Hoofdstuk IV
Hoe onze geest wordt opgevorderd om uit te gaan in het schouwen en in het genieten
NU spreekt de geest Gods in de verborgene ontvlotenheid van onzen geest: Gaat uit, in een eeuwig schouwen en genieten naar de wijze Gods. Alle rijkheid, die in God van nature is, bezitten wij in God naar der liefde wijze, en God in ons door middel van de ongemeten minne, die de heilige Geest is; want in die minne smaakt men alles, wat men begeeren kan. En hierom zijn wij door middel van deze minne aan ons zelf afgestorven en uitgegaan in minnelijke ontvlotenheid, in afwezigheid van wijze en in duisternissen. Daar is de geest in het omvangen der heilige Drievuldigheid eeuwiglijk inblijvende in de bovenwezenlijke eenheid, in rust en in genieting. En in diezelfde eenheid, naar de wijze der vruchtbaarheid is de Vader in den Zoon, en de Zoon in den Vader, en alle schepselen in hen beiden. En dit is boven het persoonlijk onderscheid, want hier verstaat men de rede van het Vaderzijn en het Zoon-zijn in de levende vruchtbaarheid der natuur.