werkt in een mensch dingen, die met de leer van Christus en van de heilige Christenheid niet overeenkomen. Deze kan men moeilijk herkennen, ten zij een mensch verlicht is en hebbe de onderscheiding der geesten en der goddelijke waarheid; want sommigen zijn subtiel, en kunnen hunne tegenstrijdige wijze goed bemantelen en verschoonen. En zij zijn zoo halsstarrig, en bezitten zich zoo vast in eigenzin, dat zij eerder zouden sterven, dan eenig punt toegeven van dat, wat zij hebben gevat; want zij houden zich zelven voor de heiligsten en voor de meest verlichten, die leven. Zij verschillen van de eersten daarin, dat zij zeggen te kunnen toenemen en verdienen: en de eersten, die houden het er voor, dat zij niet meer kunnen verdienen, want, dat zij zich in eenigheid en in ledigheid hebben bezeten, waar men niet meer verhoogd kan worden, omdat daar geene oefening is. Dit zijn allen verkeerde menschen en de kwaadste, die leven, en zij zijn aldus zeer te schuwen, als de helsche vijand. Maar zoo gij wel hebt verstaan de leer, die ik u te voren gezegd heb op menige wijs, zoo voelt gij wel, dat zij bedrogen zijn. Want zij leven strijdig met God en met de gerechtigheid en met alle heiligen. En zij zijn allen voorboden van den Antichrist, die zijnen weg bereiden tot alle ongeloof; want zij willen vrij zijn zonder de geboden Gods, en zonder de deugden, en ledig en vereenigd met God zonder de minne en de liefde. En zij willen Godschouwende menschen zijn, zonder minnelijke aanstaring, en de heiligste, zonder werken van heiligheid. En zij zeggen, dat zij rusten in Dengene, dien zij niet minnen. En zij zeggen, dat zij verheven zijn in Dengene, dien zij niet willen noch begeeren. En zij zeggen, dat zij ledig zijn van alle deugden, en van alle overgave, opdat zij God niet hinderen in zijn werken. En zij bekennen wel, dat God schepper en heer is van alle creaturen, nochthans willen zij Hem noch danken, noch loven. Zij zeggen ook, dat Hij zonder einde machtig en rijk is.
Nochthans