Paradijsbloemen(1897)–A.H.M. Ruyten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Het H. Sacrament te Meersen. De brandklok klepte over 't dorp Met klagend angstgeluid; De dorpers liepen opgeschrikt En schuur èn woning uit. Zij gisten niet, zij vroegen niet, Doch lieten huis en werk; Reeds sloeg de vuur- en rookkolom Hoog uit het dak der kerk. De vlamme kronkelde om den nok En balken stortten saâm; Een rosse gloed brak knettrend uit Door deur- en vensterraam. En handenwringend stond het volk Naar 't schriktooneel te zien. Zij wilden wel maar konden niet Een hand ter redding biên. [pagina 49] [p. 49] ‘Wie redt het Heilig Sacrament?...’ Riep de oude dorpspastoor; ‘Ik kan niet meer... Genade, o God!... Wie breekt die vlammen door?’ En biddend zonk hij op de kniên, En 't gansche volk met hem: ‘O! redt het Heilig Sacrament!’ Riep hij met zwakke stem. Hij riep het beurtelings en bad... - Wat wijkt het volk uiteen? Daar komt een jongling aangesneld Met overhaaste schreên. Hij was op 't veld met paard en ploeg En zag den vlammengloed, En was toen ijlings naar het dorp Ter hulpe heengespoed. Hij hoorde 't roepen van de schaar, Haar bidden en geween, Drong door den muur van vuur en rook Naarbinnen en... verdween. ‘O God! sta hem genadig bij!’ Eén kreet was 't, één gebed. Wat duurden de oogenblikken lang!... Opeens: ‘Goddank! gered!’ [pagina 50] [p. 50] Zoo klonk 't... Daar kwam de jongeling Met kalme schreden weêr, Het Allerheiligste in de hand, En knielde eerbiedig neêr. In 't oog des grijzen dorpspastoors Weêrblonk een dankbre traan. ‘Neen, vader, de eer is niet aan mij; Ik heb mijn plicht gedaan; De vlammen weken voor mij uit, En Englen hielden wacht.’ - Toen spoedde hij weêr naar het veld; Zijn dagtaak moest volbracht. Doch toen hij weêr ter plaatse kwam, In 't harte vergenoegd, Was door een wondre onzichtbre hand Gansch de akker omgeploegd. Vorige Volgende