Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen
(1863)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Dat boec vanden twaelf beghinen.Sententiae duodecim de amore Jesu. C. I.Het satenGa naar voetnoot(1) ‧xij‧ Beghinen,
Ieghewelke in haerGa naar voetnoot(5) ghedachte:
Nu prisen wiGa naar voetnoot(6) die minne;
5[regelnummer]
Si es suete inden beghinne,
Ende utermaten sachteGa naar voetnoot(7).
| |
[pagina 2]
| |
Die ierste sprac:
Jhesus minne wil ic draghenGa naar voetnoot(1),
God gheve my die crachte.
Met rechte selenGa naar voetnoot(5) wine minnen,
5[regelnummer]
DienGa naar voetnoot(6) wi soe edeleGa naar voetnoot(7) kinnen,
Ende soe hoghe van gheslachte.
Die ander sprac:
Ic souden gherneGa naar voetnoot(8) minnen,
WisticsGa naar voetnoot(9) hoe beghinnen;
Hi is my verborghen.
10[regelnummer]
MineGa naar voetnoot(10) herte is menichfoudich;
Ic biechte dicke, ic gheve my scoudichGa naar voetnoot(11):
Altoes leve ie in sorghen.
Die derde sprac:
Hi quam teGa naar voetnoot(12) my ocht ware een santGa naar voetnoot(13),
En̄ leydetGa naar voetnoot(14) my scone te vorenGa naar voetnoot(15).
| |
[pagina 3]
| |
Nu vliet hi van my als een truwantGa naar voetnoot(1);
My en maechsGa naar voetnoot(2) niet meer behorenGa naar voetnoot(3).
Ic volghe hem na al dat ic machGa naar voetnoot(4).
Hi en is niet vroet, die loeftGa naar voetnoot(5) den dach
5[regelnummer]
Eer hi die avenstondeGa naar voetnoot(6) siet
Socte ende saechteGa naar voetnoot(7).
Die vierde spracGa naar voetnoot(8):
Jhesus minne heeft my bedroghen;
Herte en̄ sin is my ontoghen,
En̄ ik en weetetGa naar voetnoot(9) wien claghen.
10[regelnummer]
Hy teert op my nacht en̄ dachGa naar voetnoot(10);
Hy eyscht my meer dan ik vermachGa naar voetnoot(11):
Dit sijn onghelike ghelagheGa naar voetnoot(12).
| |
[pagina 4]
| |
Die vijfte sprac:
Ic hadde onrecht, woudics mi belghenGa naar voetnoot(1)
Datmen mine miedeGa naar voetnoot(2) te voren niet en wilt gheldenGa naar voetnoot(3).
My en wondersGa naar voetnoot(4) niet:
Dat is dicke ghescietGa naar voetnoot(5),
5[regelnummer]
Die luttel wrachte,
Datmen hem luttel goedsGa naar voetnoot(6) brachteGa naar voetnoot(7).
Dit sprak die seste Beghine:
Wats hier gheseghetGa naar voetnoot(8)?
Wats hier ghevreghetGa naar voetnoot(9)?
Can Jhesus dus barenterenGa naar voetnoot(10)?
10[regelnummer]
Onse Beghinen sijn ontweghetGa naar voetnoot(11),
| |
[pagina 5]
| |
Dat si JhesusGa naar voetnoot(1) scandelizerenGa naar voetnoot(2).
Si sijn van woerden alsoe lichteGa naar voetnoot(3):
Si sprekensGa naar voetnoot(4) vele bet hare biechteGa naar voetnoot(5).
Die sevende sprac:
MireGa naar voetnoot(6) sielen hongher is soe groet,
5[regelnummer]
Al had ic al dat God ye gheboetGa naar voetnoot(7),
Dat en mochte my niet sadenGa naar voetnoot(8).
Hi en gheve hem selve, ic bin doot.
Minen ongheduereGa naar voetnoot(9) in sulker noot
En mach niemenGa naar voetnoot(10) gheradenGa naar voetnoot(11).
| |
[pagina 6]
| |
Die achtende sprac:
Her Jhesus is een soetGa naar voetnoot(1) conduutGa naar voetnoot(2),
Daer vloyet alle bliscap uut:
Ic houde met hem taverneGa naar voetnoot(3).
Hi is mine, en̄ ic bin sine:
5[regelnummer]
Mi en staetsGa naar voetnoot(4) niet tonberneGa naar voetnoot(5).
Hi is my ghegeven in mijn lot,
En̄ hi is my een soete notGa naar voetnoot(6):
Diene niet en craken die sijn sot,
Verweentheit is die kerneGa naar voetnoot(7).
10[regelnummer]
Al haddic over al ghebot,
Ic kose Jhesuse voir minen God:
Ic pleghe sijns soe gherneGa naar voetnoot(8).
| |
[pagina 7]
| |
Die neghenste sprac:
Her Jhesus minne heeft my ghelatenGa naar voetnoot(1).
Ic volghe hem na in vremden straten:
Aldus leve ic in dolenGa naar voetnoot(2).
Hadde ic voreGa naar voetnoot(3) yet, nu en heb ic niet;
5[regelnummer]
Daer omme lidic swaer verdriet:
Hi hevet mijn herte ghestolen.
Die tiende sprac:
Jhesus minne die is soe fijnGa naar voetnoot(4);
Si heeft vervult die siele mijn.
Hi scenct my sinen edelenGa naar voetnoot(5) wijn
10[regelnummer]
Altoes uut vollen tappenGa naar voetnoot(6).
DeusGa naar voetnoot(7)! hoe mochtic blider sijn,
Als hi my toent sijn scoen aenscijn,
En̄ ic drinke den edelen wijn?
Si hebben onrecht die quaet clappenGa naar voetnoot(8).
Die elſte sprac:
15[regelnummer]
Beghere ic yet, dats my oncontGa naar voetnoot(9);
Want in onwetene sonder gront
| |
[pagina 8]
| |
Heb ic my selven verlorenGa naar voetnoot(1).
Ic bin verswolghen in sinen mont,
In een abijs al sonder gront:
Ic en machGa naar voetnoot(2) niet weder comenGa naar voetnoot(3).
Die twelfte Beghine sprac:
5[regelnummer]
Altoes wel doenGa naar voetnoot(4) datsGa naar voetnoot(5) die wille mijn,
Want minne en mach niet ledich sijnGa naar voetnoot(6).
DoghedeGa naar voetnoot(7) pleghen in rechter trouwen,
En̄ boven doghedenGa naar voetnoot(8) Gode bescouwen,
Dat ist dat ic prise.
10[regelnummer]
Staren in die Godheit fijn,
Versmelten inder mynnen aenscijn,
Altoes van minnen dronken sijn,
Dat is ene edele wiseGa naar voetnoot(9).
BlivenGa naar voetnoot(10) wi te gadere onderlinghe,
15[regelnummer]
En̄ spreken altoesGa naar voetnoot(11) van hemelscen dinghen:
Dat is een edel leven.
Onse hemelsche Vader heeft ons ghemint;
Hi hevet ons sinen Sone ghesintGa naar voetnoot(12):
Dien hevet hi ons ghegheven.
| |
[pagina 9]
| |
Hi hevet ons met sire doot verloestGa naar voetnoot(1);
Dat is ons eenGa naar voetnoot(2) ewich troest.
Hem selen wi levenGa naar voetnoot(3),
Ende bidden onsen hemelschen God
5[regelnummer]
Dat wi volbringhen sijn ghebod
Altoes te sinen loveGa naar voetnoot(4);
Dat wi in desen jammeren daleGa naar voetnoot(5)
Verwinnen moetenGa naar voetnoot(6) die helsce qualeGa naar voetnoot(7),
Ende comen tot sinen hove.
|
|