Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen
(1863)–Jan van Ruusbroec– AuteursrechtvrijDe impedimentis verae contemplationis. C. VI.Want vele menschen werden bedroghen
Dat si no scouwen, no onwise vinden en moghenGa naar voetnoot(2).
Die menschen hebben alle hinder,
Die noch scouwen no onwise en connen vindenGa naar voetnoot(3):
10[regelnummer]
Die menichfoudich sijn van herten,
En̄ andere menschen nauwe merken;
Die vremde sorghe draghen
Ten vrienden en̄ ten maghen,
En̄ haers selfs noetorftGa naar voetnoot(4) besorghenGa naar voetnoot(5),
15[regelnummer]
Die rijcheit Gods blivet hem verborghen.
Voirsienighe besceydenheid is goet.
Die vele sorghet, hi is onvroetGa naar voetnoot(6).
Uutkeer in een sinlic leven
Beneemt ghewarich ynnich pleghenGa naar voetnoot(7).
20[regelnummer]
Die den sinnen van buten sijn ghenoech,
Si en vinden binnenGa naar voetnoot(8) gheen ghevoech;
Van buten tragheGa naar voetnoot(9) en̄ onbereet,
Van binnen ongheordent in lieve, in leet.
| |
[pagina 18]
| |
Al moghen dese dinghen sijn sonder dootsonden,
Si lettenGa naar voetnoot(1) den mensceGa naar voetnoot(2) te comene in sinen grondenGa naar voetnoot(3).
Die sijn verbeeldet in vremden dinghen,
Si en moghen no scouwen, no onwise vinden.
|
|