Hoofdstuk XLII
Het tweede uitgaan zal zijn tot alle zondige menschen
DEZE mensch zal somwijlen neergaan tot de zondaren met groot mededoogen en met milde ontferming, en hen tot God dragen met innige devotie en met groote gebeden, en God doen denken aan al het goed, dat Hij is en dat Hij vermag, en dat Hij ons gedaan en beloofd heeft, juist als of Hij het vergeten had: want Hij wil gevraagd zijn. En de liefderijkheid wil alles hebben, wat zij begeert; nochthans wil zij niet korzelig noch koppig zijn, maar zij vertrouwt alles toe, aan de rijke goedheid en mildheid Gods; want God bemint zonder mate, en hier in blijft de minnende best tevreden. Want nu deze mensch eene algemeene min in zich draagt, zoo bidt hij en begeert, dat God late vloeien zijne min en zijne ontferming in de Heidenen en in de Joden en in alle ongeloovige menschen, opdat Hij bemind en bekend en geloofd worde in het hemelrijk, en dat onze glorie en vreugde vermeerderd worden tot in alle uiteinden der wereld. Dit is het tweede uitgaan, tot de zondaren.