rede is altoos op nieuw vragende van waar dit komt en op nieuw doorgrondende om te vervolgen de honigader in haar grond; maar zij is even wijs op den eersten dag als zij het ooit zal worden. En daarom spreekt de rede en alle beschouwen: ‘Ik weet niet wat het is,’ want de bovenzwevende goddelijke klaarheid slaat terug en verblindt alle verstand in zijn ontmoeting.
Aldus houdt zich God in zijne klaarheid boven alle geesten in hemel en op aarde. En zij welke hunnen grond hebben doorgraven met deugden en met innige oefeningen tot in hunnen oorsprong, dat is de deur des eeuwigen levens, die kunnen het aanraken voelen. Daar schijnt de klaarheid Gods zoo groot, dat de rede en alle verstand falen in hun voortgang, ten einde raken en moeten wijken voor de onbegrijpelijke klaarheid Gods. Maar wanneer de geest dit voelt in zijn grond, al is het dat de rede en het verstand faalt tegenover de goddelijke klaarheid en buiten voor de poort blijft, wil de minnende kracht nochthans voort; want zij is gedwongen en genood gelijk het verstand; en zij is blind en wil genieten: en genieten ligt meer in den smaak en in het gevoel, dan in het verstand. Hierom wil de min vooruit, waar het verstand buitenblijft.