Hoofdstuk LVI
Hoe wij God geestelijk moeten ontmoeten middellijk en onmiddellijk.
NU heb ik u getoond hoe de vrije opgeheven mensch door de genade Gods ziende wordt in innige oefeningen, en dat is het eerste punt, dat wij opmerken, dat Christus van ons eischt en begeert, wanneer Hij zegt: ‘Ziet.’ Bij het tweede punt en het derde, wanneer Hij spreekt: ‘De Bruidegom komt, gaat uit,’ daar heb ik u getoond drie manieren van Christus' inwendige komst. En dat de eerste komst vier wijzen heeft, en hoe wij uit moeten gaan met oefeningen naar de wijze volgens welke God ons van binnen in zijne komst ontvonkt, leert en beweegt. Nu hebben wij het vierde en laatste punt te beschouwen. Dat is de ontmoeting van Christus, onzen Bruidegom. Want alle innerlijk geestelijk zien in de genade of in de glorie en al ons deugdzaam uitgaan, in welke oefening het ook is, dat alles is om eene ontmoeting en een vereeniging met Christus, onzen Bruidegom, want Hij is onze eeuwige rust en einde en het loon van al onzen arbeid.
Gij weet wel, dat alle ontmoeting is eene samenkomst van twee personen, die komen van verschillende plaatsen, die in zich zelven tegengesteld zijn, en gescheiden. Nu komt Christus van boven als een heer en een milde gever, die alles vermag. En wij komen van beneden als arme knechten, uit ons zelf niets vermogende maar alles behoevende. Christus komt in ons van binnen naar buiten; en wij komen tot Hem van buiten naar binnen: en daarom moet hier geschieden