Vanden blinckenden steen
(1976)–Jan van Ruusbroec– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
VerantwoordingHet plan om enkele werken van Ruusvbroec dichter bij gewone Godsvolk te brengen deed mij reeds in 1954 twee van de kortere tractaatjes van onze mystieke grootmeester vertalen, maar door omstandighedenGa naar voetnoot1 kwam het toen niet tot een uitgave.
In 1962 werd ik door meerdere contacten met religieuzen, die - reeds vóór Vaticanum II - naar verdieping streefden, ertoe gebracht een voor de gewone geestelijke lezer assimileerbare synthese van Ruusbroec's leer samen te stellen, die eigenlijk als een uitgebreide, door verklarende bindteksten geordende, bloemlezing uit Ruusbroec's werk kan beschouwd wordenGa naar voetnoot2. In dit werk liet ik opzettelijk een diepgaande beschrijving van het godschouwende leven om praktisch-pastorale redenen terzijde (Zie RRL, 569-572).
In de Blinckende Steen is dit ‘goddelijk’ of godschouwend leven ex professo behandeld en wel op pedagogischeenvoudige wijze om op vragen van een belangstellende te antwoorden. ‘Eenvoudig’, nl. niet overladen met technische termen, maar daarom niet ‘gemakkelijk’. Het blijft veronderstellen, dat men wat Ruusbroec betreft, evenals voor elke schrijver uit het verleden, enigszins vertrouwd is met de gedachtenwereld, de heersende opvattingen, zowel in psychologisch als in theologisch opzicht, van zijn tijd. | |
[pagina 10]
| |
Daarom geven wij apart enkele, weinige, begrippen en termen met bondige verklaring op voor de oningewijde lezer. Voor het volledige begrip van dit tractaatje zullen de commentaren die P. Ampe hieraan wijdt in zijn vierdelige Ruusbroec-studieGa naar voetnoot3 wel onmisbaar blijven.
Er is hier dus geenszins sprake van enige wetenschappelijke uitgave noch van commentaar. Dit boekje wil slechts een bescheiden afscheidsgroet zijn aan het Ruusbroec-Genootschap, waarin ik gedurende 27 jaren de opvolging van P.D.A. Stracke mocht waarnemen in broederlijke samenwerking met de kleine groep, waarvan ik speciaal de in 1972 overleden P. Leonce Reypens dank verschuldigd ben.
Voor de oorspronkelijke Middelnederlandse tekst volgen we de door P. Reypens uitgegeven tekst volgens hs. F. (Werken, Deel III. Lannoo, Tielt-Utrecht, 1947, blz. 3-41) zonder de noten of de critische aantekeningen. De ondertitels in de vertaling zijn gedeeltelijk van ons, gedeeltelijk van P. Reypens.
Voor de vertaling hebben wij doorlopend de beide Latijnse vertalingen geraadpleegd, nl. die van Willem Jordaens, | |
[pagina 11]
| |
Ruusbroec's huisgenoot en schrijver van ‘De mystieke Mondkus’Ga naar voetnoot4, en die van Laurentius Surius, Keulse kartuizer, die de complete werken van Ruusbroec vertaalde en daardoor grotere bekendheid gaf aan onze in het Brabants schrijvende mystieke leraarGa naar voetnoot5.
Wij namen de onderverdelingen over van P. Reypens in de genoemde uitgave.
Ten slotte is het onze wens, dat menig inwendig gerichte ziel uit de overweging van dit tractaat over de ‘volmaaktheid van het mystieke zoonschap’ moge leren, ‘een willich werktuig Gods’ te worden, voor wie, ‘scouwen ende werken even ghereet’ is (zie blz. 108-109). | |
Bij de tweede drukVoor deze tweede druk hebben wij onze vertaling nog eens vrij grondig doorgenomen en ons verschillende positieve kritieken ten nutte gemaakt.
Heverlee, Feest van de Zalige Jan van Ruusbroec, 1975. |
|