Hoofdstuk LI
Hoe de mensch gesierd moet zijn, wanneer hij de innigste oefening zal ontvangen
NU beschouwt met ernst, hoe wij de innigste oefening van onzen geest in het geschapen licht bereiken en bezitten kunnen. De mensch die wel gesierd is met zedelijke deugden in het uitwendige leven, en in edelheid opgegaan is met innige oefeningen en in goddelijken vrede, bezit de eenheid zijns geestes, verlicht met bovennatuurlijke wijsheid, uitvloeiende in milde liefderijkheid in den hemel en op aarde, en zich verheffend en terugvloeiend met eer en met waardigheid in den zelfden grond en in de hooge eenheid Gods, waar alle vloeiing uit voortkomt; want elke creatuur, nadat zij meer en meer begaafd is van God, heeft meer en meer zich verheffende minne en innige overgave aan haren oorsprong, want God met alle zijne gaven eischt ons voor zich op en door liefderijkheid en deugden en gelijkenis willen wij naar Hem.
Door het minnelijke nijgen van God en zijn innig werken in de eenheid van onzen geest, en door onze brandende minne en het geheele indringen al onzer krachten in die zelfde eenheid, waar in God woont, ontspringt de derde komst van Christus in innige oefening. En dit is een innerlijk roeren of aanraken van Christus in zijne goddelijke klaarheid in het innigste van onzen geest. De tweede komst, waar wij over gesproken hebben, vergeleken wij bij een bron met drie rivieren, maar de derde komst willen wij met de ader in de bron vergelijken. Want geene rivier is zon-