en tot God spreekt met onderworpenen eerbied: ‘Uw wil geschiede in alle dingen, niet de mijne’. Toen Christus, onze lieve Heer, tot zijn lijden genaderd was, toen sprak Hij dit zelfde woord tot zijnen Vader in een ootmoedig vernietigen van zich zelf; en het was voor Hem het genoegelijkste woord en het loffelijkste, en voor ons het meest voordeelige, en voor den Vader het minnelijkste, en voor den duivel het verfoeilijkste woord, dat Christus ooit sprak; want in het offeren van zijn wil volgens zijne menschheid zijn wij allen behouden. Aldus wordt het willen Gods voor den minnenden, ootmoedigen mensch zijne hoogste vreugde en zijn grootste lust naar het geestelijk gevoel, al zou hij ook ter helle varen, wat onmogelijk is. En hier wordt de natuur het meest ter neer gedrukt en God verheven tot het hoogste; en de mensch is ontvankelijk voor alle gaven Gods, want hij heeft zich zelf verloochend en zijn wil geofferd en alles om alles gegeven. En daar voor eischt, noch wil hij iets, dat hij niet aan God wil geven; wat God wil, dat is zijne vreugde. En die zich overgeeft in minne, die is de meest vrije die leeft. En hij leeft zonder zorgen, want God kan het zijne niet verliezen. Nu merkt: al kent God alle harten, nochthans wordt een zoodanig mensch bezocht door God en beproefd of hij zich zelf vrijelijk kan verloochenen: dan kan hij verlicht worden en voor God in eere leven en voor zich zelf nuttig. En hierom zet God hem somwijlen van zijne rechterzijde naar zijne linkerzijde, van den hemel in de hel, van alle weelde in groote ellende: en het schijnt alsof hij verlaten en versmaad is van God en van alle creaturen. Heeft hij dan zich zelf en zijn wil te voren verloochend in minne en in vreugde, zoodat hij niet zich zelf zoekt, maar den liefsten wil Gods, dan verloochent hij ook licht zich zelf in pijn en in ellende, zoodat hij ook zich zelf niet zoekt, maar altoos de eer van God. Die willig is groote dingen te volbrengen, die is ook willig groote
dingen te