engelen spijze en den hemelschen drank. Hij arbeidt veel in minne, want hij ziet zijn rust. Hij is pelgrim, en hij ziet zijn land. Hij strijdt in minne om de victorie, want hij ziet zijn kroon. Troost, vrede, vreugde en schoonheid en rijkheid en al wat verblijden kan, dat wordt vertoond aan de verlichte rede in God, zonder mate in geestelijke gelijkenissen. En door middel van dit vertoonen en Gods aanraken blijft de minne werkend. Want deze gerechte mensch heeft gesticht een waarachtig leven in den geest in rusten en in werken, dat eeuwig blijven zal; maar het zal veranderen na dit leven in een hoogeren staat. Aldus is de mensch gerecht en gaat tot God met innige minne in eeuwig werken; en hij gaat in God met genietende neiging in eeuwige rust. En hij blijft in God en gaat nochthans uit tot alle creaturen in algemeene minne, in deugden en in gerechtigheden. En dit is het hoogste van het innige leven. Alle menschen, die het rusten en het werken niet in ééne oefening bezitten, hebben niet verkregen deze gerechtigheid. Deze gerechte mensch kan niet bij zijn inkeer gehinderd worden, want hij keert in genietend en werkend; maar de mensch is gelijk een spiegel, die dubbel is, die in beide zijden beelden ontvangt. Want naar het bovenste deel ontvangt de mensch God met alle zijne gaven; en naar het benedenste deel ontvangt hij van de zinnen lichamelijke beelden. Nu kan hij inkeeren als hij wil, en plegen zonder hinder de gerechtigheid; maar de mensch is veranderlijk in dit leven, en hierom keert hij zich dikwijls naar buiten en oefent zich in de zinnen zonder noodzaak, en zonder het gebod der verlichte rede en valt in dagelijksche gebreken. Maar alle dagelijksche gebreken in den minnelijken inkeer des gerechten menschen zijn geheel als een droppel water in een gloeienden oven: en hiermede verlaat ik het innige leven.