Hoofdstuk LXXI
Van drie wijzen der innigste oefeningen
DIT innigste leven wordt beoefend op drie manieren. Somwijlen keert de innige mensch in zich, eenvuldig naar de genietende geneigdheid, boven alle werken en boven alle deugden, door een eenvuldig inzicht in de genietende minne. En hier ontmoet hij God zonder middel. En uit de eenheid Gods schijnt in hem een eenvuldig licht, en dit licht toont hem duisternis, naaktheid en niet. In de duisternis wordt hij omvangen en valt hij in de afwezigheid van wijze als in eene verdwaling. In de naaktheid verliest hij het zien en het onderscheid van de dingen en wordt hij vervormd en doorgaan met eenvoudige klaarheid. In het niet komt hij te kort in al zijn werken; want in het werken der grondelooze minne Gods wordt hij overwonnen; en in de genietende neigingen zijns geestes overwint hij God en wordt één geest met Hem. En in deze vereeniging, in den geest Gods komt hij in een genietenden smaak en bezit hij het goddelijk wezen. En hij wordt vervuld naar mate der ontzonkenheid van zich zelf in zijn wezenlijk zijn, met de grondelooze weelde en rijkheid Gods. En uit deze rijkheid vloeit in de eenheid der bovenste krachten een omvang en eene volheid van gevoelige minne. En uit deze volheid van gevoelige minne vloeit in het hart en in de lichamelijke krachten een genotvol doorgaande smaak. En door middel van dezen vloed wordt de mensch onbewegelijk van binnen en onmachtig over zich zelf en over al zijn werk. En hij weet niet en hij gevoelt niet anders in het