Hoofdstuk LIV
Van een minnelijken strijd tusschen Gods geest en onzen geest
IN dezen storm van minne strijden twee geesten: de geest Gods en onze geest. God door middel van den heiligen geest nijgt zich tot ons, daar door worden wij door minne aangeraakt. En onze geest door middel van Gods werk en de minnende kracht drukt en nijgt zich tot God: en hierdoor wordt God aangeraakt. Uit deze twee ontspringt der minne strijd in de diepste ontmoeting, en in het innigste en scherpste bezoeken wordt elke geest door de min ten zeerste gewond. De twee geesten, dat is onze geest en Gods geest, blikken en lichten de een in den anderen, en elk toont den anderen zijn aanschijn. Dit doet eenparig de geesten met minne trachten de een naar den ander. Elk eischt van den ander wat hij is, en elk biedt den ander, wat hij is, en noodigt hem daar toe. Dit doet de minnenden vervlieten. Gods aanraken en zijn geven, ons minnelijk trachten en ons wedergeven, dat houdt de minne in stand. Dit vloeien en dit wedervloeien doet overvloeien de bron der min. Aldus wordt het aanraken Gods en het trachten van onze minne eene enkelvoudige minne. Hier wordt de mensch van minne bezeten, zoodat hij zich zelf en God moet vergeten en niet weet dan van minne. Aldus wordt de geest verbrand in het vuur der minne, en hij komt zoo diep in Gods aanraken, dat hij wordt overwonnen in al zijn trachten, en te niet gaat in al zijn werken, en zich uitput en zelf minne wordt boven alle overgave, en bezit