Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
(1860)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
Vanden wesene des levenden levens. C. XXIV.13Hier na volghet dat derde punt, van den wesene des levenden 14levensGa naar voetnoot(3), daer wy met Gode een sijn boven alle oefeninghe 15van minnen, in een ewich ghebruken, dat is, boven 16werken en̄ ghedoghen, in een salich ledich sijn, boven 17eningheGa naar voetnoot(4), met Gode in enicheit, daer niemen werken en 18mach dan God alleneGa naar voetnoot(5). Want sijn werc, dat is hi selve en̄ 19sine nature; en̄ in sinen werken sijn wy ledich, ende overformt, 20ende een mit hem in sijnre minnen: maer niet een in | |
[pagina 230]
| |
1sijnre naturen; want soe waren wi God, en̄ in ons selven te 2nieute, dat ommoghelic is. Maer wi sijn daer boven redene 3en̄ sonder redene in een claer wetenGa naar voetnoot(1). Daer en ghevoelen wi 4gheen ondersceit tusschen ons ende Gode, want wi sijn boven 5ons selven, ende boven alle ordene, ontgheest in sijnre minnen. 6Daer en is eyschen noch begheren, gheven noch 7nemen; maer een salich ledich wesen, croen en̄ weselic loen 8alre heylicheit en̄ alre doechden. 9En̄ dit begheerde onse lieve Here Jhesus Christus doen hi 10sprac: ‘Vader, ic wille alle die du my ghegeven hebs, dat 11si een sijn alse wi een sijnGa naar voetnoot(2).’ Niet in alre wijs, want hi 12is een met sinen Vader inder naturen, want hi is God: en̄ hi 13is oec een met ons in onser naturen, want hi is mensche, en̄ 14hi leeft in ons, ende wi in hem, overmits sine ghenade ende 15onse goede ghewerke, en̄ aldus is hy met ons verenicht en̄ wi 16in hem. En̄ in sijnre ghenaden en̄ met hem, minnen wi en̄ 17oeſenen onsen hemelscen Vader; en̄ in minnen en̄ in oeſeninghen 18sijn wi ewich met onsen hemelschen Vader, maer 19niet éénGa naar voetnoot(3). Want die Vader mint ons, en̄ wi hem weder; en̄ 20tusscen minnen en̄ ghemint werden ghevoelen wi altoes 21ondersceyt ende anderheit: en̄ dat is die aert ewigher minnenGa naar voetnoot(4). 22Maer daer wi boven alle oefeninghe van minnen 23behelst en̄ bevaen sijn metten Vader en̄ metten Sone in enicheit 24des heylighen Gheests, daer sijn wi alle een, ghelikerwijs 25dat Christus God en̄ mensche met sinen Vader een is in 26hare beider grondeloser minnen. Ende inder selver minnen | |
[pagina 231]
| |
1sijn wi alle volbrachtGa naar voetnoot(1) in een ewich ghebruken, dat is in 2een salich ledich wesen, dat onbegripelic is allen creaturen. |
|