Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
(1858)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtvrij
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 37]
| |
1hoe wi vercrigen mogen ende besitten enen volcomenen staet, 2dat es, een wel geordent redelec leven. Ende dit lere wi in 3den vierden poente der figuren dat ic voregenomen hebbe, 4ende daer ic nu af spreken wille. 5Ghi sult weten dat onse Here sprac tote Moysesse aldus: 6Ghi sult maken ·x· cortinen van bysse getweerent, ende van 7jacincte, ende van purpere, ende van roeder varuwen twee- 8waerf geverwet, ende daer inne genaeit metter naelden ende 9gewrachtGa naar voetnoot(1) menegerande cierheit. Die lingde elker cortinen 10sal hebben ·xxviij· cubituse ende die breide ·iiij·. Eenre 11maten selen alle die cortinen sijn. Die ·v· cortinen selen 12hen underlinge werden te gadere gevoeget; ende die andre 13·v· selen mede hangenGa naar voetnoot(2) met geliken banden. Ende ghi sult 14maken streckeGa naar voetnoot(3) van jacincter varuwen in die siden, ende in 15die hogeden van den cortinen, alsoe dat si mogen werden te 16gadere ghevoeget. Die cortine sal hebben ·l· strecke in iege- 17welken deele, alsoe innegenaeit, dat iegewelc strec jegen 18den anderen come, ende die een strec den anderen moge 19werden toegevoeget. Ende ghi sult maken ·l· guldene ringe, 20daer men te gadere met sal voegen die seileGa naar voetnoot(4) van den corti- 21nen, alsoe dat ·j· tabernakel werde. Ende ghi sult maken 22ellef harenc lakeneGa naar voetnoot(5), mede te bedeckene dat dac des taber- 23nakels. Die lingde iegewelker haren sal sijn ·xxx· cubituse 24ende die breide ·iiij·. Alle die harene lakene selen sijn gelijc 25van maten; van deser seldire ·v· voegen ten achtersten inde 26des tabernakels, ende die andere ·vj· daer jegen vergaderen, | |
[pagina 38]
| |
1alsoe dat gi die seste hare in dat vorehodeGa naar voetnoot(1) des tabernakels 2dobbel legget. Ende ghi sult maken ·l· stricke in den soemGa naar voetnoot(2) 3van der eenre haren, ende noch ·l· stricke in den soem van 4der andre, alsoe dat di ene moghe werden toegevoeget der 5andre; ende ·l· gespen van eereGa naar voetnoot(3), daer men die stricke 6inne vergaderen sal, alsoe dat van alle ·j· decsel werde. 7Die xjste hareGa naar voetnoot(4) die daer meer es, van dire eenre helecht 8die daer overblivet, daer mede seldi decken dat achterste des 9tabernabels, ende ·j· cubitus sal hangen van den enen dele, 10ende een ander van den anderen dele die meer es in de lingde 11der haren, iegewelke side des tabernakels bescermende. 12Ende ghi sult desen dake maken ·j· ander decsel van ghe- 13roedden weders vellenGa naar voetnoot(5), ende boven dat noch een ander 14decsel van vellen, ende die selen sijn van jacincter varuwen. 15Ende ghi sult maken, van houte van sethym, tafelen 16staendeGa naar voetnoot(6) des tabernakels, ende iegewelke sal hebben ·x· 17cubituse in die lingde, ende onderhalf in die breide; ende 18die siden van iegewelker tafelen selen sijn alsoe ingehou- 19wenGa naar voetnoot(7), dat die ene der andre moghe werden toegevoeget; 20ende in deser maniren selense alle bereet werden. Deser 21tafelen sal sijn ·xx· in die middach side, ten suden waert. 22Ende ghi sult hen ghieten ·xl· selvere baeschen, alsoe dat ·ij· 23baeschen iegewelker tafelen werden onder gedaen, in die 24·ij· hoerneke. In die andere side des tabernakels, die noert- | |
[pagina 39]
| |
1waert ghekeert es, ·xx· tafelen met ·xl· selveren baeschen. 2Twe baeschen selen iegewelker tafelen werden onderghe- 3daen. In die west side des tabernakels, te occidenten waert, 4seldi maken ·vj· tafelen, ende noch twe andre di in die 5hoerneke selen werden opgerecht, achter den rugge des 6tabernakels; ende aldus selen si te gader gevoeghet sijn van 7boven tote beneden, ende ene toevoeginge sal alle die tafelen 8onthoudenGa naar voetnoot(1). Dien tween tafelen, diemen in die hoerneke 9setten sal, dien sal men geven gelike toevoeginge den ande- 10ren: alsoe datter daer ·viij· siGa naar voetnoot(2) ende ·xvj· baeschen van 11selvere, onder elke tafle ·ij· Ende ghi sult maken ·v· gren- 12deleGa naar voetnoot(3) van houte van sethym, in die ene side des taberna- 13kels die tafelen mede te onthoudeneGa naar voetnoot(4); ende noch ·v· andere 14in die andre side, ende alsoe menegen in dat inde te occi- 15denten waert. Dese grendele sal men doen vore die tafelen, 16van den oversten tote den nederstenGa naar voetnoot(5). Dese tafelen suldi 17vergulden, ende selter toe gieten guldene ringe, overmids 18welke ringe die grendele die tafelen moghen onthouden. Die 19grendele selen bedect sijn met guldenen platen. Ende ghi 20sult dat tabernakel oprechten na dat exempel dat u op den 21berch getoent es. Ende ghi sult maken ene cortine van 22jacincte ende van purpere, ende coccinen twewerf geverwet, 23ende van bysse getwerent, al metter naelden gewracht, ende 24met ingeweven menegerande cierheit. Dese cortine sal men 25hangenGa naar voetnoot(6) vore ·iiij· gulden colummen van houte van 26sethym, ende hare capittelen selen sijn te male gulden; maer | |
[pagina 40]
| |
1die baschen beneden selen selveren sijn. Dit seilGa naar voetnoot(1) sal han- 2gen met guldenen ringen vore die verguldenen colummen. 3Binnen desen seile suldi doen di arkeGa naar voetnoot(2) des getuuchs, met 4welken seile selen gedeilt werdenGa naar voetnoot(3) die heilechdoeme ende 5dat heilege des heilechs. Ende boven die arke des getuuchs, 6in dat heilege der heileghen, seldi doen dat propiciatorium. 7Die tafele suldi doenGa naar voetnoot(4) buten den seile, in die noertside des 8tabernakels. Ende jegen die tafeleGa naar voetnoot(5) in die ander side, ten 9middage waert, den guldenen candelereGa naar voetnoot(6). Ende ghi sult 10maken ene cortine, in den inganc des tabernakels, van 11jacincte ende van purpere, ende dobbel roet geverwet, ende 12van bysse getweerent, al metter naelden gewracht. Ende ·v· 13colummen van houte van cethym suldi vergulden, ende die 14capittelen al gulden, ende die baschen van mottale. Ende 15hier vore buten suldi die cortine hangenGa naar voetnoot(7). |
|