Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 85]
| |
Over de n-apokope in Frans-Vlaanderen‘Naar (= te) Loberge ze beslaan peerden al lope’, zei mijn zegsman van Pitgam (b 9), sprekend over dialektverschillen en doelend op de n-apokope in Loberge (b 10), die voor de Pitgamnaar, al woont hij geen 4 km. daar vandaan, als een duidelijk onderscheidend kenmerk van zijn Vlaams wordt aangevoeld. In dat schalks typerende zinnetje zijn meteen een paar regels over de n-apokope verdiskonteerd: die komt nl. niet voor in meervoudsvormen (peerden), wel in werkwoordvormen (lope). Eigenlijk is dat geen nieuws. Wie de opstellen leest gewijd aan de n-apokopeGa naar voetnoot1 en de bijgaande kaarten bekijkt, zal wel opmerken dat er in het westelijkste hoekje van Frans-Vlaanderen iets aparts is. Dat blijkt het duidelijkst uit de kaart 3 ‘loopen’ bij Blancquaert-Vereecken, ‘waar in Fransch-Vlaanderen langs de taalgrens acht vormen voorkomen zonder -n’. Op kaart II van Hol 2, die de toestand in West-Vlaanderen tracht te schetsen, komt dat kartografisch helemaal niet zo goed uit. In ieder geval hebben de genoemde auteurs die enkele uitzonderingen in het verre Westen m.i. te sterk verwaarloosd in hun algemene konklusies: Hol 2, 241 stelt: ‘dat in geheel West-, Fransen Oost-Vlaanderen, benevens in het westelijk deel van Brabant, tot even ten westen van de Zenne de -n wordt gezegd’ en Blancquaert-Vereecken, 21 dat ‘Fransch-Vlaanderen, West-, Zeeuwsch- en Oost-Vlaanderen + Zuid-West-Brabant een gebied vormen waar, op enkele locale uitzonderingen na, de n steeds aanwezig is’. Wat is dan die uitzonderingstoestand in Frans-Vlaanderen en hoever reikt die? Een onderzoek uit de RNDGa naar voetnoot2 en de Gentse bandopnamenGa naar voetnoot3 | |
[pagina 86]
| |
wijst uit dat de n-apokope zeer regelmatig bij werkwoordsvormen maar nooit bij de genus-Ga naar voetnoot1 en meervouds-n voorkomt in de volgende gemeenten: Loberge (b 10), Kapellebroek (b 12), Drinkham (b 12a), Eringem (N 48), Millam (b 14), Merkegem (b 14a), Bollezele (b 15), Wulverdinge (b 17), Volkerinkhove (b 18), Rubroek (N 54), Lederzele (b 19). Broksele (b 20), Buischeure (b 20a), Nieuwerleet (b 21a) en Clair-Marais (b 22). De n na toonloze e valt hier in de regel weg bij alle werkwoordsvormen die daarvoor in aanmerking kunnen komen. Ook buiten het genoemde gebied is dat vaak het geval, maar dan wordt meestal de voorafgaande schwa, vaak ook de daaraan voorafgaande spirantische konsenant genasaliseerd. De n wordt daar echter steeds gerealiseerd voor een volgende klinker. M.a.w. de n is er fonologisch steeds aanwezig. Binnen het geciteerde gebied daarentegen valt het op, dat de nasalisatie van de schwa wegblijft en dat de slot-n zelfs vóór een volgende vokaal vaak niet wordt gehoord. Bovendien wordt er de slot-n van bijwoorden, voorzetsels en substantieven als: ope(n), buite(n), bachte(n), binne(n), kete(n), leve(n) niet altijd maar heel dikwijls geapokopeerd. Toch is de frekwentie van het verschijnsel niet bij alle sprekers noch in alle plaatsen dezelfde. Het betreft geen ausnahmslose regel. De gemeenten waar men het het meeste hoort zijn de westelijkste. In Rubroek, Bollezele en Broksele bijv. hoort men de apokope slechts in ongeveer de helft van de ervoor in aanmerking komende gevallen. In meer noordelijke en oostelijke dorpen vangt men ook wel eens een n-loze vorm op, maar daar zijn dat vrij toevallige realisaties, evenzeer als de vormen met n in het uiterste westen. Het is dus evident dat het n-apokopegebied een reliktgebied is, dat nog steeds vanuit het oosten wordt aangevreten. Dat de n-apokope in Frans-Vlaanderen in de 18de eeuw nog aanmerkelijk ruimer verspreid was en o.m. ook typisch voor Sint-Winoksbergen (N 5), blijkt uit het Snoeijmes der Vlaemsche Tale van een onbekende Bergense auteur die, de dialektische fouten tegen het Nederlands van zijn streekgenoten op de korrel nemend, schrijft: ‘De Bergenaers zeggen julder, alzan, ete, slape,...’Ga naar voetnoot2. Volgens De CoussemakerGa naar voetnoot3 behoorde in de 19de eeuw ook | |
[pagina 87]
| |
Zermezele (N 93) nog tot het n-apokoperingsgebied. Volgens de huidige gegevens echter valt het erbuiten. Die uiterste westelijke hoek van Frans-Vlaanderen kan dus wel een reliktgebied zijn van een vroeger veel groter Westvlaams apokoperingsgebied. A. Van LoeyGa naar voetnoot1 onderzocht daarop 13de- en 14de-eeuwse oorkonden en konstateerde: ‘Gevallen van apocope der n komen dus vooral in oorkonden uit West-Vlaanderen voor, minder in Oost-Vlaanderen, in Brabant zeer weinig’ en ‘Bij de werkwoordelijke vormen tellen we 16 gevallen van apoeope in Vlaanderen, en 8 in Brabant’ (p. 43). Van Loey merkt verder op ‘dat de pluralisvorming op -n reeds in de 13de eeuw in West-Vlaanderen begint en zich hoe langer hoe meer aldaar verbreidt’. Waaruit Van Loey konkludeert dat de 13de- en 14de-eeuwse n-loze grafieën niet op een fonetisch wegblijven van de n duiden, want: ‘Men zou dan in Vlaanderen de n bij de meervoudsvorming (-e > -en) niet gaan gebruiken als de articulatie ervan zwakker werd en hij daardoor op het punt zou gestaan hebben te verdwijnen’ (p. 44). Dat zo'n konklusie voorbarig kan zijn bewijzen de dialektgegevens van het besproken gebiedje: de genus-n en de meervouds-n worden er niet gedeleteerd, de -n in werkwoordsvormen en andere woorden wel. Of dit meteen ook nog de toestand uit de middeleeuwen zou reflekteren, kan een zeer vermetele vraag lijken. En toch moet die veronderstelling niet zo vermetel zijn, als men bedenkt dat daar zowel wat betreft de morfologie als de woordenschat als het ware gemummifieerd Middelnederlands op te diepen valt. Ik denk bijv. aan het preteritumsuffix -ede bij zwakke werkwoorden of aan het woord moude (losse, fijne aarde) dat ik te Rubroek (N 54) en Bollezele (b 15) met de uitspraak mudə optekendeGa naar voetnoot2. Beschouwen we nu het hier besproken en gelokaliseerd verschijnsel in het geheel van de Nederlandse dialekten, dan is het bij gebrek aan voldoende historisch en synchroon onderzoek moeilijk om er verstrekkende konklusies uit te trekken. Het valt ten eerste toch op, dat de n-apokope er geen fonologische realisatieregel is, maar door een dieper liggende grammatikale regel wordt gegenereerd, blijkens de oppositie: | |
[pagina 88]
| |
realisatie van genus- en meervouds-n tegenover n-loosheid bij werkwoordsvormen. Anderzijds is die n-apokope bij werkwoorden niet door historisch te rekonstrueren morfo-semantische kriteria bepaald zoals bijv. wel in het Fries, West-Fries en ZeeuwsGa naar voetnoot1. Dat sluit niet uit dat vroeger ook in Frans-Vlaanderen t.a.v. de n-apokope zo'n onderscheid zou hebben kunnen bestaan tussen bijv. participium preteritum, infinitief en gerundium, dat door analogiewerking is uitgeveegd; dezelfde analogie die de n-apokope kan uitbreiden tot andere woordsoorten dan werkwoorden. Die overweging, gekoppeld aan het uiterst konservatieve karakter van het Nederlands in het besproken perifere gebiedje, zou de veronderstelling kunnen steunen dat we hier te doen hebben met een zeer oud verschijnsel. De n-apokope, althans bij (bepaalde) werkwoordsvormen kan zodoende in Vlaanderen een middeleeuwse trend geweest zijn, die allicht als ‘ingueoons’ verschijnsel samenging met het Fries, West-Fries, Hollands en Zeeuws, maar die later voor een goed deel weer ongedaan gemaakt is, terwijl de n-apokope in Brabant veel jonger zou zijnGa naar voetnoot2. De ‘(h)ennebijters’ van Frans-Vlaanderen zijn dan de laatste getuigen van die trend, die zich ter plaatse heeft veralgemeend en gehandhaafd.
H. Ryckeboer. |
|