Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
(1861)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 239]
| |
Van der gaven der smakender Wijsheit. C. XXXIII.1Die sevende godlike gave dat is ene smakende WijsheitGa naar voetnoot(1). 2Die wert ghegeven in dat overste der ingekeerder gedachten, 3en̄ doergheet dat verstaen en̄ den wille, naden inkere in die 4overstheitGa naar voetnoot(2). Dese smaec is onghemeten en̄ grondeloes, ende 5vloyt van binnen uutwaert, en̄ doergheet lijf en̄ siele (na dats 6yeghewelke cracht ontfanclijc is) tote dien inwendichsten 7sinneGa naar voetnoot(3), dat is een lijflijc ghevoelen. Die andere sinne, alse 8horen ende sien, die nemen hare vroude van buten, in dien 9wondere dat God ghescapen heeft te sijnre eren en̄ tsmenschen 10behoef. Dese onbegripelike smaec, boven die gedachte, 11inde wijdde der siclen, is hi onghemeten, en̄ dat is die heylighe 12Gheest, die onbegripelike minne GodsGa naar voetnoot(4). Beneden der ghedachtenGa naar voetnoot(5), 13is dat ghevoelen gemeten. Maer want die crachte 14inhanghende sijn, soe vloyen si al over. En̄ want die Vader 15der ewicheit die inghekeerde ghedachte hevet gheeiert met 16gebrukene in verenicheiden, en̄ met begripene en̄ met begrepen 17te sine in ontvlotenheiden, en̄ is een throen en̄ een raste 18GodsGa naar voetnoot(6); en̄ die Sone, die ewighe waerheit, die hevet gheciert 19dat inghckeerde verstaen met sijns selfs claerheit, | |
[pagina 240]
| |
1omme te bescouwene dat aenschijn der ghebrukelicheitGa naar voetnoot(1). 2en̄ nu wil die heylighe Gheest cieren den inghekeerden wille, 3ende der crafte inhanghende enicheit, op dat die siele smake, 4en̄ kinne, ende proeve hoe groet God is. Dese smaec is soe 5groet, datter sielen dunct dat hemelrike en̄ eertrike, en̄ alle 6diere binnen sijn, versmelten mochten ende te niete werden 7in desen grondelosen smake. Dese welde is boven en̄ beneden, 8binnen en̄ buten, en̄ hevet dat rike der sielen altemale 9ommevaen ende doergaen. Soe scouwet dat verstaen die eenvoldicheit 10ane, daer alle dese welde uut vloyt. Hier af comt 11een merken der verlichter redenen: nochtan weet si wale 12dat hare die onbegripelike welde ontbliven moet te bekennene; 13want si meret met ghescapenen lichte, en̄ die vroude 14is onghemeten. Daer omme faliert die redene in dat merkenGa naar voetnoot(2); 15mer dat verstaen, dat overformt is met diere onghemetenre 16claerheit, dat scout en̄ staert sonder ophouden die 17onbegripelike vroude der salicheit. |
|