Hoofdstuk XLIX
Over de eenheid der natuur Gods in drieheid der personen
DE hooge bovenwezenlijke eenheid der goddelijke natuur, waarin de Vader en de Zoon hunne natuur bezitten in eenheid des heiligen Geestes, (dat is God,) is boven het begrip en het verstaan door al onze krachten in het naakte wezen van onzen geest, en gaat te boven in die hooge stilte alle creaturen in het geschapen licht. Deze hooge eenheid der goddelijke natuur is levend en vruchtbaar; want uit diezelfde eenheid wordt het eeuwige Woord geboren van den Vader zonder tusschenpooze. En door deze geboorte erkent de Vader den Zoon en alle dingen in den Zoon. En de Zoon erkent den Vader en alle dingen in den Vader, want zij zijn enkelvoudig van natuur. Uit deze wederkeerige aanschouwing des Vaders en des Zoons in eene eeuwige klaarheid, vloeit een eeuwig welbehagen en eene grondelooze minne, en dat is de heilige Geest. En door den heiligen Geest en de eeuwige Wijsheid nijgt zich God tot elke creatuur afzonderlijk en beschenkt en ontvonkt elke in minne, naar hare edelheid en naar den staat, waar in zij is gezet en uitverkoren door de deugden en de eeuwige voorzienigheid Gods. En hierdoor worden bewogen alle goede geesten in den hemel en op de aarde in de deugden en in de gerechtigheid.