in goedertierenheid en zachtmoedigheid en in ootmoed en in mildheid; en Hij was zoo genadig en aanminnig, dat zijn wandel en zijn wezen alle menschen aantrok, die waren van goede natuur. Hij was de onbesmette lelie en de gewone veldbloem, waar alle goede menschen den honig van eeuwige zoetheid uit puren en eeuwigen troost. Voor alle gaven, die aan Christus' menschheid ooit werden gegeven, dankte en loofde Christus naar zijne menschheid zijn eeuwigen Vader, die een vader is van alle giften en gaven; en Hij rustte naar de bovenste krachten zijner ziel boven alle gaven in de hooge eenheid Gods, waar alle gaven uit vloeien. Aldus had hij de tweede wijze.
Christus, de glorieuze zon, blikte en scheen nog hooger en klaarder en heeter, want alle zijne levensdagen waren zijne lichamelijke krachten en zijn gevoel, hart en zin opgeëischt en genoodigd door den Vader voor die verhevene glorie en weelde, welke Hij nu gevoelig naar de lichamelijke krachten geniet. En daartoe was Hij genegen naar natuurlijke en bovennatuurlijke aandoening. Nochthans wilde Hij volharden in deze ellende, zoo lang als de Vader in de eeuwigheid had voorzien en geordend. Aldus had Hij de derde wijze.
Toen de geëigende tijd was gekomen, dat Christus al de vruchten der deugden, die ooit werden beoefend of ooit zullen beoefend worden, wilde binnenvoeren en verzamelen in het eeuwige rijk, toen begon de eeuwige zon te dalen; want Christus vernederde zich en gaf zijn lichamelijk leven in de handen zijner vijanden. En Hij werd miskend en verlaten door zijne vrienden in zulken nood; en aan de natuur werd onttrokken alle troost van buiten en van binnen en op haar werd geladen ellende en pijn, smaad en last en zwarigheid om te betalen den koop van alle zonden naar gerechtigheid. En Hij verdroeg het in ootmoedig geduld en Hij wrocht de sterkste werken van liefde in deze verlaten-