Hoofdstuk XX
Van de hindernissen in deze dronkenschap
WANNEER nu deze komst en deze wijze aan sommige menschen wordt gegeven in het begin, als zij zich van de wereld afwenden, door een geheelen omkeer te nemen, en afstand te doen van allen troost der wereld, opdat zij en hun leven geheel voor God zijn, dan zijn zij nochthans zwak, en hebben zij noodig melk en zoete dingen, geen sterke spijzen, geen groote bekoringen, en niet van God verlaten te zijn. De rijp en de nevel hinderen dikwijls deze menschen in dezen tijd, dat wil zeggen in dezen toestand, want zij zijn midden in de maand Mei van het innerlijke leven. De rijp, dat is iets willen zijn, of denken iets te zijn, of iets van zich zelven zich te verbeelden, te denken dat men den troost verdiend hebbe of waardig is. Dit is de rijp, die weg zoude nemen de bloemen en vruchten van alle deugden. De nevel, dat is het willen rusten op innerlijken troost en op zoetheid. Die maakt de lucht van het verstand donker en de krachten, die open zouden gaan, en bloeien, en vruchten zouden brengen, die gaan dicht en daardoor verliest men de kennis der waarheid. En toch behoudt men somwijlen een valsche zoetheid: die geeft de vijand, die ten slotte den mensch verleidt.