Hoofdstuk LXVII
Van den tweeden graad der gave van het verstand
WANNEER de lucht wordt doorschenen van de klaarheid der zon, dan wordt de schoonheid en de rijkdom der gansche wereld openbaar, en des menschen oogen worden verlicht, en hij wordt verblijd in menigvuldig onderscheid van kleuren. Aldus op gelijke wijze, wanneer wij eenvuldig zijn in onszelven en ons mogelijk verstand wordt verlicht en doorschenen met den geest des verstands: dan kunnen wij erkennen de hooge eigenschappen, die in God zijn, de oorzaken van alle zijne uitvloeiende werken. Mogen ook alle menschen die werken verstaan, en God door middel van zijne werken, nochthans kan er niemand de eigenschap der werken Gods gevoelig en eigenlijk verstaan naar de wijze van hun grond, tenzij door deze gave. Want zij leert ons doorvorschen en erkennen onze eigene edelheid, en zij geeft ons het onderscheid in de deugden en in alle oefeningen, hoe wij zonder dwalen, leven moeten naar de eeuwige waarheid: en wien zij verlicht, hij kan wandelen in den geest en met verlichte rede werken, en verstaan alle dingen op rechte wijze in den hemel en op aarde. En hierom wandelt hij in den hemel en ziet en merkt met alle heiligen de edelheid van zijn beminde, zijne onbegrijpelijke hoogheid, zijne grondelooze diepte, lengte en breedte, wijdte en waarheid, zijne goedheid en zijne onuitsprekelijke mildheid en al zulke minnelijke eigenschappen, die in God, onzen beminde, zijn zonder aantal en allen grondeloos in zijne hooge natuur: want Hij is het zelf. Dan slaat de