Hoofdstuk III
Van de invloeiing der genade Gods in onzen geest
UIT deze eenheid, waarbij de geest met God vereenigd is zonder middel, vloeien de genaden en alle gaven. Uit dezelfde eenheid, waarbij de geest rust boven zich zelven in God, spreekt Christus, de eeuwige waarheid: ‘Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit om hem te ontmoeten.’
Christus, die het licht der eeuwige waarheid is, zegt: Ziet, want door Hem worden wij ziende; want Hij is het licht van den Vader, en zonder Hem is er geen licht in den hemel noch op aarde. Dit spreken van Christus in ons, is niets anders dan een invloeiing van zijn licht en van zijne genade. Deze genade valt in ons in de eenheid onzer bovenste krachten en van onzen geest, waar de hoogste krachten werkend uitvloeien in alle deugden, door middel van de kracht der genaden, en weder inkeeren daarin in de banden der liefde.
In deze eenheid ligt de macht en het begin en het einde van aller schepselen werk, natuurlijk en bovennatuurlijk, in zoover als het wordt gewrocht naar der schepselen wijze, door middel van genade en goddelijke gaven, en de eigen macht der creaturen. En daarom geeft God zijne genade in de eenheid der bovenste krachten, opdat de mensch altoos de deugd beoefene door de kracht en den rijkdom en den vloed der genaden; want Hij geeft genaden om werken, en zich zelven boven alle genaden, om te genieten en om te rusten. Eenheid van onzen geest, dat is onze