gelijken is nochthans één met het zelfde beeld der heilige Drievuldigheid, dat de wijsheid Gods is, waar God zich zelven in beschouwt, en alle dingen, in een eeuwig Nu zonder voor en na. Met een enkelvoudig zien ziet Hij zich zelven aan, en alle dingen. En dit is Gods beeld en Gods gelijkenis, en ons beeld en onze gelijkenis; want hierin herbeeldt God zich zelf en alle dingen. In dit goddelijk beeld hebben alle schepselen een eeuwig leven, zonder zich zelven als in hun eeuwig voorbeeld, en naar dit eeuwig beeld en naar deze gelijkenis heeft ons gemaakt de heilige Drievuldigheid. En hierom wil God, dat wij ons zelf doen uitgaan in het goddelijk licht; en dit beeld, dat ons eigen leven is, bovennatuurlijk vervolgen, en het met Hem bezitten, werkend en genietend in eeuwige zaligheid.
Want wij vinden duidelijk dat de schoot des Vaders is onze eigen grond en onze oorsprong, waar wij ons leven en ons wezen in beginnen. En uit onzen eigen grond, dat is uit den Vader en uit alles, wat in Hem leeft, schijnt een eeuwige klaarheid, dat is de geboorte des Zoons. En in deze klaarheid, dat is in den Zoon, is de Vader openbaar aan zich zelven en alles wat in Hem leeft; want alles wat Hij is en wat Hij heeft, dat geeft Hij den Zoon, alleen niet de eigenschap van het vader-zijn: dat blijft Hij zelf. En hierom leeft alles, wat in den Vader leeft verborgen in de eenheid, in den Zoon uitgevloeid in de openbaarheid: en altoos blijft de enkelvoudige grond van ons eeuwig beeld in duisternissen en zonder wijze. Maar de ongemeten klaarheid, die hieruit schijnt, openbaart en brengt voort de verborgenheid Gods in wijzen. En alle menschen, die boven hunne geschapenheid verheven zijn in een schouwend leven, zijn één met deze goddelijke klaarheid. En zij zijn de klaarheid zelve, en zij zien, en gevoelen, en vinden zich zelf, door middel van dit goddelijk licht, te zijn die zelfde enkelvoudige grond volgens de wijze van hunne ongeschapenheid, waar de klaarheid zonder