Nederlandse naam zijn aan te zien, moet van geval tot geval worden bekeken, rekening houdend met taalsystematische en kultuurhistorische argumenten. De uitspraak [tî:nəs] te Ho. voor Thiennes in ongetwijfeld Nederlands, maar de uitspraak van Tilques, Arques, Nortkerque of Zutkerque laat ons in het ongewisse. De gesproken vormen voor | |
[pagina 145]
| |
Isbergues en Fauquembergues zijn in dat opzicht leerrijk. Op één na kunnen alle realisaties taalsystematisch als vervlaamste Franse namen aangezien worden. De éne, taalsystematisch volledig Vlaamse vorm in Le. [is̮bε˔rχ] kan echter best idiolectisch zijn. Een grootschaliger en dichtmazig onderzoek kan allicht uitsluitsel geven. Bij het trekken van konklusies uit een dergelijk onderzoek moet men voorzichtig zijn bij het plakken van de etiketten Nederlands/Frans. Men dient hier terdege rekening te houden met de synchrone komplexiteit van het taalgebruik van tweetaligen in een tweetalig landschap, dat tendeert naar eentaligheid. De mogelijke doubletten (bijv. ['udərwik-'odərwik], hybridische en gekontamineerde vormen (bijv. [də g⊣ɔrgə]): Nederlands lidwoord en spirantisering van één der twee g's) wijzen op een onstabiele interferentie, die de reflexie is van het onbewuste door elkaar gebruiken van twee taalkodes. Als het voor de sprekers zelf niet duidelijk is tot welke taalkode deze of gene realisatie behoort, dan is het moeilijk om daar een kultuurhistorische taalkategorisering toe te passen. Voor de geschiedenis van een taallandschap in beweging kan een systematische konfrontatie van zowel de Pikardische als de Vlaamse dialektvormen als de uitspraak in de regionale Franse omgangstaal van de Noordfranse toponiemen nochtans zeer revelerend worden. We hopen dat dit inleidend onderzoek een aansporing moge vormen tot een uitgebreid en systematisch onderzoek in die zin. Ondertussen kunnen we reeds de volgende konklusies trekken: 1. We konstateren de afwezigheid van een begrip ‘Vlaanderen’, dat herinnert aan de situatie van vóór de annexatie door Lodewijk XIV en van het administratieve begrippenapparaat dat daarbij hoorde. Enkele namen van territoriale omschrijvingen overleven wel, maar worden duidelijk beheerst door het post-revolutionaire kader. 2. Waternamen zijn slechts in het Nederlands bewaard, wanneer ze in de omgeving van de sprekers liggen. Bosnamen houden beter stand. 3. Namen van enkele steden, waarvan in Belgisch-Vlaanderen bijna uitsluitend de Franse vorm wordt gebruikt (tenzij in een historische kontekst) hebben in Frans-Vlaanderen gangbare Nederlandse namen. Dat geldt voor Atrecht, Kamerijk, Dowaai, Kales, Sint-Omaars en Ariën en voor de ook in Belgisch-Vlaanderen gebruikelijke namen Rijsel en Armentiers. Kleinere plaatsen hebben een minder vaste en meestal geografisch zeer beperkte traditie in het Nederlands. 4. Enkele plaatsen, meer bepaald in het Rijselse, waarvoor in Belgisch-Vlaanderen meestal Nederlandse vormen worden gebruikt (Komen, | |
[pagina 146]
| |
Waasten, Toerkonje en verouderd Robaais) zijn in Frans-Vlaanderen alleen in het Frans bekend: Comines, Warneton, Tourcoing, Roubaix. 5. Een aantal plaatsen komen in nationalistisch geëngageerde publikaties voor met een Nederlandse naam, die in het Frans-Vlaamse dialekt onbekend is. Het betreft in hoofdzaak, lijkt ons, namen die door J.M. Gantois gepropageerd zijn op basis van éénmalige vermeldingen op kaarten of in teksten (bijv. Monsterhole voor Montreuil) of gerekonstrueerd vanuit de etymologie (Kwinte voor Canche, Ponteland voor Ponthieu, enz.). Het gaat hier om ‘maakwerk’Ga naar voetnoot(54), waarvan het gebruik niet aan te raden is. Dat in modern gesproken en geschreven Nederlands die namen zouden worden gebruikt die in het dialekt leven, is vanuit historisch en filologisch standpunt natuurlijk te verdedigen, zoniet te stimuleren.
Gent L. Milis en H. Ryckeboer |
|