Hoofdstuk XXII
Van de derde wijze van Christus' geestelijke komst.
WANNEER de zon des hemels komt in het hoogste punt, dat zij kan bereiken, dat is in den Cancer, dat is in de Kreeft, omdat zij niet hooger kan komen, maar achteruit begint te gaan, dan is de hitte het grootst van het geheele jaar. En de zon trekt op de vochtigheid, en het aardrijk wordt het droogst en de vrucht rijpt het meest.
Zoo ook, wanneer Christus, de goddelijke zon, in onze harten zich het hoogst verheft, dat is boven alle gaven, en troost, en zoetheid, die wij van hem kunnen ontvangen, zoodat wij op geen lust, die God in onze harten stort, gaan rusten, hoe groot deze ook zij, en wij dan ons zelf hebben overwonnen, en altoos naar binnen ons keeren, zooals te voren is aangetoond, met ootmoedigen lof en innigen dank tot denzelfden grond, waar alle gaven uit vloeien naar de behoefte en de waarde der schepselen: dan staat Christus, en heeft de hoogste hoogte bereikt in onze harten en Hij wil trekken naar zich alle dingen, dat zijn alle onze krachten.
Wanneer dus de lust en de troost het minnende hart niet kunnen overwinnen en hinderen, maar dit allen troost en alle gaven wil voorbij gaan, opdat het dengene vinde, dien het bemint, dan ontspringt hier de derde wijze der innerlijke oefeningen, waarmede de mensch wordt opgeheven en gesierd, in zijne aandoening en in het laagste deel van zich zelf.
Het eerste werk van Christus en het begin van deze