Paradijsbloemen(1897)–A.H.M. Ruyten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Hoogere Wijsheid. De zon penseelde een regenboog Op marmerzuil en wand, En gleed als gloeiend goud voorbij 't Ivoor der afgodsbeeldenrij, Die prijkte aan iedren kant. Maximius zat op zijn troon In fellen zielestrijd. Zijn oog zag beurtlings heet en koud. Zijn keizerskroon was zwaar van goud, Zijn hart van woede en spijt. 't Was gistren offerdag geweest, Een feest voor 't gansche land. De Keizer zelf was offeraar, En bracht den goden aan 't altaar Hun bloedige offerand. Een maagd had bij 't altaar gestaan, Doch nam geen deel aan 't feest; En na den dienst en de gebeên [pagina 62] [p. 62] Was zij den Keizer na getreên Vol moed en onbedeesd. Zij had gesproken: ‘Caesar, hoor Wat ik u zeggen zal! Daar is één God slechts, Keizer, één! Uw macht ontleent ge aan Hem alleen, Den Schepper van 't heelal!’ - Maximius zat op zijn troon, En om hem heen een krans Van vijftig Wijzen uit de stad.... Doch haar, die vóór zijn zetel trad, Bestraalde hooger glans. 't Was Catharina, de eedle maagd, Nu strijdster en heldin; Zij stelde zich voor Christus' leer Ook tegen vijftig in de weer, En trad het strijdperk in. De heidnen pleitten en de maagd Om beurten keer op keer. Gedachten vlogen af en aan, Elkander kruisend op heur baan Als bliksems heen en weêr. In 't einde zweeg de heidenschaar, En Catharine alleen [pagina 63] [p. 63] Sprak als Verwinster in den strijd: ‘Erkent dat ge overwonnen zijt! Mijn God is God alleen!’ ‘'t Is vloek en leugen!’ kreesch de vorst, ‘Vermeetle, u wacht de dood...!’ - Doch vijftig riepen eensgezind: ‘O God der Christnen, Gij verwint! En Gij alleen zijt groot!’ - Vorige Volgende