Werken. Deel 3. Vanden XII dogheden. Een spieghel der ewigher salicheit. Vanden kerstenen ghelove
(1860)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina XIX]
| |
Dat boec vanden twaelf dogheden. | |
[pagina 1]
| |
Hier beghint dat boec vanden twaelf dogheden.Prologhe.1Want wi van doechden scriven willen, soe ist wel recht 2dat wi an die duecht beghinnen, dair Christus, onse Heere 3ende onse ghetrouwe vrient, ierst aen began, en̄ legghense 4tote enen ſondamente. En̄ al hadde Christus alle doechde 5volmaecteliker danse enighe creatuer emmermeer hebben 6mach, nochtan specialijc hadde hi vercosen Oetmoedicheit, 7waer bi dat si gheheeten is die Doghet Christi, als sinte 8Pauwels seit: Gherne wil ic my verbliden in mijnre crancheit, 9opdat die doghet Christi in my bliveGa naar voetnoot(1), met welker 10doget dat men verstaet Oetmoedicheit; ende als ons Christus 11selve leert ende sprect: Leert aen my dat ic bin saechte 12ende oetmoedich van hertenGa naar voetnoot(2). En̄ alsoe als hem een | |
[pagina 2]
| |
1waerlicGa naar voetnoot(1) mensche soude verbliden, mocht hi dat doenGa naar voetnoot(2), 2daer hi den Keyser mede behaghede en̄ alder ghelijest mede 3werden mochteGa naar voetnoot(3): alsoe souden wiGa naar voetnoot(4) ons verblidenGa naar voetnoot(5), als 4wi Christum, die es een Coninc der coninghen en̄ een Heer 5der heren, mochten behaghen en̄ gheliken. En̄ alsoe engheen 6waerlijcGa naar voetnoot(6) mensche hem en soude scamen dat te 7doen, daer hi den Keyser mede ghelijc werden mochte: 8veel min souden wionsGa naar voetnoot(7) scamen te doen, daer wi Christum 9alre ghelijcste mede werden mochten. En̄ want Christus 10Oetmoedicheit specialijc vercoren heeftGa naar voetnoot(8), om haer edelheit 11en̄ vruchtbaerheitGa naar voetnoot(9): soe ist wel recht dat wise verkiesen 12om sijnre ewigher eren willeGa naar voetnoot(10). En̄ want Oetmoedicheit is 13een fondament der doechden, sonder welke doecht gheen 14doecht en is (Want als sinte Gregorius seit, dat alle goet 15vervaert en̄ verdorftGa naar voetnoot(11), het en si dat in oetmoedicheiden 16nerstelike behoet wordeGa naar voetnoot(12). En̄ als een ander heylighe seit, 17dat beter is die doghet niet ghedaen, dan vander doghet te 18verhoverdighen. En̄ want alle scrifture der doechden is meer 19een val dan doghede, sonder oetmoedicheitGa naar voetnoot(13)): soe is ons | |
[pagina 3]
| |
1nootGa naar voetnoot(1) dat wi Oetmoedicheit legghen tot eenen fondamente, 2op dat wi een ghewarich leven der doechden daer op stichten 3moghen. 4Ende want wi op OetmoedicheidenGa naar voetnoot(2) beginnen willen, soe 5is ons noot dat wi weten wat Oetmoedicheit is. |
|