Hoofdstuk XXV
Twee voorbeelden welke aantoonen, hoe men wordt gehinderd in deze derde wijze
NU wil ik u toonen de hindernissen en de gevaren der menschen, die in dezen gloed wandelen. In dezen tijd, zoo als gij hebt gehoord, treedt de zon in het teeken van den Leeuw, en dit is de ongezondste tijd van het jaar, alhoewel het een vruchtbare tijd is, want hier beginnen de hondsdagen, die met zich brengen menige plaag. Dan wordt in sommige stonden het weder zoo ongunstig en zoo heet, dat in menig land verdorren kruiden en boomen, en in menige wateren versmachten sommige visschen, en op aarde kwijnen of sterven sommige menschen. En daarvan is niet alleen de zon de oorzaak, want dan zou het in alle landen, en in alle wateren, en bij alle menschen zoo zijn, maar daar van is somwijlen oorzaak de ongeschiktheid en de ongetemperdheid der materie, waar de zon in werkt. Zoo ook is het wanneer de mensch in dezen ongedurigen toestand komt. Hij valt dan als het ware in de hondsdagen, en de schijn der goddelijke stralen brandt zoo zeer en zoo heet van boven, en het minnende gewonde hart wordt zoo ontvonkt van binnen, wanneer de hitte der aandoening en de ongedurigheid der begeerten zoozeer wordt ontvonkt, dat de mensch vervalt in ongedurigheid en ontevredenheid, juist als een vrouw, die in arbeid is van kinderen en niet kan worden verlost. Wil dan de mensch onophoudelijk schouwen in zijn eigen gewond hart en op Hem, dien hij mint, zoo wordt het wee gedurig vermeerderd.