Hoofdstuk LXVIII
Van den derden graad der gave van verstand
NAAR mate de lucht wordt verlicht door de klaarheid der zon, wordt de hitte groot en algemeen in vruchtbaarheid. Wanneer onze rede en ons verstand aldus verlicht wordt om te erkennen met onderscheid de goddelijke waarheid, dan wordt de wil, dat is de minnende kracht, verhit in rijke uitvloeiing van trouw en van minne in algemeenheid. Want deze gave sticht in ons een wijde algemeene minne door middel van de kennis der waarheid, die wij verkrijgen uit hare klaarheid. Want de eenvuldigsten zijn de meest berustenden en meest tevredenen in zich zelven; en zij zijn de diepst verzonkenen in God, en zij zijn het allerklaarst in verstand, en het allermenigvuldigst in goede werken, en het meest algemeen en uitvloeiende minne. En zij worden het minst belemmerd, want zij zijn het meest op God gelijkend. God is immers eenvoudig in zijn wezen, klaarheid in zijn verstand en eene uitvloeiende algemeene minne in zijn werken. En hoe meer wij God in deze drie dingen gelijkend zijn, zijn wij met Hem meer vereenigd. En hierom moeten wij in onzen grond eenvuldig blijven, en met verlichte rede alle dingen beschouwen, en met algemeene minne alle dingen doorvloeien. Zoo als de zon des hemels blijft in haar zelve, dat is enkelvoudig en onveranderd, nochthans is hare klaarheid en hare hitte algemeen in de heele wereld.
Nu verstaat, hoe wij wandelen moeten met verlichte rede in algemeene minne. De Vader is een eerste begin van alle Godheid naar wezen en naar persoon. Hierin