Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
(1860)–Jan van Ruusbroec–
Regelnummers proza verbergen
| |
Vander vijfter partien van menschen. C. XIV.12Hier na volghet die vijfte pertie die ten heylighen Sacramente 13gaen. Dat sijn curiose menscen die hem selven behaghen, 14in dien dat hem dunct datsi gherecht en̄ gheheylicht 15sijn, subtijl en̄ wijs in doene ende in latene boven andere 16menschen. Si sijn onverlicht van Gode; en̄ hier omme 17achten si hem selven groet en̄ hare werke. Si hebben al 18meest ghetoendeGa naar voetnoot(3) wiseGa naar voetnoot(4), want si willen heylich schinen, 19en̄ datmense oec voir heylich houde. Si willen altoes vordeel 20hebben boven andere menschen, in biechtene en̄ in dat 21Sacrament te ontſanc; en̄ alsmen yemene meer isGa naar voetnoot(5) dan 22hemGa naar voetnoot(6), soe belghen sy hem en̄ werden bedroeſt, want hem 23dunct datmen hem onrecht doet dat yemant voir hem gaen | |
[pagina 195]
| |
1soude, want sy sijn swaermoedichGa naar voetnoot(1), en ongherijnlijcGa naar voetnoot(2), en̄ 2gherne gheloeft en̄ gheëert, ende node ghenedert ende ghedruct. 3Heyligen-name, prijs en̄ gherief der naturen nemen 4sy gherneGa naar voetnoot(3). Van ghenen dinghen en willen si ghewijst, noch 5gheleert, noch berispt sijn; maer si willen selve wisen, leren 6en̄ berispen yeghewelken die hem ghenaect. En̄ al eest dat si 7in die kerke oefenachtich sijn in lesene, in bedene, in knielene, 8in scoenen wisen: als si thuus comen, soe sijn si scale 9en̄ wreetGa naar voetnoot(4), knitsende en̄ sceldendeGa naar voetnoot(5), en̄ onvredelijc bi te 10sineGa naar voetnoot(6) haren boden en̄ allen den ghenen die bi hem sijn. 11Nochtan sijn si stout en̄ coene dicwile ten Sacramente te 12gane; want al dat si doen, dat dunct hem recht en̄ wel 13ghedaen, ofte clein ghebrec, ofte anderre menschen scout 14die by hem sijn. En̄ hier omme, alsoe langhe als die 15mensche hem selve yet behaghet, soe is hi noch hoverdich 16in sinen gheeste; en̄ die ghebreke die ute dierre wortelen 17comen en can hi niet wel bekennen: want hem dunct dat 18hi alles weerdich is, en̄ altoes recht heeft in allen dinghen. 19En̄ al moghen dese dinghen onsculdicht werden van dootsonden, 20overmits onbekennissen deser menschen en̄ die 21menichſuldighe biechte die sy doen, haer leven is nochtan 22herde sorghelicGa naar voetnoot(7). Men moetse inder biechten dicwijl weder- | |
[pagina 196]
| |
1staen, sceldenGa naar voetnoot(1) en̄ castien van hoverden, ende spreken 2hem metter waerheit aldus toe: ‘Met vresen, opGa naar voetnoot(2) die 3ghenade ons HerenGa naar voetnoot(3), soe machmen u gheven dat heylighe 4Sacrament te hoechtidenGa naar voetnoot(4), op dat ghi niet onthopen 5en sult noch onverduldich werden. Mer waerdi 6saechtmoedich en̄ oetmoedich, soe mochti altoes Christum 7eten en̄ in hem wassen, en̄ toenemen in allen doechden.’ |
|