Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
(1861)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
Hoe men dese gave in volcomenheit besitten can. C. XVII.12Op dat die mensche dese gave der goedertierenheit besitte 13inder hoechster volcomenheit, met al den doechden diere 14uut springhen, soe moet hi hebben 15[regelnummer]
Een ghesaet ghemoede,
Onachtsam vremder spoedeGa naar voetnoot(3),
Altoes blivende in eenvoldicheit.
| |
[pagina 170]
| |
Goedertieren te sine,
Dat en gheeft ghene pine
Hem die leeft in saechtmoedicheitGa naar voetnoot(1).
Een ghemeine ontfarmen
5[regelnummer]
Op hem allen die darvenGa naar voetnoot(2)
Haerre gherechter noetorfticheit:
Dat salmen nauwe merken
Met doechdeliken werken,
En̄ met gherechter besceydenheit.
10[regelnummer]
Milde in caritaten,
Dat en sal men niet laten;
En̄ inden werken der ontfermicheit,
Niet na onst, noch den maghenGa naar voetnoot(3);
Maer ghemeene minne draghen
15[regelnummer]
Tote allen na besceydenheit.
In doghene en̄ in liden
Altoes wesen blide,
En̄ Gode loven met dancbaerheit.
En̄ dat ghemoede vrien,
20[regelnummer]
En̄ de nature vertien
In gherechter verduldicheit.
Saechtmoedich te sine,
Dats leven sonder pine,
Ende in hogher werdicheit.
25Vier dinc hinderen den mensche dat hi die doecht der 26goedertierenheit niet besitten en mach inder hoechster volcomenheit: | |
[pagina 171]
| |
Licht gherenen, woest van sinnen,
Verstormet buten en̄ binnen,
Dat hindert die saechtmoedicheitGa naar voetnoot(1).
Compassie draghen
5[regelnummer]
Ten vrienden enten maghen,
Meer dan toter ghemeenheit.
Dieeest die in doechden snevetGa naar voetnoot(2),
Die caritate met onsten pleghet:
Niet na bekenliker noetorfticheitGa naar voetnoot(3).
10[regelnummer]
Die doghen met verdriete liden,
Die en moghen niet verbliden
In hogher dancbaricheitGa naar voetnoot(4).
Dit is ontbliven,
Ende met verdrivenGa naar voetnoot(5)
15[regelnummer]
Die doecht der goedertierenheitGa naar voetnoot(6).
Noch willic u tonen
Vier dinc die honenGa naar voetnoot(7)
Den mensche, en̄ roven salicheit:
Een wreet ghemoede
20[regelnummer]
Levet in woede,
En̄ sonder goedertierenheit.
Te nicmene compassie draghen,
Dat mach wel mishaghen;
| |
[pagina 172]
| |
DatsGa naar voetnoot(1) leven in tyrannicheit.
Altoes vrec en̄ ghierenGa naar voetnoot(2),
Dat moet qualijc tierenGa naar voetnoot(3);
Dats leven sonder mildicheitGa naar voetnoot(4).
5[regelnummer]
Onverduldich te sine,
Dat maect grote pine;
Dat is wreet in liden:
Want het beroeft sachtmoedicheit,
En̄ bringt in een ewich leytGa naar voetnoot(5).
|
|