gelijk God de rijkheid, die hij zelf is in de eenheid des levenden gronds, waar hij zich bezit naar de wijze zijner ongeschapenheid.
Nu wordt dit heerlijk ontmoeten in ons naar de wijze Gods zonder oponthoud werkend vernieuwd; want de Vader geeft zich in den Zoon, en de Zoon in den Vader in een eeuwig welbehagen, en in een minnelijk omhelzen. En dat vernieuwt zich alle uren in de banden der minne. Want zoo als de Vader zonder oponthoud alle dingen opnieuw aanziet in de geboorte zijns Zoons, zoo worden alle dingen opnieuw bemind door den Vader en door den Zoon in het uitvloeien des heiligen Geestes. En dat is het werkend ontmoeten des Vaders en des Zoons, waarin wij minnelijk zijn omhelsd door middel van den heiligen Geest in eeuwige minne.
Nu is dat werkend ontmoeten en dat minnelijk omhelzen in zijn grond genietend en zonder wijzen; want de grondelooze afwezigheid van wijze in God is zoo duister en zoo wijzeloos, dat zij in zich bevat alle goddelijke wijzen en werken, en de eigenschap der Personen in het rijke omvangen der wezenlijke eenheid; en dat zij maakt een goddelijk genieten in den afgrond der onuitsprekelijkheid.
En hier is een genietend overschrijden, en een vervlietende indompeling in de wezenlijke naaktheid, waar alle goddelijke namen, en alle wijzen, en alle levende redenen, die in den spiegel der goddelijke waarheid in beeld zijn gebracht, vallen in de eenvuldige onuitsprekelijkheid, in de afwezigheid van wijze en redenen. Want in deze grondelooze draaikolk der simpelheid worden alle dingen omvangen in genietende zaligheid; en de grond zelf blijft geheel onbegrepen, het zij dan door de wezenlijke eenheid. Hier voor moeten de Personen wijken, en alles wat in God leeft; want hier is anders niets dan een eeuwig rusten in een genietend omvangen in minnelijke vervloeiing; en dit is in het wezen zonder wijze, dat alle innerlijke gees-