Hoofdstuk XXI
Een voorbeeld hoe de mensch zich moet gedragen en oefenen in dit geval
EEN kleine gelijkenis wil ik u zeggen, opdat gij niet dwaalt, maar u wel gedraagt in dit geval. Zoo zult gij bemerken en doen, zooals de wijze bij. Zij woont in vereeniging te midden van het gezelschap van hare gelijken, en zij vliegt uit niet in den storm, maar bij stil, helder weer, in den zonneschijn, op al de bloemen, waar zij zoetheid in kan vinden. Zij rust op geen enkele bloem, noch op de schoonheid of zoetheid, maar zij trekt daaruit honig en was, dat is zoetheid en de stof van de klaarheid, en zij brengt ze over naar de gemeenschap, opdat zij vruchtbaar worde tot grooter nut.
Het ontloken hart, waar Christus, de eeuwige zon, in schijnt, daar doet Hij groeien en bloeien en vloeien, dat hart en alle inwendige krachten met vreugden en met zoetheden.
Zoo zal de wijze mensch doen als de bij; en hij zal vliegen met aandacht, met verstand en met onderscheiding op alle gaven, en op alle zoetheid, die hij ooit gevoelde, en op al het goed, dat God hem deed; en met den angel der liefde en van het innerlijk inzicht proeven de menigvuldigheid van den troost en van het goed; en hij zal niet rusten op een bloem van de gaven, maar geladen met dank en met lof, zal hij terugvliegen naar de eenheid, waar hij met God rusten en wonen wil in der eeuwigheid.
Dat is de tweede wijze der innerlijke oefeningen,