Hoofdstuk LIX
Hoe men God bezit in eenheid en rust, boven alle gelijkenis der genade
DEZE ontmoeting en deze eenheid welke de minnende geest in God verkrijgt en bezit zonder middel, die moeten geschieden in het wezenlijke begrip, diep verborgen aan geheel ons verstand, behalve aan het werkelijk verstaan naar de wijze der enkelvoudigheid. In deze genotvolle eenheid moeten wij altoos rusten boven ons zelven en boven alle dingen. Uit deze eenheid vloeien alle gaven, natuurlijke en bovennatuurlijke; nochthans rust de minnende geest in deze eenheid boven alle gaven, en hier is niets dan God, en de geest vereenigd zonder middel met God. In deze eenheid worden wij ontvangen door den heiligen Geest, en wij ontvangen den heiligen Geest en den Vader en den Zoon, en de goddelijke natuur gelijktijdig; want men kan God niet verdeelen. En die genietende geneigdheid des geestes, die rust zoekt in God boven alle gelijkenis, verkrijgt en bezit bovennatuurlijk in haar wezenlijk zijn, al wat de geest ooit op natuurlijke wijze daar in ontving. Dit hebben alle goede menschen; maar hoe dat dit is, dat blijft hun verborgen hun leven lang, wanneer zij niet innerlijk zijn en leeg van alle schepsels. In dit zelfde oogenblik, waarop zich de mensch van de zonde afkeert, wordt hij in de wezenlijke eenheid van zich zelf in het bovenste deel van zijn geest door God opgenomen, opdat hij in God ruste, nu en voor altijd. En hij ontvangt de genade en een gelijkenis met God in den grond zijner