Hoofdstuk XLIII
Het derde uitgaan zal zijn tot zijne vrienden in het Vagevuur
SOMWIJLEN zal de mensch aanzien zijne vrienden in het vagevuur en beschouwen hunne ellende en hunne verlangens en hunne zware pijnen. Dan zal hij aanbidden en aanroepen de genadigheid en de ontferming en de mildheid Gods, en toonen hunnen goeden wil en hunne groote ellende en hunne verlangens naar de rijke goederen Gods en Hem herinneren, dat zij gestorven zijn in minne en dat hun eenige toevlucht bestaat in zijn lijden en in zijne genadigheid.
Nu verstaat: somwijlen kan het geschieden, dat van dezen verlichten mensch in het bizonder wordt geëischt door den geest Gods te bidden voor een zondaar of voor eene ziel of voor eenig geestelijk voordeel, zoo dat de mensch wel merkt en proeft, dat het is een werk des heiligen Geestes, niet korzeligheid, noch eigenzin, noch voortkomende uit de nature. Zoo wordt de mensch somwijlen zoo innig en zoo zeer ontvonkt in zijne gebeden, dat hij ontvangt een geestelijk antwoord, dat zijn gebed verhoord is. En in dat zelfde teeken bedaart de drift des geestes en het gebed.