Proloog
DE wijze maagd, dat is de reine ziel, die aan de aardsche dingen heeft vaarwelgezegd, en voor God leeft in deugden. Zij heeft genomen in het vat van haar hart de olie der liefde, en der goddelijke werken met de lamp van de onbesmette conscientie. Maar wanneer Christus, de Bruidegom, talmt met zijn troost en nieuwen vloed van gaven, dan wordt de ziel slaperig, en is slapende en traag. In het midden des nachts, dat is wanneer de mensch het minst het vermoedt en verwacht, wordt een geestelijk geroep gedaan in de ziel: ‘Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit om hem te ontmoeten.’ Van dit zien, en van eene inwendige komst van Christus, en van een geestelijken uitgang des menschen tot eene ontmoeting met Christus, daarover zullen wij spreken, daarop wijzen, en ontbinden deze vier punten van eene innige oefening van verlangen, die veel menschen bereiken door middel van zedelijke deugd en inwendigen ernst.
In deze woorden leert ons Christus vier dingen. In het eerste wil Hij, dat ons verstand worde verlicht met bovennatuurlijke klaarte. Dat bemerken wij in het woord, dat Hij spreekt: ziet. In het tweede toont Hij aan wat wij moeten zien, dat is de inwendige komst van den Bruidegom der eeuwige waarheid. Dat verstaan wij, wanneer Hij zegt: ‘De Bruidegom komt.’ Ten derde gebiedt Hij ons uit te gaan in inwendige oefeningen naar de gerechtigheid; en daarom zegt Hij: ‘Gaat uit.’ In het vierde punt toont hij ons het eind en het waarom van alle werk, dat is het ontmoeten van onzen Bruidegom Christus in de genietende eenheid der Godheid.