Paradijsbloemen(1897)–A.H.M. Ruyten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] St. Gerlacus. Hij was zoo lange jaren Dezelfde pelgrimsbaan Naar de oude Bisschopsveste Door wind en weêr gegaan. Hij had zoovele malen Aan d'overkant der Maas Geknield, gezucht, gebeden Op 't graf van Sint Servaas. Hoe vaak had daar de vreugde Zijn dankbre ziel vervuld, Wanneer hij troost kwam zoeken, Volharding en geduld!... En nu... daar lag Gerlacus, Alleen en zonder hulp Op 't strooien boete-leger In de arme kluiz'naarsstulp. En nu... daar lag Gerlacus; Geen priester aan zijn zij; [pagina 57] [p. 57] Hij voelde 't lichaam kwijnen En 't stervensuur nabij. Een blik vol weemoed wierp hij, Een langen blik naar 't West; Daar zocht het oog der ziele De aloude Bisschopsvest. ‘Mijn Heilige! ach,’ zoo bad hij, ‘Verkrijg mij één genâ: De laatste Sacramenten Voordat ik sterven ga!’.... Hij had de beê gesproken.... O Hemel! wie daar staat? Een grijsaard trad er binnen In schittrend plechtgewaad. Zijn hand droeg 't Brood des Levens, Zijn borst een bisschopskruis, En meer dan zonneglansen Verlichtten de arme kluis. ‘Ik ben het,’ sprak hij troostend, ‘Ik ben uw Sint Servaas, Beschermer dezer streken, Apostel eens der Maas....’ En 't Brood des Levens daalde Den stervende in het hart. ‘Heb dank, o Heere!’ sprak hij, ‘Voor 't heil dat mij gewerd!’ [pagina 58] [p. 58] Hoe schitterden zijn oogen! Wat blonk zijn wezen thans Als droeg zijn grijzen schedel Een kroon van zonneglans. ‘Kom, trouwe knecht! kom mede! Uw loon is ginds bereid,’ Sprak toen de heil'ge Bisschop, ‘In 't Rijk der eeuwigheid.’ Gerlacus' blik weêrkaatste Een hemel van genot. Toen sloot hij zachtjes de oogen; Zijn ziele was bij God. Vorige Volgende