Paradijsbloemen
(1897)–A.H.M. Ruyten– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
Sinte-Clara.
De stormklok luidde door de stad;
Verschrikking heerschte alom.
Daarbuiten klonk het moordgetier
Van Sarraceen en soldenier
Van Freêrik's legerdrom.Ga naar voetnoot*)
En doodschrik heerschte in het konvent
Van Sinte-Damiaan,
Dat buiten poort en veste lag;
Want 't buitziek rot, dat niets ontzag,
Rukte op het klooster aan.
De zusters knielden in een kring
Voor 't Heilig Sacrament;
Heur snikken klonk door de kapel.
En doodlijk ziek lag in haar cel
De abdisse van 't konvent.
| |
[pagina 46]
| |
‘Mijn kindren, bidt,’ had zij gezegd,
‘De Heer verlaat ons niet.
Ons leven is in zijne hand.
Hij maakt des vijands hoop te schand.
Zijn heil'ge Wil geschiedt.’ -
‘Weg met dat heilig paapsch gespuis!’
Zoo galmde 't buiten steeds.
Het was een kreet van bloed en vuur....
De stormram beukte d'ouden muur
En 't bolwerk wankte reeds.
Het vloeken van den Sarraceen
Drong door tot het altaar.
Daar was het stil. Doch siddering
Met killen angst des doods beving
De vrome zustrenschaar.
Toen sprak de abdisse: ‘Kindren, leidt
Ook mij in 't hooge koor;
Bij God is 't veilig, en zijn kracht
Is sterker dan des vijands macht,
Maar - gaat met bidden door.’
Sint Clara nam van 't hoogaltaar
Het Heilig Sacrament:
‘O Jesus, die ons lijden ziet,’
Zoo bad ze, ‘Jesus, duld het niet,
Dat hunne hand U schendt!’
| |
[pagina 47]
| |
Zij droeg haar God aan 't brandend hart;
En heel de zustrenstoet
Schreed biddend met de abdisse voort
Tot in de wrakke kloosterpoort
Den vijand tegemoet.
Er krijschte een wraakschreeuw, rauw en heesch,
Die snerpte door de lucht....
En toen.... Ontzet en bleek en stom
Stond sidderend de legerdrom,
En deinsde en - - nam de vlucht.
|
|