Het Nederlands in Noord-Frankrijk
(1997)–H. Ryckeboer– Auteursrechtelijk beschermdSociolinguïstische, dialectologische en contactlinguïstische aspecten
[pagina 9]
| ||||||||||||||
Globaliserende samenvatting van de artikelen.Inleiding: geografische en historische situering.In Noord-Frankrijk wordt in het arrondissement Duinkerke (Dunkerque) (département du Nord) door ouderen op of van het platteland nog een West-Vlaams dialect gesproken. Het verspreidingsgebied van dit Nederlandse dialect in Frankrijk wordt gewoonlijk Frans-Vlaanderen genoemd. Aan de rand daarvan verloopt nog steeds de Germaans-Romaanse taalgrens, zoals die door Willem Pée, bij zijn opnamen voor de Reeks Nederlandse Dialect-Atlassen net voor de Tweede Wereldoorlog is vastgelegd. Die taalgrens kan men laten aanvangen ten oosten van Duinkerke, ze beschrijft een curve rondom de volledig verfranste agglomeratie en industrieterreinen van Duinkerke en buigt dan zuidwestelijk af en omschrijft in een grote boog een 90-tal dorpen en gehuchten in de omgeving van de stadjes Sint-Winoksbergen (Bergues), Kassel (Cassel) en Hazebroek (Hazebrouck) en bereikt de Belgische grens net ten zuiden van het stadje Belle (Bailleul). Hoewel die taalgrens in de laatste 50 jaar nauwelijks is verschoven, is ze door de sterke veroudering en uitdunning van de laatste generatie Vlaamssprekenden momenteel aan het imploderen (zie Ryckeboer 1977 en 1994).
In Frankrijk zelf wordt de term Flandre veelal ruimer gebruikt. Hij slaat dan op de hele noordelijke regio, het oude graafschap Vlaanderen met inbegrip van het vroegere graafschap Artois of Artesië, m.a.w. op dat deel van de Spaanse Nederlanden dat in de tweede helft van de 17de eeuw door Lodewijk XIV bij Frankrijk is ingelijfd. Die hele regio, die met inbegrip van de Boulonnais overeenkomt met de huidige Région Nord - Pas-de-Calais, wordt ook wel - vooral in historische context - de Franse Nederlanden genoemd. Deze regio is de eeuwen door een gebied van taalcontact, taalverschuiving en taalomschakeling geweest. De sporen hiervan zijn in de gesproken dialecten aan weerszijden van de taalgrens nog duidelijk te traceren (zie Ryckeboer 1997).
De historische taalgrens vormde zich volgens M. Gysseling reeds in de 7de en 8ste eeuw als een soort evenwichtslijn in een tweetalige zone, die na de verovering door de Germanen van het geromaniseerde Noord-Gallië was ontstaan. Ze verliep vanaf de monding van de Canche tot net boven Rijsel (Lille). Terwijl het verloop van de taalgrens meer oostelijk in het huidige België in de volgende duizend jaar weinig noemenswaardige wijzigingen heeft ondergaan, kende men in het huidige Pas-de-Calais in diezelfde tijd een bestendig achteruitwijken van het | ||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||
Nederlands ten gunste van het Picardisch. Hoe die taalomschakeling historisch is verlopen, is bij gebrek aan voldoende documenten moeilijk precies te reconstrueren, maar men kan vermoeden dat dit proces een voorafspiegeling is geweest van wat zich in de 20ste eeuw in Frans-Vlaanderen afspeelt, nl. een diglossische situatie die leidt tot taalerosie en tenslotte tot taalverlies en bijgevolg opschuiving van de taalgrens (zie Ryckeboer 1977 en 1997).
Ten westen van de Aa is op enkele schaarse uitzonderingen na uitsluitend het Frans (in zijn Picardische variant) als schrijftaal in gebruik geweest. Alleen in de stad Sint-Omaars (Saint-Omer) tot in de 17de eeuw en in de polderdorpen van de driehoek tussen Calais (Kales), Sint-Omaars en Grevelingen (Gravelines) is volgens enkele schaarse getuigenissen tot in de 18de eeuw af en toe ook Nederlands geschreven. Ruminghem, Clairmarais en twee oostelijke buitenwijken van Sint-Omaars en het gehucht Schoubrouck (van Renescure/Ruischeure) waren de laatste grensplaatsen in Pas de Calais waar het gesproken Nederlands dialect tot in het begin van deze eeuw heeft overleefd. Deze afkalving van het Nederlands in Pas-de-Calais en de daaropvolgende opschuiving van de taalgrens is m.i. vooral het gevolg van het feit dat het Picardisch in de regio een veel hoger prestige genoot dan het Nederlands (Zie Ryckeboer 1997). Immers als spreektaal is de variant van het Nederlands er niet door het Frans, wel door het regionale Picardisch vervangen. De gestage vooruitgang van het Picardisch heeft aan de westgrens van het oude graafschap Vlaanderen voortgeduurd tot in de 19de eeuw, b.v. in het toen nog tweetalige gebied tussen Burburg (Bourbourg) en Grevelingen (Gravelines) en in een aantal dorpen ten zuidwesten van Hazebroek (Ruischeure/Renescure en Boeseghem). Dat blijkt o.m. uit Nederlands substraat in het lokale Picardische dialect (Poulet 1987 en Ryckeboer 1997).
In het noorden van het graafschap Vlaanderen heeft het Frans weliswaar altijd een groot prestige gehad, maar tweetaligheid bleef er beperkt tot een kleine bovenlaag van adel, ambtenaren en kooplui. Het Nederlands is er als volkstaal nooit bedreigd geweest. Pas vanaf de verovering door Lodewijk XIV van de Nederlandsprekende kasselrijen Belle, Burburg, Kassel en Sint-Winoksbergen is in Frans-Vlaanderen een onomkeerbaar gebleken proces van verfransing ingezet. Behoudens enkele beperkingen in de administratie en justitie behield het Nederlands tot aan de Franse Revolutie grotendeels zijn cultuurtaalfuncties, zeker zijn functie van literaire taal, getuige de intense litteraire activiteit in de rederijkerskamers. Vanaf de 19de eeuw ging het Nederlands sterk aan functieverlies lijden en tengevolge daarvan ook aan structuurverlies. De invloed van het Frans was aanvankelijk sterk regionaal (d.w.z. Picardisch) gekleurd, maar vanaf de 20ste eeuw is er in het uitsluitend dialectisch Nederlandssprekende Frans-Vlaanderen een taalomschakeling ten gunste van het Standaardfrans en niet langer van het Picardisch vast te stellen (Ryckeboer 1990 en 1997). | ||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||
Sociolinguïstische aspectenDe officiële Franse taalpolitiek is er vanaf de Franse Revolutie op gericht geweest alle minderheidstalen of dialecten uit te roeien. Vooral in de onderwijswetgeving werd het monopolie van het Frans geïnstitutionaliseerd. Niettemin werd in de 19e eeuw het Nederlands nog als intermediaire taal gebruikt om Frans te leren lezen en schrijven. Tot aan de Eerste Wereldoorlog werd ook in veel dorpen - ondanks een verbod - het catechismusonderwijs in het Vlaams gegeven, zodat een zekere alfabetisering van de clerus in het Nederlands onvermijdelijk bleef. Reeds in de jaren '80 van de vorige eeuw uitten locale intellectuelen als Henri Blanquaert en M. Blomme hun ongenoegen over het functieverlies van de taal in ‘geleerde’ domeinen. Ze constateerden de culturele vervreemding van Nederland en België en lieten zich pessimistisch uit over de overlevingskansen van hun moedertaal (Ryckeboer 1983a en 1989). De voortdurende achteruitgang van het Vlaams, doordat tussen de twee wereldoorlogen nagenoeg iedereen tweetalig werd en na de Tweede Wereldoorlog het Vlaams nauwelijks nog aan de jonge generaties werd doorgegeven, is nochtans in Frankrijk nooit het voorwerp geweest van een serieus sociolinguistisch onderzoek. Het bleef bij beperkte onderzoeken door studenten, die niettemin reeds in de jaren '70 duidelijke indicaties opleverden over de tweetaligheidssituatie en de evolutietrends ervan. De behoefte aan een breder taalsociologisch onderzoek voor de uitstippeling van een adequate cultuur- of onderwijspolitiek was en blijft nochtans evident (Ryckeboer 1976 en 1994). Toch duurde het tot 1983 vooraleer een Gentse student onder mijn leiding een vergelijkend taalsociologisch onderzoek in de Franse en Belgische Westhoek kon ondernemen over de status en de functie van dialect en standaardtaal (Ryckeboer-Maeckelberghe 1987).
Hieruit blijkt dat de Franse standaardtaal in Frans-Vlaanderen een veel ruimer bereik heeft en dominanter is dan het Nederlands in de Belgische Westhoek. Door het gebrek aan onderwijs zowel over het eigen taalkundig erfgoed als van het Nederlands als vreemde taal, blijkt de kennis over en van het Nederlands (eventueel in zijn dialectische variant) zeer gering te zijn.
De onderzoeksresultaten, ingewonnen bij scholieren en hun ouders in het grensstadje Hondschoote met betrekking tot het taalgebruik in verschillende domeinen en met betrekking tot de taalkennis, tonen aan dat het Vlaamse dialect - tenzij bij grote uitzondering - niet meer aan de jonge generatie wordt doorgegeven en dat slechts een vierde van de generatie van de ouders nog het Vlaams min of meer beheerst. Het Vlaams is niet meer als gezinstaal in gebruik, zeker niet met jongeren en uiteraard ontbreekt het in alle domeinen waar ook de geschreven taal aan bod komt. De actieve kennis van het Vlaamse dialect beperkt zich dan ook tot de ouderen en een kleine helft van de middengeneratie. Aan de jongeren is het Vlaams nagenoeg helemaal onbekend. Het Vlaamse dialect is uit nagenoeg alle | ||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||
domeinen van het leven verdwenen, alleen in zeer informele situaties, waar de ouderen in de meerderheid zijn, bij voorbeeld in het dorpscafé, heeft men de meeste kans nog Vlaams te horen spreken. De ouders achten het voor 82% in een opvoedingssituatie niet meer geschikt om het Vlaams dialect aan de jongere generatie door te geven, terwijl evenveel van de jongeren daar precies omgekeerd over denken. Als men de taalkennis relateert aan de sexe, de leeftijd en de scholingsgraad, dan blijkt dat de vrouwen duidelijk minder (33%) dan de mannen (48%) nog over een actieve kennis van het Vlaams beschikken. Een en ander laat zien dat de verfransing bij de vrouwen reeds van onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog is ingetreden, terwijl die bij de mannen pas vanaf de jaren dertig is ingetreden.
De Frans-Vlaamse generatiekloof in taalgebruik en taalkennis steekt schril af tegen de taalsituatie in de Belgische Westhoek, waar het traditionele dialect nog een veel dominantere rol vervult in alle domeinen van het dagelijks leven en waar het gebruik van de standaardtaal - afgezien van haar schrijftaalfunctie - zeer marginaal is.
Niettemin leeft er nog steeds een zekere tweetaligheid voort in Frans-Vlaanderen. Ten minste attitudineel blijkt deze tweetaligheid, gekoppeld aan de grenssituatie een niet te verwaarlozen factor voor het uitstippelen van een adequaat talenonderwijs in de regio. Met name blijkt uit het onderzoek dat de vraag naar onderwijs van het Nederlands (als taal van de buren) en/of van de Vlaamse ‘moedertaal’ het aanbod verre overtreft. In het licht van de groeiende socio-economische contacten over de grens heen en de mogelijkheden tot Europese interregionale samenwerking blijft een ruimer en beleidsgericht sociolinguistisch onderzoek in de regio noodzakelijk. Uit een eerdere enquête gehouden in 1981 in Bray-Dunes bleek dat de taalkundige familiale achtergrond en de grenssituatie cumulatief werkten ten gunste van een niet geringe belangstelling voor het Nederlands als vreemde taal: de helft van de leerlingen wenste zulk onderwijs, een vierde zelfs als eerste vreemde taal (Ryckeboer 1983a). Gelukkig hebben het Rectorat de Lille en de Nederlandse Taalunie voor het lager en secundair onderwijs op deze behoefte ingespeeld met de organisatie van geïntegreerd Frans-Nederlands onderwijs in Belle (Bailleul) en Wervik-Zuid (Wervicq-Sud)Ga naar voetnoot3. | ||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||
Voor het hoger onderwijs, in het bijzonder voor de Neerlandistiek aan de universiteiten van de regio, is de taak weggelegd om het eigen Nederlandstalig taal- en cultuurpatrimonium te ontsluiten en te bestuderen. Dit studie- en onderzoeksdomein dient in de opleiding van de leraren Nederlands van de regio geïntegreerd te worden (zie Ryckeboer 1994). | ||||||||||||||
Dialectologische aspectenHet Nederlandse dialect in Noord-Frankrijk vertoont een aantal specifieke kenmerken door zijn perifere ligging aan de zuidwestelijke rand van het Nederlandse taalgebied, door zijn eeuwenlang contact met het aangrenzende Frans en door zijn staatkundige isolatie van de laatste 300 jaar. Het Vlaams is er zodoende in de laatste 200 jaar gespeend van invloed van de Nederlandse standaardtaal of van ontwikkelingen binnen Belgisch Vlaanderen. Het Frans-Vlaams vertoont weliswaar de typische kenmerken van het Westvlaams, maar door de genoemde ‘Sonderstellung’ heeft het bijzonder archaïsche en conservatieve trekken. Typische voorbeelden daarvan worden geleverd door het voortbestaan van Middelnederlandse taalelementen, als daar zijn de Middelvlaamse vorm soe voor het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon vrouwelijk enkelvoud (Ryckeboer 1972)Ga naar voetnoot4 en het Middelnederlandse preteritumsuffix -ede bij zwakke werkwoorden (Ryckeboer 1973). Voor zover dialectgegevens een hulpmiddel zijn voor de historische benadering van de overkoepelende standaardtaal, nemen de Frans-Vlaamse gegevens vaak een sleutelpositie in ter verklaring of reconstructie van evoluties in het Nederlandse taallandschap.
Enkele isoglossen ten westen van de staatsgrens reflecteren b.v. zeer oude tegenstellingen in het Nederlands, met name de verspreiding van enkele zogeheten ingweonismen. Daaronder neemt de palatalisering van de Wgm. korte u een bijzondere plaats in. Dit verschijnsel is lexicaal diffuus en het lijkt in het uiterste westen van Frans-Vlaanderen nauwelijks nog voor te komen (vgl. de kaart 3 in Ryckeboer 1977). Dat kan erop wijzen dat maritieme contacten met de Anglo-Friezen van de zesde tot de achtste eeuw aan de basis van dit verschijnsel zouden liggen en dat hiervoor (alleen) de kuststrook tussen Oostende en Wissant in aanmerking kwam van wege de Tweede Duinkerkse transgressie (Ryckeboer 1991c).
Ook de realisatie van de lange a vertoont in een uiterste westelijke hoek van Frans-Vlaanderen parallellen met het noordelijke Kustnederlands, met name een duidelijke tendens tot palatale uitspraak. Die uitspraak is veralgemeend in het | ||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||
Standaard Nederlands, hier komt ze alleen voor vòòr velaire consonanten (Ryckeboer 1977, kaart 4).
Een relict van een middeleeuwse morfologische eigenaardigheid van het kustnederlands is de deletie van de auslautende -n bij werkwoordsvormen en bij bepaalde substantieven en bijwoorden of voorzetsels. Ze komt vandaag nog voor in het uiterste westen van Frans-Vlaanderen (Ryckeboer 1975).
Het ontbreken van inversie na een zinsaanvang met een ander zinsdeel dan het onderwerp kan een syntactisch ingweonisme genoemd worden, net als de achteropplaatsing van een inherente bepaling buiten de tang. De invloed van het Frans kan hier wel versterkend hebben gewerkt. Die Franse invloed op de verschillende taalcomponenten van het Vlaamse dialect, vooral op de lexicale component is in Frans-Vlaanderen vanwege de lange taalcontactsituatie en het frequente voorkomen van code-switching aanzienlijk groter dan dan in de Belgisch-Vlaamse dialecten (Ryckeboer 1977).
Een paar conservatieve eigenschappen van het Frans-Vlaamse dialect vallen samen met de rijksgrens, zoals b.v. de uitspraak van de oude -sk als -sj (ook aan het woordeinde) of de uitspraak van de intervocalische -nd- (Ryckeboer 1987). Die rijksgrens is daardoor in de laatste twee eeuwen steeds meer een dialectgrens gaan vormen. Een aantal isoglossen vallen inderdaad samen met die rijksgrens volgens de kaart 2 in Ryckeboer (1977).
Hoewel het Frans-Vlaamse lexicon een grote eenheid en verwantschap vertoont met het aangrenzende Westvlaams (Ryckeboer 1977, kaart 1) vormt de rijksgrens in dat opzicht toch vaak een markante scheidingslijn. Het Frans-Vlaamse lexicon vertoont in de erfwoordenschat ten opzichte van het aangrenzende West-Vlaams enkele archaïsmen of aparte ontwikkelingen, waarvan de belangrijkste aan de orde komen in Ryckeboer (1987). | ||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||
Contactlinguïstische aspectenDe taalvermenging is vaak door de Frans-Vlamingen als een minderwaardige ‘verbastering’ van hun taal ervaren. Dat was reeds zo voor de 18e-eeuwse Kasselse schoolmeester Andries Steven, auteur van een veel gebruikt taalhandboek, evenals voor de 19e-eeuwse onderwijzer uit Armboutscappel M. Blomme, die zich beiden over die ‘taalverbastering’ beklagen of er zich voor schamen (Ryckeboer 1983a en 1989). Het feit dat de administratie al vroeg na de annexatie gedeeltelijk en later ook volledig is verfranst, heeft o.m. meegebracht dat alle plaatsnamen in de regio, althans in de geschreven taal, in hun Franse of verfranste vorm werden gebruikt. De weerslag daarvan in het locale Vlaamse dialect werd onderzocht, gekoppeld aan hypotheses over de contactbevorderende of contactbelemmerende aspecten van geografisch-historische entiteiten (Milis-Ryckeboer 1985). Daartoe werd door de twee auteurs een lijst opgesteld met de Franse namen van historische en actuele landstreken, van waternamen, bosnamen en plaatsnamen in de regio (met uitsluiting van Frans-Vlaanderen zelf). Die namen werden voorgelegd aan informanten van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten met de vraag ze te vertalen naar hun Vlaamse dialect. De antwoorden werden door de historicus Milis ook vergeleken met historisch gangbare Nederlandse benamingen. Het onderzoek toont aan dat het voortleven van oude Nederlandse benamingen sterk gebonden is aan locale en regionale contacten en contactmogelijkheden. Zo blijken veel Nederlandse namen slechts bewaard te zijn, als ze in de onmiddellijke omgeving van de sprekers voorkomen, of als er een gecontinueerd cultuurcontact in het spel is. Dat verklaart b.v. het voortleven in het Frans-Vlaamse dialect van Nederlandse namen als Atrecht, Kamerijk, Dowaai, Kales, Sint-Omaars, Ariën en Rijsel, allemaal steden die voor het leven van de Frans-Vlamingen relevant waren, terwijl de in België levende Nederlandse namen voor grensplaatsen als Komen, Waasten, Tourkonje en (verouderd) Robaais daar alleen met hun Franse tegenhanger bekend zijn. Die plaatsen waren immers vrij ver afgelegen en historisch of economisch minder belangrijk voor hen. Bovendien wees het onderzoek uit dat bij tweetaligen verschillende taalcodes binnen één woord op verschillende manieren vermengd kunnen worden. Dat bleek o.m. uit de ‘vertaling’ van sommige Franse namen, waarbij de taalinterferentie zich in verschillende mate en in verschillende taalcomponenten binnen hetzelfde woord afspeelde (Milis-Ryckeboer 1985). Een typisch voorbeeld daarvan leveren de hybride vormen Onare en Olare voor Saint-Martin-au-Laërt. In beide vormen is het Franse au [o:] overgenomen en proclitisch bij de naam gevoegd. In de eerste vorm is de oude casus -n van het Nederlands lidwoord Den Aard bewaard gebleven en in beide vormen de datiefuitgang -e van ‘in/op den aarde’. De intervocalische deletie van van de -d- in dit geval beantwoordt nog aan een Vlaamse dialectontwikkeling (vgl. eerappel < eerdappel) en is homofoon aan de actuele Franse uitspraak van Laërt, nl. [la:r]. | ||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||
Voorlopige indicaties over de Franse taalinterferentie in het Vlaamse dialect in Frans-Vlaanderen kan men lezen in Ryckeboer (1977). Een grondiger onderzoek naar die taalinterferentie en vooral de grammaticale integratie van het Franse leengoed in het Vlaamse dialect is onder mijn leiding gedaan in de scriptie van R. Vandenberghe (1995)Ga naar voetnoot5 en zal het onderwerp uitmaken van een latere publicatie. De historisch ruimere aanwezigheid van het Nederlands in de regio Nord - Pas-de-Calais is ook nog af te lezen uit de aanwezigheid van heel wat Nederlandse lexicale elementen in de Noord-Franse dialecten en het Noord-Franse regiolect (Ryckeboer 1997 - in deze bundel).
De studie van het taalcontact met het Nederlands in de Noord-Franse dialecten was tot voor kort sterk belemmerd door een tekort aan voldoende gelocaliseerde gegevens. Door het verschijnen van het eerste deel van de Atlas linguistique et ethnographique du Picard in 1989 en van een dialectmonografie over de driehoek Calais, Grevelingen, Sint-Omaars van de hand van Denise Poulet in 1987 is dat euvel grotendeels verholpen. Uit deze nieuwe bronnen - aangevuld met enkele oudere - heb ik een groot aantal woorden van Nederlandse origine gelicht. Door hun geografische verspreiding te toetsen aan hun historisch voorkomen wordt een beter licht geworpen op het historisch taalcontact, de diachronie en diastratie van de taalomschakeling en de aard en omvang van het Nederlands substraat in de dialecten en het regiolect van Nord - Pas-de-Calais.
Hierbij worden verschillende categorieën van ontleningen aan het Nederlands behandeld. Het betreft achtereenvolgens:
Bij dit alles is ook aandacht besteed aan taalsystematische invloed, met name aan morfologische parallellie met het Nederlands en aan speciale kustnederlandse eigenschappen van de ontleningen en hun eventuele parallellie met het Engels. | ||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||
Deze contactlinguistische analyse van de Noord-Franse dialectwoordenschat werpt een nieuw licht op de taalgeschiedenis van Noord-Frankrijk, speciaal op de historische aanwezigheid van het Nederlands aldaar. Ze werpt tegelijk heel wat vragen op die uitnodigen tot nader onderzoek.
Voor een overzicht van de opgenomen artikelen met opgave van de bron wordt verwezen naar de inhoudsopgave blz. 5. Andere publicaties van H. Ryckeboer die aanvullend of recapitulerend handelen over aspecten van het Nederlands in Noord-Frankrijk zijn:
| ||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||
|
|