Hoofdstuk LV
Van de vruchtbare werken des geestes, die eeuwig zijn
NU is onze geest en deze minne levendig en vruchtbaar in deugden; en hierom kunnen de krachten in de eenheid des geestes zich niet te zamen houden. Want de onbegrijpelijke klaarheid Gods en zijne grondelooze minne houdt zich boven den geest en beweegt de minnende kracht; en de geest valt weder in zijn werken in een hooger en inniger trachten, dan waarin hij ooit te voren was. En hoe inniger en edeler hij is, des te sneller werkt hij zich uit en gaat te niet in de minne en valt weder tot eene nieuwe werkzaamheid: en dat is het hemelsche leven. Altoos is de begeerige geest in den waan God te eten en te verzwelgen; maar hij blijft in Gods aanraking zelf verzwolgen en faalt in al zijn werken; want in de eenheid des geestes is de vereeniging der bovenste krachten. En hier is de genade en de minne wezenlijk boven de werken, want dit is de oorsprong der liefderijkheid en van alle deugden. Hier is een eeuwig uitvloeien in liefderijkheid en in deugden, en een eeuwig inkeeren in inwendigen honger om God te smaken, en een eeuwig inblijven in enkelvoudige minne. En dit is alles naar de wijze van net schepsel en beneden God; en dit is de innigste oefening, die men kan plegen in het geschapen licht in hemel en op aarde, en boven dit is niets dan een godschouwend leven in het goddelijk licht en naar de wijze Gods. In deze oefening kan men niet dwalen noch bedrogen worden; en zij begint hier in de genade en zal eeuwig duren in de glorie.