lijke persoon in grond en in krachten van de goddelijke natuur, dan is het goed. Neemt hij God als behouder, verlosser, schepper, gebieder, als zaligheid, kracht, wijsheid, waarheid, goedheid, alles onder het grondelooze begrip der goddelijke natuur, dan zal hij goed varen.
Al zijn der namen vele die wij God toeëigenen, de hooge natuur Gods is eenvoudig, en niet uit te spreken door de creaturen; maar om zijn onbegrijpelijke edelheid en hoogheid geven wij hem alle deze namen, omdat wij hem niet naar volte kunnen noemen, noch uitspreken. Dat is de manier en de wetenschap, hoe wij God voor ons moeten vertegenwoordigen in ons nastreven; want God nastreven, dat is God zien in den geest. Tot dit zoeken behoort ook liefde en minne; want God bekennen en zijn zonder liefde, dat smaakt niet, helpt niet, en brengt niet vooruit. Hierom zal de mensch altoos tot God zich nijgen met minne in al zijne werken, dien hij zoekt en bemint boven alle dingen. Dit is God ontmoeten door middel van de meening, en van de liefde.
Zal de zondaar zich bekeeren tot waardige boete, dan moet hij God ontmoeten met berouw en vrije toegekeerdheid en met de goede meening altijd meer God te dienen, en nimmermeer te zondigen. Dan ontvangt hij in deze ontmoeting van de barmhartigheid Gods een zeker vertrouwen in de eeuwige zaligheid, en vergiffenis zijner zonden, en hij ontvangt dan den grondslag van alle deugden, geloof, hoop en liefde, en goeden wil voor alle deugden.
Zal deze mensch voortgaan in het licht des geloofs, en acht slaan op alle werken van Christus, en op al zijn lijden, en op al wat Hij voor ons gedaan en ons beloofd heeft en doen zal tot op den dag des oordeels en in der eeuwigheid; zal de mensch dit doen ten gerieve van zijne zaligheid, zoo moet hij weder Christus ontmoeten en voor zijn geest hebben met dank en met