Nieuw Lied-boeck genaemt den Maegdekrans Gevlochten ter eere ende tot vermaeck
(1712)–Jacobus de Ruyter– AuteursrechtvrijStemme: Van den wagen van Ronsse,
DIe suypers zijn, van brandewijn,
Behoort-men te beklagen,
Dat s' al door desen dranck,
Verkorten hunne dagen,
Want die soo debaucheert,
'T lichaem wordt gecorrumpeert,
Daerom met de dronckaerts niet verkeert,
Den dranck die doet hun sterven, bederven,
Wilt gy 't lanck leven erven,
Maeckt u bereydt, Tot soberheydt,
Set effen al uw' kerven,
Gy zult hier naer, Dan allegaer,
De saligheydt verwerven.
Den generael, Die wordt soo kael,
| |
[pagina 124]
| |
Hy heeft twee roode wangen,
Dit heeft den dranck gedaen,
Siet oft hy waer gehangen,
Want hy drinckt hem soo rondt,
En hy is soo ongesondt,
Want men siet de doodt op sijnen mondt,
Want hy begint te stincken, van drincken,
Magh op sijn sterf-dagh dincken,
Gaet naer de doodt, Met stappen groot,
Zal sijn confraters wincken,
Komt t' offerhandt, Die moet van kant
Alle gy droncke flincken.
Siet Pier Cornel, Die magh het wel,
Al is hy bleeck van wesen,
Door al den brandewijn,
Geen hop' van te genesen,
Hy moet oock naer het graf,
Want den dranck is al te straf,
Dronckaerts laet uw' suypen af,
Handen, voeten als bollen, Geswollen,
Met flerecijn gequollen,
Van al den dranck, hy is soo kranck,
En soo dick om te rollen,
Van den annijs, Elck teirt om prijs,
En t' huys komen sy grollen.
Den capiteyn, Die is chagrein,
Moet oock naer nobis reysen,
Soo voos gelijck een raep,
Wilt dit wel over-peysen,
Al die den dranck useert,
En soo veel hier debaucheert,
Denckt hoe g' uw' lichaem corrumpeert,
Alpherts en sergeanten, 'T zijn quanten,
En wevers oock van wanten,
Dees dronckaerts groot, gaen naer de doodt,
Suypen ten allen kanten,
Die drinckers, Van brandewijn,
Sy worden goed' kalanten.
| |
[pagina 125]
| |
Den lieutenant, Moet oock van kant,
Hy heeft hem rot gedroncken,
Door al den vuylen dranck,
Heeft langen tijdt gestoncken,
Eylaes! den armen gast,
Heeft al sijn schijven deur-gepast,
'T is tijdt dat hem de doodt verrast,
Hy is in droevigh leyen, By teyen,
Hoe magh hem dat nu greyen?
'T is al verteirt, En op-gesmeirt,
Noch kan hy hem niet meyen
Van al den dranck, Is hy nu manck,
Wie kan hem nu bevreyen?
Den corporael, Is van een quael
Op straete doodt gevonden,
Subijt op eenen nacht,
Te lijck gy half-gesonde,
Dit heeft den dranck gedaen,
Dronckaerts wilt ten offer gaen,
Neemt hier al exempels aen,
Gy mannen ende vrouwen, wilt schouwen,
En u van 't suypen houwen,
Soo komt gy niet, In swaer verdriet,
In droefheydt, druck oft rouwe,
'K bidd' u houdt maet, Wilt overdaedt
En debaucheeren schouwen.
Komt hier suypers van Bier en Wijn,
Die geirne vrolijck wesen,
Peyst op de pijn, Van 't flerecijn,
Dat m' u noyt kan genesen.
|
|