| |
| |
| |
Ter inleiding
Tien eeuwen roem en deernis
Vlaanderen is geboren in de zilte baaierd van de middeleeuwen. Duizend jaar geleden.
Nog duizend jaar vroeger leefden, verspreid in de streek tussen Maas, Schelde en Noordzee, volksstammen van Keltische oorsprong. Onder Romeins gezag gebracht, door Latijnse wetten en zeden bijgeschaafd, kwamen zij in contact met invallende Germaanse - vooral Frankische - stammen. Er werd gevochten en vrede gesloten, gefeest en getrouwd. De zoveelste vermenging van mensen, talen en gewoonten, waaruit - na het roemloze vertrek van de verkalkte Romeinse bezetters en de afbrokkeling van hun maatschappelijke structuren - een nieuwe wereld groeide van leidende mannen: prelaten in primitieve abdijen, en baronnen die houten burchten bouwden met grachten en ruwe wachttorens. Die nieuwe elite verwierf macht over de zwakkeren in de onmiddellijke omgeving, de kleine boeren, die bescherming vonden bij de Heer, in ruil voor arbeid en voedsel, en die soms gewapende mankracht ter beschikking stelden, wanneer hun Heer zich verveelde en daarom een naburige baron ging plagen of beroven, of zelf in de verdrukking dreigde te geraken. Het was een harde wereld, schraal opschietend op het puin van Romeinse villa's en geschonden instellingen, nauwelijks in toom gehouden door de vermaningen en de banbliksems van monniken en missionarissen; een weinig bevolkte, bijgelovige, ongeletterde
| |
| |
maatschappij, omringd door bossen en onveilige wegen, en waarin de meest gewetenloze, de meest ambitieuze machthebber zijn invloed uitbreidde, dynastieën stichtte en een steeds ruimer stuk grondgebied onder zijn kroontje bracht. Het was de tijd van Hlodowic en diens nazaten, de Merowingen, die elkaar in haat beloerden en uitmoordden; de tijd van de Peppijnen en van Karel die voor een eerste opleving zorgden, in de Teutoonse wouden de Christus over Wodan deden zegevieren, en in de zonverschroeide vlakten, aan de voet van de Pyreneeën, waar Roeland stierf, de schok van de Islam gingen opvangen. Het waren mannen van bij ons: Hlodowic startte zijn rijk te Doornik; Karel verbleef bij voorkeur tussen Maas en Rijn, tussen Nijmegen, Aken en Herstal. Zij waren de gouden grootheid van Rome niet vergeten en droomden, in de arduinen zetels van hun ruige kastelen, van een hersteld Imperium en van de Keizerskroon, maar de donkere vloed van hun voorvaderen had veel vernietigd en de nieuwe feodale piramide was broos en trilde gemakkelijk. Ook hun werk en hun kroon zouden telkens weer worden bedreigd door invallen en plundertochten.
In die jaren van geweld en overlevingsdrang gebeurde het dat, dicht bij de Noordzeekust, te midden van venen en moerassen, omstreeks het jaar 900, een van de kleinere leenmannen die er in de naam van de Frankische koning het gezag uitoefenden, de sprong waagde en zich loswrikte uit de Parijse greep.
Te Brugge, in de pagus flandrensis, zag de koninklijke ambtenaar, graaf Boudewijn, de kans schoon om, na een zoveelste inval van Noormannen, de verre koning te trotseren die hem trouwens niet was komen helpen. De Noormannen hadden het land verwilderd en ontdaan achtergelaten. Boudewijn aarzelde niet en trok het land naar zich toe.
| |
| |
‘Hij zag Vlaanderen ledig ... en nam Vlaanderen in bezit...’ De Vlaamse graaf stond sterk in zijn domein, want te Parijs zaten de Karolingen verstrikt in de ruzie. Zij waren zwak en intrigeerden. De graaf die wist wat er aan het hof gebeurde, speelde de vijandige fracties tegen elkaar uit en kon aldus gestadig zijn territorium in zuidelijke richting uitbreiden. Spoedig ging Parijs beseffen dat het moest rekening houden met het expansieve graafschap dat, tussen de zee en de Schelde, aanspraak maakte op grotere vrijheid en een eigen politieke koers begon te varen. Het graafschap ontsnapte weliswaar niet aan crisissen, maar uiteindelijk gelukten de graven er steeds in de conflictsituatie te beheersen.
In het lage land, doorsneden met brede rivieren, en waarin de zeegeulen diep doordrongen, werkten de mensen hard. Zij legden moerassen droog, bouwden dijken, rooiden bossen en trokken wegen. Zij stapelden steen op steen, ter ere van God, en ontwierpen zuivere kerken, onsterfelijk in hun naakte schoonheid. De mensen vreesden het geweld en het noodweer en baden en hielden kermis. De vrouwen baarden vele kinderen en behielden er genoeg, opdat de bevolking kon aangroeien. En naast de zwijgende landbouwers kwamen pientere handelaars op, die ruilden, kochten en verkochten en, om hun beginnende welstand te beveiligen, hun huizen dicht bij elkaar gingen bouwen en stadskernen stichtten. Tussen de jaren 1000 en 1300 groeiden aldus de grafelijke steden Brugge, Gent en Ieper uit tot centra die voor hun tijd sterk en rijk waren, zenuwknooppunten van nijverheid en distributie, die in Europa hun gelijken slechts vonden in Noord-Italië.
Parallel met de ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen, maar met een vertraging van een eeuw, kreeg aan de andere oever van de Schelde, een tweede kerngebied langzaam gestalte. Uit de samenvoeging van kleine heerlijk- | |
| |
heden ontstond in de elfde eeuw het hertogdom Brabant, rond een centrale as, gevormd door de steden Brussel en Leuven.
Zowel het graafschap Vlaanderen als het hertogdom Brabant werden doorsneden door de - ten tijde van de Germaanse migraties naar Gallië ontstane en sindsdien nauwelijks meer verschoven - grens tussen de Romaanse en de Germaanse dialecten. Beide gewesten hadden hun Dietse en hun Waalse ‘kwartieren’, maar in de steden overheerste de Dietse of Nederlandse taal.
Geleidelijk ook ontstond nu een steviger sociale structuur, mede ontworpen door zelfverzekerde poorters of burgers, verenigd in gilden, ambachten en neringen. Elders sliepen de lage landen nog. Holland was een vochtige gouw van ruwe vissers. Maar Vlaanderen en Brabant telden mee in het Europese spreekkoor. In 1288 brak de hertog van Brabant, Jan I, te Woeringen de opdringende macht van de Keulse aartsbisschop en slaagde er aldus in het gebied tussen Maas en Rijn onder zijn controle te krijgen. Kort daarop, in 1302, duwden de Vlaamse steden op de Groeninge-kouter bij Kortrijk, het leger van de Franse koning op beslissende wijze terug.
Zo werd de basis gelegd voor de opgang van de twee grote Zuidnederlandse kerngewesten. Zij waren reeds in de dertiende eeuw militair en economisch sterk, politiek invloedrijk, en de cultuur kon er openbloeien in minnezangen, legenden, statige huizen en kathedralen. Het waren gewesten, waar de mens vrij mocht ademen. De Nederlandse tradities van verdraagzaamheid en humanisme begonnen wortel te schieten. Terwijl de Franse koning zijn centraliserend bewind strak uitbouwde en de feodale versnippering in Duitsland leidde tot de opkomst van honderd-en-een prinselijke despootjes, schafte Brabant in 1248, als eerste vorstendom in Europa, over zijn hele grondgebied de lijfeigenschap af. Nog in Brabant ontstond in 1312 met de keure van Korten- | |
| |
berg een vorm van democratische volksvertegenwoordiging, en in 1356 werd met de Blijde Inkomst een echte grondwet afgekondigd, die geldig zou blijven tot het einde van de achttiende eeuw. Dit charter erkende het bestaan van de Staten van Brabant, waarin adel, steden en geestelijkheid vertegenwoordigd waren. Die Staten beslisten erover, of de ‘bede’ van de hertog om het toekennen van financiële kredieten, zou worden ingewilligd. Zonder de toestemming van de Staten mocht geen munt worden geslagen en mocht de hertog geen oorlog voeren. De Staten regeerden niet, maar de hertog was machteloos zonder hun medewerking. Voorts werd ook voor de individuele burger een stevige organisatie van gerechtelijke waarborgen uitgebouwd.
In Vlaanderen zorgden Brugge, Gent en Ieper van de veertiende eeuw af, collegiaal voor het bestuur van het graafschap. De ingezetenen van Vlaanderen waren ‘vrije lieden’. De oorkonden en vonnissen laten daarover geen twijfel bestaan. De feodale heer had nog maar een geringe greep op steden en burgers. De Gentse patricische koopman, Jakob van Artevelde, bedreef buitenlandse politiek, tegen graaf en koning in.
Ondanks de sociale woelingen en politieke dreigingen was het voor de levenskrachtige kerngewesten zomertij.
Maar de gouden herfst was niet meer ver-af.
| |
Het mislukte meesterwerk
Naarmate de middeleeuwen geruisloos overgleden in een meer gesofistikeerde tijd, schoven Vlaanderen en Brabant, zoals de omliggende vorstendommen, geleidelijk de invloedsen machtssfeer van het Bourgondische Huis binnen. Dit Huis straalde in de vijftiende eeuw een uniek prestige af en streefde naar de vorming van een grote bufferstaat tussen Frankrijk en Duitsland, van Friesland tot aan de Italiaanse Alpen.
| |
| |
De Bourgondische hertogen slaagden erin, door huwelijken en verdragen, heer te worden in de Nederlandse gewesten, die nochtans daardoor hun zelfstandigheid niet verloren. Zij kregen geen vreemd regime opgelegd. De hertog van Bourgondië was te Brugge graaf van Vlaanderen en te Brussel hertog van Brabant. De vrije burgers van de Dietse vorstendommen behielden hun keuren, al werden die weliswaar wat afgeknaagd door de Bourgondische drang naar eenmaking. De droom van de Grote Hertogen van het Westen zou echter geen werkelijkheid worden. De Franse koning was te sterk. In 1477 stierf de laatste hertog na een gruwelijke veldslag bij Nancy. De koning annexeerde Bourgondië en trachtte meteen vaste voet te krijgen in de Nederlandse gewesten. Daar was de reactie ongemeen scherp. De Staten grepen terug naar de oude structuren om zich af te zetten tegen het Franse imperialisme.
De westerse wereld beleefde een herfsttij.
De Staten-generaal van de Nederlandse gewesten dwongen de erfgename van de hertogen, de negentienjarige Maria van Bourgondië, een nieuwe keure af, het Groot Privilegie, dat de centraliserende instellingen, die de hertogen toch geleidelijk hadden weten in te voeren, met één pennetrek afschafte. Ook tegen de verfransingstendensen werd gerevolteerd: de streektaal werd uitdrukkelijk tot officiële taal uitgeroepen. In het graafschap Vlaanderen werd teruggekeerd naar het economisch protectionisme van de vorige eeuw.
De triomf van het regionalisme zou echter niet lang duren. Om zich beter te beschermen tegen de Franse expansiedrang deden de Staten hun jonge hertogin - die niet beter vroeg - huwen met de knappe Oostenrijkse Habsburger, Maximiliaan, ‘de laatste ridder van de christenheid’. Zo kwamen de Nederlanden echter in de maalstroom van de Habsburgse wereldpolitiek terecht.
Zij stonden dan op de drempel van de zestiende eeuw. De
| |
| |
eeuw van de meest dramatische wendingen in hun geschiedenis. De fiere, welvarende gewesten waren, onder de druk van gemeenschappelijke of toch verwante lotgevallen, dichter tot elkaar gegroeid. Vlaanderen en Brabant, en de jongere graafschappen Zeeland, Holland, Gelre, Loon, Artesië, Namen, Henegouwen, en ook het prins-bisdom Luik en het bisdom Utrecht, begonnen zelfs, nu en dan, neigingen tot familiair contact te vertonen. Onder de Habsburgse keizer Karel, geboren te Gent maar groot veroveraar en voorstander van een gecentraliseerde en geconsolideerde staat, groeide het besef dat zij, in het raam van het enorme wereldrijk, misschien wel een afzonderlijke belangengemeenschap vormden. Karel zelf zag het ook zo en bracht de Nederlandse gewesten samen in een aparte Bourgondische Kreits. Nog leefde wel het oude particularisme, maar daaronder kiemde een algemeen-Nederlands nationaal gevoel.
Tot een algemeen-Nederlandse staatsvorming zou het echter niet komen.
Onder de zoon van Karel, de Spaanse Habsburger Filips, aan wie de keizer zijn vorstelijke rechten over de provincies van de Bourgondische Kreits had overgedragen, brak een verscheurende crisis uit.
De middeleeuwen met hun vasthouden aan een wereldorde, waarin God en de kerk van Rome centraal stonden, behoorden tot de voltooid verleden tijd. Europa was een periode ingetreden van revolutionaire en verfrissende ontdekkingen, geografische maar ook intellectuele. De aarde bleek niet meer het middelpunt van de kosmos te zijn. Achter de oceanen reveleerden nieuwe continenten hun volkeren, hun culturen, hun schatten, waardoor de economie van het westen grondig gewijzigd werd en de verbeelding tomeloos op hol sloeg.
Een elite die al te lang gezwegen had, begon openlijk vragen te stellen en nieuwe morele en metafysische op- | |
| |
vattingen uit te testen. Zij nam de oude religieuze stellingen niet meer, die belichaamd werden door een Vaticaan, waarvan de geloofwaardigheid steeds meer in twijfel getrokken werd. Ook de staatkundige ideeën en systemen evolueerden, mede onder invloed van sterke monarchen, rechtsgeleerden en ministers.
In deze wereld van kritische dialogen, betere intellectuele communicatie, stijgende welvaart en herwaardering van de voorchristelijke oudheid, moest onvermijdelijk een klimaat van grotere verdraagzaamheid en geestelijke vrijheid groeien, dat de gevestigde machten met argwaan en onrust ging vervullen. Achter teveel waarden, waarop hun gezag gebouwd was, werden nu vraagtekens geplaatst.
Dat was ook - en vooral - zo in de Nederlanden, waar de nieuwe strekkingen een gastvrij onthaal en een vruchtbare voedingsbodem vonden. De autoritaire en katholieke koning Filips meende vanuit Madrid te moeten vaststellen, dat de hervormingsplannen die steeds meer aanhangers kregen, de politieke en kerkelijke grondslagen van zijn heerschappij dreigden te ondermijnen. Het zou niet bij een vaststelling blijven. Filips besloot de vernieuwingstendensen af te remmen en aan banden te leggen. Kroon en kerk zouden boven iedere kritiek verheven blijven. Het tribunaal van de Inquisitie kreeg de opdracht de ‘ketters’ op te sporen en te straffen. Er zou krachtig en duidelijk gestreefd worden naar een verspaansing van de Nederlandse instellingen. De hofkringen te Brussel werden dwingend verzocht van het Frans (sedert bijna anderhalve eeuw in gebruik in de leidende standen) over te schakelen op het Spaans.
Het was een oorlogsverklaring aan de vrijgevochten, liberale Nederlanden die niets voelden voor het gesloten, klerikale regime van de autocratische Spanjaard.
Nog werd er niet aan opstand en afscheiding gedacht. Nog hield de Nederlandse aristocratie vast aan de methode van
| |
| |
het diplomatieke beraad. Zij wilde loyaal blijven ten opzichte van de vorst en tevens de eigen aard van de Nederlandse instellingen vrijwaren. Een lang ogenblik leek de kans op een vredelievende regeling reëel. De kloeke landvoogdes, Margareta van Parma, die de mentaliteit in haar gewesten begreep, slaagde erin het agressieve beleid van haar eerste-minister, de Franse bisschop de Granvelle, te neutraliseren. Maar de ontspanning was van korte duur. Bevreesd voor het snelle succes van het protestantisme, deed Filips een genadeloze repressie invoeren, die voor vele tienduizenden aanhangers van het nieuwe geloof onmiddellijk doodsgevaar betekende.
Sterk beïnvloed door de humanistische gedachten van Erasmus en meer dan ooit bezorgd om de voortschrijdende verspaansing van het openbare leven, kwam ditmaal de adel wel in verzet. Er werd een ‘eedverbond’ gesloten en op 5 april 1566 ging de jonge graaf van Brederode, aan het hoofd van ruim driehonderd edelen, plechtig bij de landvoogdes aandringen op de afschaffing van de Inquisitie en de bijeenroeping van de Staten-generaal. Margareta liet weten dat zij de koning een verzachting van de kettervervolging zou voorstellen; inmiddels zou de Inquisitie weliswaar niet worden afgeschaft, maar de inquisiteurs zouden worden verzocht discreter op te treden. Na de plechtigheid bood Brederode een feestmaal aan, waarop voor de eerste keer de kreet ‘Vive le Gueux’ weerklonk, een tot op vandaag niet-verklaarde uitroep die echter de daaropvolgende jaren beroemd ging worden als verzamelteken van de anti-Spaanse opstandelingen.
De aangekondigde ontspanning zou fatale gevolgen hebben. De protestanten interpreteerden de nieuwe toestand als een virtuele erkenning van de godsdienstvrijheid.
Zij werden overmoedig, driest, en in augustus 1566 gingen benden van calvinistische heethoofden zo ver, dat in een aantal rooms-katholieke kerken de schatkamers werden
| |
| |
opengebroken, kostbare wiegedrukken vernietigd en oude beelden en schilderijen verwoest. Deze ‘beeldenstorm’ die vooral Antwerpen teisterde, maar ook kleinere steden in Vlaanderen en in de noordelijke provincies beroerde, verwekte een trauma in de opgeschrikte opinie, zowel aan het hof als bij de edelen. De landvoogdes greep streng in. Tegen de rebelse ketters werden troepen ingezet. Van de adel, de ambtenaren, de soldaten werd een onvoorwaardelijke eed van trouw aan de koning geëist. De aristocratie aarzelde. Goed-katholieke edelen beklemtoonden hun gehechtheid aan Spanje. De graaf van Egmont, een zeer populaire veldheer, legde de eed af. De prins van Oranje, de graven van Hoorn en Brederode weigerden. De militaire zuiveringsoperatie van de landvoogdes verliep echter gunstig en vrij spoedig bleek de situatie voor de Spanjaarden gered. Margareta hoopte op een verzoening en een koninklijke amnestiemaatregel. Filips dacht er anders over. Hij gaf de hertog van Alva bevel, met een leger van vurige, Spaanse soldeniers, naar de zeventien provincies op te rukken om er de laatste sporen van Nederlandse en protestantse eigenzinnigheid uit te roeien.
Alva kwam, en met hem de terreur. Egmont en Hoorn werden op de Brusselse grote markt onthoofd. Duizenden andere doodvonnissen werden voltrokken. Ruim honderdduizend burgers, vooral calvinisten maar ook katholieken, en ook heel wat edelen, verlieten de zuidelijke provincies om naar Holland en Zeeland uit te wijken, waar de Spanjaarden het koninklijke gezag niet konden herstellen en Oranje de leiding van het nationale verzet op zich had genomen. Een wanhopig-laatste poging om tegen Spanje een algemeen-Nederlandse verstandhouding te organiseren, was op 8 november 1576 de Pacificatie van Gent.
Opgevat als een pact, waarin de zeventien Nederlandse provincies elkaar bijstand beloofden, bleek de federatie reeds twee jaar na de afsluiting, machteloos tegen de koning,
| |
| |
wiens generaal, de briljante Alexander Farnese, met wapens en diplomatie, erin slaagde het zuidelijke gedeelte van de Nederlanden geleidelijk opnieuw onder controle te krijgen. Op 17 augustus 1585 rukte Farnese de stad Antwerpen binnen. Dezelfde dag begon een Zeeuws-Hollandse vloot van het onbezet gebleven noorden de blokkade van de Schelde.
Aldus kwam een einde aan de groei naar Nederlandse staatsvorming en mislukte het meesterwerk, waaraan graven, gemeenten, Staten, Bourgondiërs en ook keizer Karel, met zoveel energie en talenten, gewerkt hadden, en dat een model van nationale gemeenschap had kunnen worden. Op het ogenblik dat de eenheid definitief schipbreuk leed, waren de Nederlanden economisch nog niet één, maar tussen de Antwerpse wereldmarkt en de opkomende Hollandse havens lag reeds een vruchtbare wissel- en samenwerking in het verschiet. Cultureel vertoonden de provincies, ondanks regionale detailverschillen, fundamenteel hetzelfde gelaat. Er was een maatschappij in wording, waarin een nuchtere en nijvere burgerij harmonisch had kunnen samenleven met een volksverbonden adel, en waarin twee religies naast elkaar hadden kunnen bestaan in een geest van humanistische eerbied voor elkaars overtuiging.
Spaanse machtswil en religieuze onverdraagzaamheid sloegen de Nederlanden aan stukken.
De zeven noordelijke provincies werden een protestantse republiek die in 1648 bij de vrede van Munster als soevereine staat zou worden erkend. De overige vorstendommen werden de ‘katholieke Nederlanden’ en bleven voorlopig onder de Habsburgers.
| |
Ontreddering en stilstand
Over het zuiden trok een wolk. Een goed deel van de elite
| |
| |
die naar het noorden was uitgeweken, ging er mede de Gouden Eeuw inspireren en bijdragen tot de verrijking van de taal. Het zuiden was ‘trouw’ aan koning en Rome. Het had geen andere keuze. Holland, zoals de noordelijke republiek voortaan naar haar machtigste provincie zou worden genoemd, rouwde niet om de scheuring van de Nederlanden. Door de sluiting van de Schelde was de haven van Antwerpen gewurgd. De Hollandse reders en kooplieden maakten er gebruik van om de eigen expansie, met zeldzame taaiheid, te organiseren, en zonder nog om te kijken naar de minder gelukkige stamgenoten.
In de katholieke kernlanden bloeide, onder Albrecht en Isabella, nog even de barok, maar geleidelijk trad toch een grote stilte in. De stilte van politieke machteloosheid, berusting, onverschilligheid, onmondigheid. De geestelijke spanning was gebroken. Terwijl de Nederlandse cultuur ten noorden van de grote rivieren op sterke draagvlakken kon steunen, geraakte zij in het zuiden lelijk in de verdrukking. De stenen van de kathedralen brokkelden af. De perkamenten handschriften geraakten zoek. Er waren geen grote schrijvers meer. De evolutie naar een soepele, algemene Nederlandse omgangstaal bleef steken; de dialecten overheersten en vergroeiden tot straattaal.
De zuidelijke Nederlanden werden het slagveld van Europa, waar Franse troepen tegen diverse coalities kwamen strijd leveren. In die frivole ‘guerres en dentelles’ voerden adellijke officieren met kanten kragen dronken huurlingen aan, die plunderden en verkrachtten en de dorpen terroriseerden.
In de steden vegeteerde een lauwe burgerij, die in haar bovenste lagen verfranst was. Haar verwijdering van de volkse, Dietse taal was al veel vroeger ingezet. Reeds in de middeleeuwen heerste er een pro-Frans snobisme. (In het verhaal Van den Vos Reinaerde werd gespot met het hondje Courtois dat Frans klapte...) De Bourgondiërs zorgden als
| |
| |
Franse prinsen voor een sociaal en cultureel klimaat dat bijzonder gevoelig was voor alles wat in Frankrijk gebeurde. De vestiging van invloedrijke en kapitaalkrachtige landvoogden, prelaten, hoge ambtenaren te Brussel en in andere Zuidnederlandse steden - welke elite haast uitsluitend franstalig was - beïnvloedde het taalgebruik van de Dietse bevolkingsgroepen, die direct of indirect met deze leidende standen in aanraking kwamen. Trouwens, ook de edelen die tegen de koning van Spanje opstonden, gebruikten bij voorkeur het Frans. Deze taal was toen reeds zo diep geworteld, dat de poging van Filips om een Spaanssprekende elite in het leven te roepen, nooit een ernstige kans maakte.
In de zeventiende eeuw sijpelde de verfransing verder door. De lagere burgerij sprak in de huiskring een onverzorgde gewesttaal, op straat en in haar sociale relaties Frans. Het was een gevaarlijke bedreiging voor het Dietse karakter van de zuidelijke Nederlanden.
Elders in Europa vormde het bestaan van een nationale cultuur een stevig tegengewicht voor de Franse culturele expansie. Tegen de propaganda van ‘le siècle français’ zouden die nationale culturen antistoffen produceren. Maar in onze gewesten ontbrak het tegengewicht. Daar heerste een vacuüm. Niemand bood weerstand aan de opdringende verfransing, die uitging van de elite en kon steunen op de nabijheid van de oude Waalse vorstendommen, die steeds dicht met Vlaanderen en Brabant hadden geleefd en nu mede behoorden tot ‘les pays bas catholiques’.
In het midden van de achttiende eeuw kwamen Franse legers onze - inmiddels onder het gezag van de Oostenrijkse Habsburgers verzeilde - provincies voor een drietal jaren bezetten en ook dat was niet bevorderlijk voor de culturele gaafheid van het zuiden.
Van de taalverwante republiek was geen steun te verwachten. De Hollandse vuist hield onze gewesten economisch
| |
| |
in haar dodende greep. De gewezen lotgenoten waren vergeten of, erger nog, werden misprezen. Het Barrière-Tractaat van 1715 had ze virtueel onder de militaire voogdij van Holland geplaatst, dat tot 1785 garnizoenen zou leggen in enkele belangrijke steden. Grote stukken van Vlaanderen waren overigens aan Frankrijk verloren gegaan. Het was precies of de zuidelijke Nederlanden hun ziel verloren hadden, niet meer geloofden in een eigen toekomst, en berustend zaten te wachten op ergens een definitieve assimilatie die meteen ook het einde van hun bestaan als Dietse volksstam zou betekenen.
In de tweede helft van de achttiende eeuw trilde er nochtans opnieuw enige beweging. De miserie van de Europese oorlogen scheen wat geluwd. In de stilte van de steden, vooral in Brabant, luisterden opmerkzame mannen naar de geluiden van een nieuwe tijd, naar de boodschap van de Aufklärung. Met boeken uit Parijs en uit Duitse universiteitssteden werden ook gedachten geïmporteerd, die ingrijpende hervormingen aanmoedigden en voor mogelijk hielden. Biezonder opvallend was de belangstelling voor de natie, het volk, de eigen taal, het recht om - tegen de traditionele dynastieke machten in - de ‘nationale’ waarden voorrang te geven.
De confrontatie met de nieuwe gedachtenstromingen werd vergemakkelijkt door het klimaat van gematigd liberalisme, dat keizer Jozef II, de ‘verlichte despoot’, in het leven riep om in zijn rijk, en ook in de katholieke Nederlanden, hervormingen door te voeren die voor de enen nog te conservatief bleven, voor de anderen te ver vooruitliepen. Er kwam, hoe dan ook, een begin van intellectuele verademing. En meteen een eerste, verrassend protest tegen tweehonderd jaar culturele achterstelling...
In 1788 immers, het jaar vóór de Franse Revolutie, publiceerde de Brusselse advocaat J.B.C. Verlooy, een telg uit
| |
| |
een Kempens boerengezin die spoedig naar voor zou komen als een van de revolutionaire liberalen van zijn tijd, een merkwaardige Verhandeling op d'Onacht der Moederlijke Tael in de Nederlanden.
In dat eerste, gezaghebbende en goed geschreven boek over de verwaarlozing van het Nederlands in de zuidelijke provincies, werd door Verlooy scherpe kritiek geuit op het systematische doordringen van de Franse taal en, met krachtige argumenten, gepleit voor een eerherstel van de volkstaal. Het essay eindigde met een oproep tot alle Nederlandstaligen om - over de staatkundige scheiding heen - samen te werken op het gebied van taal en cultuur. Het was een eerste, nog eenzame pleidooi. Het zou later een grote, historische betekenis krijgen in de verdere ontwikkeling van de nationale bewustwording der Vlamingen. Maar alvorens anderen op het betoog gingen inhaken, zou er nog heel wat gebeuren. Zouden de zuidelijke Nederlanden tegen nieuwe, schokkende uitdagingen opbotsen...
| |
Bijna verfranst
In 1789 viel in Frankrijk het ancien régime in gruizementen. De revolutie schakelde een eeuwenoud koningshuis uit en verleende de bourgeoisie een voorheen nooit gekende vrijheid, die zij in de loop van de volgende honderd jaar erg zou misbruiken.
Nog in 1789, enkele maanden voor de val van de Bastille, stonden ook de katholieke Nederlanden op tegen hun vorst. De progressieve Jozef II had nochtans hard zijn best gedaan om de provincies op de been te helpen. Hij had een einde gemaakt aan de Hollandse garnizoenen en het Barrière-Tractaat; had (tevergeefs) getracht de blokkade van de Schelde te breken; had de godsdienstvrijheid hersteld; had de macht van de geestelijkheid wat aan banden gelegd. Tenslotte had hij ingegrepen in de oude administratieve en
| |
| |
gerechtelijke instellingen en ze grondig gecentraliseerd. Dat laatste zou hem zeer kwalijk worden genomen door de Staten van Brabant, die openlijk in oppositie gingen. De keizer wilde daarop wel iets toegeven, maar dat kon de malcontenten niet bedaren, die in twee, zeer verschillende fracties ten strijde trokken. De conservatieven verweten de Keizer de traditionele Staten te willen vernietigen; deze ‘statisten’ werden aangevoerd door de Brusselse advocaat Henri van der Noot die kon steunen op de hogere clerus en de dekens van de gilden. Zij stonden vrij sterk in Brabant en speelden met de gedachte van een onafhankelijk zuiden, dat eventueel zou aanleunen bij de noordelijke republiek. De andere oppositiegroep werd gevormd door liberale democraten, die oordeelden dat de keizerlijke hervormingen nog te schuchter bleven. Hun leider was de (insgelijks Brusselse) advocaat Jan Frans Vonck, die kon rekenen op J.B.C. Verlooy en gewonnen was voor de ideeën van de Franse revolutie.
De beslissing van Jozef II om de Staten van Brabant te hervormen, stak het vuur aan de lont. De Staten weigerden de beslissing te registreren. De reactie bleef niet uit: de keizer ontbond de lastige Staten en hief meteen de oude keure der Blijde Inkomst op. Brutaler kon het wel niet. De beroering was dan ook groot. Zij nam de vorm aan van een ‘Brabantse omwenteling’ die de zwart-geel-rode kleuren van het oude kernland in top voerde. Ook de andere gewesten kwamen in beweging. Tussen de historische vorstendommen Vlaanderen, Brabant en Henegouwen bleek duidelijk een gevoel van gemeenschappelijke lotsbestemming te zijn gegroeid. Ook het prins-bisdom Luik dat nooit tot de Nederlanden had behoord en de jongste twee eeuwen sterk Frans was gaan voelen, leefde de revolutie der Brabanders mee.
Aanvankelijk leek het succes gewaarborgd. Een legertje van de Staten verjoeg de schaarse troepen van de keizer,
| |
| |
die op dat ogenblik last had met de Turken en dus niet direct kon terugslaan.
Toch kwam het niet tot de verhoopte onafhankelijkheid. Statisten en Vonckisten verschilden te erg van mening over de structuur van de toekomstige instellingen. Alleen de kerngebieden Vlaanderen en Brabant voelden iets voor een nieuw en eigen staatsbestel; Luik aarzelde. Er was op dat ogenblik nog geen echt nationaal gevoel. Het kwam wel tot de uitroeping van de Etats Belgiques Unis, maar het was een erg broze constructie. De Staten wilden de federatie enkel aanvaarden voor de defensie en het buitenlandse beleid. Op alle andere gebieden werden provincialisme en particularisme gehandhaafd of hersteld. De Vonckisten waren diep ontgoocheld.
Toen kort daarop Jozef II stierf en zijn opvolger, Leopold, een vergelijk voorstelde, dat de zuidelijke provincies een niet-geringe autonomie toestond, werd dit door een meerderheid van Statisten afgewezen.
Kort daarop ging de Belgische federatie roemloos ten onder, meer nog door de onbekwaamheid van de aartsconservatieve Van der Noot dan door de terugkeer van de Oostenrijkse soldaten. De uren van het keizerlijke gezag waren niettemin geteld. Te Parijs had een natie de oorlog verklaard aan heel Europa. In 1792 vielen Franse troepen ook de Oostenrijkse Nederlanden binnen. Nog slaagden de legers van de keizer erin even terug te komen, maar in 1794 was het zo ver: Vlaanderen, Brabant en de andere provincies werden Frans rijksgebied.
Met de Franse bezetting die twintig jaar zou duren, stond het volk in de zuidelijke gewesten voor de grootste uitdaging, die ooit op zijn voortbestaan als nederlandstalige gemeenschap had gewogen. De vervreemding van het centrale en toonaangevende Nederlandse cultuurmilieu, begonnen na de scheuring in de zestiende eeuw, was immers
| |
| |
blijven voortduren tot aan de komst van de Franse legers. Onder het Habsburgse regime was geen nationaal gevoel gegroeid, dat de verfransing had kunnen tegengaan. Adel en burgerij hielden hun antennes op Frankrijk gericht. Het kleine volk leefde benepen en haast ongeletterd en hanteerde een uiterst gebrekkig dialect.
Zou dit volk zich nog lang tegen de totale opslorping in het prestigieuze Franse rijk kunnen verzetten? Aanvankelijk zette de publieke opinie zich nog wel af tegen de ‘sansculotten’ die zich gedroegen als vijanden van godsdienst en geloof. Maar afkeer en wrok waren geen wapens tegen de grondige en snelle assimilatie-politiek van de Fransen. De oude vorstendommen - laatste restanten die herinnerden aan de Nederlanden - werden afgeschaft en vervangen door departementen. Administratie en onderwijs werden op Franse leest geschoeid.
In Luik en Henegouwen leverde de annexatie geen grote moeilijkheden op. In Brabant bleef men eerst nogal stug op de vlakte. Einde 1798 flakkerde er gedurende een tweetal maanden een ‘boerenkrijg’ op. Het was geen echte oorlog. Veeleer een maquis van jongens die geen legerdienst wilden. Een genster die geen brand zou veroorzaken. De repressie sloeg hard toe. Dan trad de berusting in.
Napoleon werd keizer en maakte een einde aan het antichristelijk beleid van de republikeinen. Hij zorgde voor een economische opleving en opende de Schelde. Maar de verfransing werd voortgezet. Alle officiële akten, documenten en geregistreerde stukken werden geleidelijk eentalig Frans. Op de openbare gebouwen prijkten alleen Franse opschriften. In de Zuidnederlandse gemeenten werden de straatnaamborden tweetalig; zij zouden het blijven tot 1932...
En ook Vlaanderen en Brabant kapseisden nu in de Franse wereld. Voor hun leidende standen gebeurde het zonder enig bezwaar: zij waren rijp voor het Franse staatsburgerschap.
| |
| |
Na twintig jaar Frans regime lag het fundament gereed om, in twee generaties, het Dietse zuiden helemaal in de Franse wereld te doen opgaan.
Zo ver kwam het tenslotte niet. Toen de krijgskansen voor Napoleon minder gunstig werden, groeide opnieuw antipathie voor het keizerrijk. De reactie was wel minder heftig dan in de overige bezette gebieden in Europa, maar toch stremde de assimilatie. Vooral het opeisen van zovele jongens voor de leeg bloedende Franse legers, scherpte de ontevredenheid aan. Dan volgden, als in een wervelstorm, de gebeurtenissen elkaar snel op: de ineenstorting van het rijk, de verbanning van de keizer naar Elba, de terugkeer der honderd dagen, en in 1815: Waterloo.
Het einde van een lange en grauwe periode, waarin de zuidelijke Nederlanden nooit de kans hadden gekregen een eigen nationaal leven te ontwikkelen.
...Het begin van hun opstanding...
|
|